Menno Jakob Homan. Tar. Den Haag, 1927. N.V. Boekhandel v.h. W.P. van Stockum en Zoon.
De heer Homan, die hier en daar in zijn werk blijk geeft van wel aardig en fijntjes te kunnen observeeren, heeft een zeer groote fout. Hij kan volstrekt niet onderscheiden wat hij wel en wat hij niet moet opschrijven, en het gevolg daarvan is, dat hij veel en veel te veel opschrijft. De kunstenaar dient intuïtief te voelen, wat hij gebruiken kan tot het opbouwen van zijn werk, maar de heer Homan heeft gemeend, dat hij letterlijk alles gebruiken kon. Zijn boek is dan ook een zeldzaam vervelend geschrift geworden, want het weinige goede, waar ik boven op doelde, verdwijnt in den stroom van klakkelooze neerpennerij. Er is ook volstrekt geen gang in het verhaal van den boerenjongen Tar, aan het slot is men even ver als aan het begin.
Minutieuze beschrijving is natuurlijk op zichzelf geen fout. Van Deyssel gaf er voorbeelden van, die hooge kunst genoemd mogen worden. Maar de beschrijvingen van den heer Homan zijn volstrekt niet minutieus, zoo, dat elk détail op zichzelf onder scherpe belichting valt. Deze schrijver vertelt maar gemoedelijk door over het leven op het boerenland, zonder kleur en zonder diepte. De dialogen zijn houterig en onnatuurlijk, zoodat het alles bij elkaar wel een zeer onwezenlijke schepping is. Het is de dood in den pot met den heer Homan, en als hij niets beters kan, zal hij verstandig doen door het schrijven er aan te geven.
Herman Middendorp.