| |
| |
| |
Niets dan 'n lach
Schets door Joan C. Hol.
(Vervolg van blz. 620.)
Eefje dacht, dat ze haar weg wilden hebben bij Moesinof; maar dat was niet zoo, had mevrouw gezegd; daarom bleef ze nog 'n Jongen die beneden woonde, wilde met haar ruilen. Daar beneden was 't geknipt voor haar, er werd niet gedanst, zei M.lle Bartange; maar van hààr raad moest Eefje niets meer hebben.
- Met haar lessen ben je toch tevreden? vroeg Mien.
- O ja, erg knap. Alleen voelt ze niets voor muziek; ze is ‘scientifiek’.
- Zegt ze dat zelf? lachte Steven.
- Wel nee, 't kan ook ‘intellectueel’ zijn.
- 'n Stopwoord tegenwoordig.
- Wat beteekent dat? Ik wou 't u juist vragen.
- 't Is moeilijk te zeggen; 'k weet 't heusch niet
- Dus die juffrouw Bartange, daar heb-je wat aan? komt Mien tusschen beiden.
- O ja, ze vraagt me dikwijls mee en ik kom ook bij d'r moeder. Maar ze is gepikeerd, dat ik niet ruilen wou met die jongen.
- Gaat ze ook met je naar de kerk? vraagt Mien.
- Nee, daar lacht ze supérieur over; net als de menschen aan tafel. Eens heb ik ronduit gevraagd waarom. - Joden bedriegen en katholieken intrigeeren, zei meneer Moesinof, en de protestanten probeeren allebei tegelijk. Ze hebben ongelijk, men moet zich specialiseeren tegenwoordig. Wij zijn vrij-geesters.
Allen knikten goedkeurend. - Nou, daar specialiseer ik me niet in, zei ik. 't Eten was gedaan; ik stond op.
- Dat had je niet moeten doen, zei Steven levendig.
| |
| |
- Waarom niet?
- 't Leek of je het stof van je schoenen schudde. Je had 'n onverstandige vraag gedaan. De ironie heeft soms diepere gronden die de menschen zelf niet kennen. Je isoleert je.
- Dat ben ik al. Vooral nu ze weten dat ik wegga.
- Ja, dat nemen de blijvende gasten altijd kwalijk. Steven lachte weer.
- Je hebt goed lachen, zei Mien. Eefje zit er vervelend tusschen.
- Ik ga m'n gang maar en hou me stil, zei deze.
- Daar ben ik niet voor naar Palésia gekomen.
- Ik hoop op beter.
- Dan mag je wel deksels goed uit je oogen kijken, dat je volgende pension n' treffer wordt, ried Steven.
Dat werd 't heelemaal niet. Op raad van den Franschen dominee had Eefje bij zijn collega van de Duitsch-Zwitsersche gemeente gehuurd. Diens vrouw was op reis; maar kamer en uitzicht bevielen haar zóó, dat ze 't maar genomen had.
Steven informeerde ook eens: de dame was ziekelijk, kon geen meiden houden, verdween telkens naar 'n sanatorium. Thuis lag ze in bed of rookte cigaretjes op de sofa; bemoeide zich nooit met 't huishouden.
Eefje lachte luidkeels, toen Steven 't haar vertelde. - 'n Dominee's vrouw! Ze dacht dat hij haar voor de mal hield. - 't Is hooge ernst, zei Steven. Als 'k jou was, zou 'k terugkrabbelen. Je hebt nog vier weken en de vrouw des huizes nooit gezien; reden te over. Je hebt iets aan je voet gehad; zeg dat vijf trappen te hoog is.
- Er is 'n lift.
- Die functionneert dikwijls niet en je moogt er niet mee naar beneden.
- Hoe weet u dat?
- Dat 's altijd zoo. Heb je 'n voorschot gegeven?
- Wel nee!
- Nou dan. Ik zou nu eens ernstig naar iets goeds uitkijken; je hebt misère genoeg gehad.
Maar Eefje bleef er bij. Ze had gehuurd, 't was oneerlijk.
- Dat's natuurlijk waar, zei Steven toen ze weg was, maar ze is zelf 't kind van de rekening. En dan haar manie overal twee maanden te blijven.
| |
| |
- Is 't niet dominee Grütter? vroeg Mien. Daar zijn de Evertsje's immers weggegaan omdat mevrouw zoo bazig was.
- Daar heb ik niet eens aan gedacht. Arme, domme Eefje.
- En inhalig! ging Mien voort; als Suze onlekker was en Zus haalde 't ontbijt voor d'r naar boven, kostte 't 20 centimes extra.
- En wat was dat nog met die taxi?
- O ja, de Evertsje's hadden 'n auto voor concert besteld en bij mevrouw Grüter was 'n vriendin op visite. Op 't laatste oogenblik, zonder vooruit te vragen, wilde ze de vriendin in de auto schuiven. - Jullie zet madame wel even af, niet waar? Maar Suze is flink: - 't Spijt me mevrouw, we hebben heusch geen tijd om om te rijden. - 't Was niet om, zei Suze, maar ik vond het geen manier.
- Dat zou Eefje 'm niet leveren, trots al haar moreele pretentie.
- Ze is er te goedhartig voor.
- En te bleu. We moeten haar met Frits verzoenen, dan kan ze weer naar Enderli, daar was ze nog 't beste.
- Maar ze heeft er geen ‘familie-leven’.
- Ze zit toch overal op d'r eentje.
- Wacht eerst af bij de dominee.
- 'n Gansje wanneer ze d'r heengaat.
Intusschen vond Mien Steven's plan ook wel goed. Den volgenden Zondag kwamen Frits en Eefje samen. Eerst waren ze erg gereserveerd, tot het gesprek op vogels kwam, waar Frits speciaal van op de hoogte was. Eefje hield er als buitenmeisje ook van. Frits had zelfs met 'n Zwitsersch ornitholoog gepolemiseerd, en gelijk gekregen, over 'n zeldzame meeuwen-soort die in Savoije als afwezig gold en die hij in 't Dranse-gebied gefotografeerd had. Frits was erg trotsch op die overwinning; ze spraken af er samen heen te gaan. Ook het stedelijk museum, waar veel opgezette vogels waren, zou onder zijn leiding bezocht worden. Frits groeide erin, gids te zijn.
De toenadering kreeg 'n intimere nuance; na nog 'n paar avonden gemeenschappelijk in Versonnex doorgebracht werd het duidelijk, dat Frits met Eefje op had. Hij liet zich tegen Steven ontvallen, dat haar zelfstandig optreden hem toch had geïmponeerd. Jammer dat hij 't juist zoo druk had toen, anders had hij meer voor haar
| |
| |
kunnen zijn. 'n Jaar geleden had Frits al zijn geld verloren; van zijn vader of familie wilde hij niets aannemen en als geïmproviseerd journalist had hij er zich goed doorgeslagen. Maar zijn zenuwen, die toch al niet sterk waren, had 't aangepakt. Eefje's vermogen zou hem in staat stellen te promoveeren, de journalistiek stond tusschen hem en zijn dissertatie.
In dien tusschentijd was Eefje naar den Duitschen dominee verhuisd. Aanvankelijk niets dan goede berichten. Geheel en famille; men ging gezamenlijk uit, naar 't conservatoire, waar de zoon 'n prijs had gekregen; naar de bioscoop zelfs. Eefje voelde zich gedekt door dominee's functie; 't was ook heel fatsoenlijk, meer voor kinderen; maar Eefje was er vol van. Spoedig kwam er 'n decrescendo in de voldaanheid. De domineesche had Eefje beet gehad. zich voor Fransch-Zwitsersche uitgegeven terwijl ze uit Bern was net als haar man. Juffrouw Bartange had 't wel gezegd. Voor zulke oneerlijkheden was Eefje erg gevoelig; ze voelde zich in haar machtgevoel gefnuikt. Bovendien was er geen meid; een nicht deed alles voor negen personen. Aanvankelijk ging het nog, zoolang mevrouw er was. Van uit bed of canapé commandeerde ze, hield de boel in orde. Maar zij verdween naar Cademario, 'n kuurtje doen. Den laatsten tijd ging ze niet meer uit, ergerde Eefje alleen met haar Bernsch accent. Allen waren opgelucht toen ze weg was; mevrouw hinderde maar. Spoedig merkte Eefje toch dat zìj 't was die de teugels hield. De nicht beulde zich niet meer af; ze was weduwe en weer geëngageerd, nam heele dagen vrij voor haar galant. Dan kookte de dominee; dat was niet om te eten. En zoo onsmakelijk, wanneer je soms in de keuken kwam. De zindelijkheid liet veel te wenschen over. Meneer was 'n sukkel die alles goed vond. Hij dee t' graag, zei de nicht, toen Eefje aanbood te helpen. - Verbeeldt-je een man die graag kookt! Dat kon Steven ook niet begrijpen. - Ze willen Eefje niet overal bijlaten; ze schijnt toch al te neuzen, zei Mien later.
Jufrouw Bartange werd steeds prikkelbaarder over de Grütter's, noemde 't ‘la maison des fous’. Mevrouw was zenuwlijdster, klaagde over 'n ‘mislukt leven’ waar Eefje bij was. En dan haar accent! Daar had ze Eefje niet drie maal in de week les voor gegeven tegen verminderden prijs. Want Bartange had twee tarieven en Eefje naar haar plompe laarzen en loopmeisjeshoed getaxeerd, die 'n tuit had van 't rukken naar voren.
| |
| |
Als de nicht er was, verdween meneer naar z'n moestuin, 'n ambtelijk verblijfje buiten. Eindelijk, na veel vragen, mocht Eefje eens mee. Zoo iets verwaarloosds had zij nog nooit gezien. De buren, erfgenamen van den vorigen dominee, moesten huis en hof met den opvolger deelen; ze klaagden bitter over al de nonchalance die zij voortdurend onder de oogen kregen. Zoo onesthetisch! De dominee plantte kool in 'n havenloos gescheurde redingote met ouden zwarten flaphoed. 'n Ware vogelverschrikker!
- Die buren zijn niet zonder vooroordeel, zei Steven; ze hadden 't zaakje liever alleen gehad.
- 't Kan zijn, maar 'k ben er óók geweest; 't is heusch erg. En met zoo weinig zou 't aardig zijn te maken.
- Ja, als hij daar nou eenmaal geen gevoel voor heeft, zei Mien vergoelijkend.
- Dat ìs 't juist, je merkt 't overal aan.
- Ik heb toch respect voor de manier waarop die man er zich doorslaat. 'n Zenuwzieke vrouw en dan 'n pension; en hij kookt zelf, zeg-je?
- Ja, maar 't is ongenietbaar. Ik blijf er ook niet lang meer; 't is me te eenzaam onder al die jongens.
- Zijn er dan geen meisjes?
- Eén pensionaire van dertien; die gaat nu ook weg. De nicht zegt, dat ze 't best kan begrijpen.
Onderwijl was Eefje bezig zich met juffrouw Bartange te brouilleeren. 't Ging om 'n Fransch boekje dat deze haar verkoopen en Eefje niet hebben wou. Eén keer had ze 't gedaan, maar ze hield niet van Henri Bordeaux; 't was ook 'n gebruikt exemplaar. Bartange had daar 'n partijtje van mee uit Parijs gebracht, dat sleet ze nu aan haar leerlingen, 'n kwestie van 'n paar francs. Ze kon niet begrijpen dat Eefje, die zich niets ontzegde, daar dood op bleef. - 't Is de manier waarop, zei Eefje; ze wil me dwingen.
Dwars zat Bartange ook, dat Eefje hààr niet om 'n nieuw pension vroeg; de accompagneer-juffrouw mocht 't nu opgeven, bij wie Eefje zong. Die taxeerde Eefje naar hààr tarief, acht francs per uur, en ried duurste, allereerste familie's aan. Dat was water op Eefje's molen, die sinds den smaad van den jonkheer vooral hoogeròp wilde. Ze ging er heen; patricisch huis, beminnelijke dame. Dat bevièl Eefje. Het ongeluk wilde, dat juffrouw Bartange er
| |
| |
huisvriendin was. Zij bracht er pensionnaire's aan - Amerikaansche millionnairsdochters, adellijke Duitschers - en kreeg in ruil leerlingen. Zij kwam ook geregeld eten om zuiver Fransch te doen hooren. Want mevr. de Coulanges was 'n Poolsche; meneer, oud en ziek, at niet mee aan tafel.
- M.lle Baar? Maar die ken ik, riep Bartange. Is eigenlijk niets voor u. Zal bij u ook wel niet lang blijven; ze is al aan haar vierde pension in zeven maanden. Maar erg muzikaal, zingt mooi, geloof ik.
- Ik ben u zeer dankbaar, dat u 't me zegt.
Toen Eefje bij mevr. de Coulanges intrek nam, werd ze alleen door 'n meid ontvangen. In plaats van de afgesproken groote kamer op de bel-étage kreeg ze 'n kleinere op de tweede, maar waar 'n piano stond. Die was er gelaten door 'n pensionnaire die met September terugkwam. M.lle Baar zou toch niet lang blijven; zat ook liefst op d'r eentje, maakte veel muziek. Werd dus naar boven afgepoeierd. Maar Eefje protesteerde: of 't geen vergissing was. Vóór ze met al d'r koffers naar boven ging, moest de meid 't even vragen. Mevrouw liet zich niet zien, maar de meid kwam terug: 't was géén vergissing.
Miserabel begin. Spoedig kreeg ze ook standjes met Bartange. Die was nog bij Grütter komen aanvliegen: - Ik hoor dat u naar Coulanges gaat; 'k heb daar leerlingen voor acht francs. Zegt u alsjeblieft nooit, dat u vijf betaalt. Ik zie er mijn menschen op aan, wist niet dat u veertien francs pension kon betalen.
- Op den duur kan ik 't ook niet; alleen voor de zomer, inplaats van 'n reis, flapte Eefje eruit, die de hooge pensionsprijs al op de maag lag.
Weldra kwam Bartange eten. Na tafel nam ze Eefje apart, 'n formeel standje: - Ze had heel slecht Fransch gesproken, 'n horribel accent van die Duitsch-Zwitsers. Men zegt ook niet: oui, non; maar: oui, madame; non, monsieur. Eefje moest haar kleeding meer soigneeren; het inzet-stuk van d'r blouse zat altijd scheef. En tot slot: u bent hier niet op uw plaats.
- Daar heeft ze gelijk in, riep Mien toen Eefje het vertelde.
- Maar Mien, zei Steven.
Eefje liet zich Bartange's bazen niet welgevallen, schreef haar 'n beleefd briefje, dat hun karakters niet overeenkwamen en het dus beter was de lessen te staken.
| |
| |
Furieuse brief van Bartange terug: - 't Was geen kwestie van karakter, maar van opvoeding en manieren, en vooral van zelfoverschatting. Ze had Eefje altijd verdedigd (dat was dus noodig? tegen wie? dacht Eefje), maar ze zag wel, dat ze zich vergist had.
Naief als altijd, liet Eefje den brief aan mevr. de Coulanges-Prowinsky lezen: - Wat ze er mee aan moest. - Niets, ik zou hem maar verscheuren, zei deze met 'n hoofsch lachje. Zij bemoeide zich nooit met Eefje, die het niet klaar speelde haar de hand te kussen, gelijk in deze kringen gebruikelijk was. - Of ze altijd met twee woorden moest spreken, vroeg Eefje verder. - Wel neen, af en toe, glimlachte de dame. Maar Eefje, wier geloof voorschreef de linkerwang op te houden als ze 'n klap op de rechter had gekregen, was niet in staat mevr. Coulange's mondaine raad op te volgen. Zij schreef Bartange een brief op pooten, dat ze geen verdediging behoefde, dat Bartange in dit opzicht, gelijk in vele andere, te veel had gedaan (Eefje dacht aan 't opdringen van pensions en boeken) en dat ze als Hollandsche in de eerste plaats gesteld was op haar vrijheid. Eefje bezat echter noch de geestkracht, noch de gezelschappelijke tact om hierna Bartange te durven trotseeren. Eenmaal had ze haar in 't salon ontmoet; 't was heel vervelend en mal afgeloopen. Mevr. de Coulanges had haar ook moeten waarschuwen, vond Eefje; maar deze had wel iets anders te doen dan zich om de ruzietje's der ‘grosse laitière’ te bekommeren. Zoo noemde ze Eefje in aansluiting aan Vermeer, om haar groote handen en al te stevige armen waardoor Eefje geen confectie-japon in Palésia kon koopen. Die gleed wanneer de mouwen pasten, om 't middel naar beneden. Dit had Eefje zelf aan tafel verteld. Zij verzocht dus, wanneer Bartange kwam, op haar kamer te kunnen dîneeren. Daar werd alleen aan ernstige zieken bediend, maar ze kon achterna eten. Dus moest Eefje eerst vijf kwartier wachten en kon dan, op gevaar af Bartange tegen 't lijf te loopen, in de eetkamer binnen dringen. Haar afwezigheid gaf Bartange vrij spel met kwinkslagen en aneolootjes door de conversatie als van zelf aan de hand gedaan, die Eefje niet in het gunstigste licht stelden. Na twee Bartangebezoeken merkte zij
dat de jongste Duitsche, de eenige die nog met haar sprak, zich ook terugtrok. Toch dacht zij er over, haar twee maanden-systeem ook hier toe te passen, half verteederd door de stemmingsvolle meubels en het mollige Perzisch tapijt op haar
| |
| |
kamer. Maar mevr. de Coulanges gaf haar te verstaan dat 1 September de eigenares van de piano terugkwam en het dus 't eenvoudigst was, dat Eefje 'n paar dagen van te voren wegging. - Verbeeld-je, alsof ik 't zoo smerig heb gemaakt, riep Eefje geïrriteerd.
Nu mocht de accompagneer-juffrouw weer adressen opgeven, waarbij ditmaal 'n meisjes-kostschool te voorschijn kwam, gehouden door twee goedhartige oude schommels. Deze maakten van hun principes over soberheid en afharding voor Eefje echter geen uitzondering. M.lle Eugénie, die zich speciaal met het huishouden bemoeide en als zoodanig Eefje's inspectie-bezoek ontving, spreidde zelfs zooveel menschenkennis ten toon, de 35-jarige Eefje voor iemand van achttien te houden, die zich zelf als kostschoolmeisje kwam aanmelden.
Steven's geduld werd door al de Ach's en O's over de kostschool geducht op de proef gesteld, zoodat hij een imaginairen brief aan zijn zus in het dagboek schreef:
‘Lieve Bep,
‘Je maakt je ongerust over Eefje: - Himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt? Dat zal wel zoo zijn. Of wij er niets aan kunnen doen? Hoe zouden we. Eefje is ziek hier aangekomen; ziek van geest, met de manie alles slecht te vinden, alles zwart te zien. Omdat ze zelf zwart van binnen was. Begrijpelijk na zoo'n liefdeteleurstelling. Ook het gezonde, echt-Hollandsche in haar accentueerde zich: alles kritiseeren, denken dat men op haar gewacht heeft: - O, gelukkig, bent u daar? Nu weten we hoe het moet. Zwartzienigheid, tegenstuk van mijn princiep: genoegelijkheid. Eén voor één gooit ze alles tegen de grond wat mij het dierbaarst is. Eerst 't Fransch: - Gek dat ze Bach hier niet in 't Duitsch zingen. Ik: - de menschen verstaan hier geen Duitsch. Zij: - Toch heel gek! (Altijd 't laatste woord.) Cortot: - vervelend! Wanneer 't er geen duimdik op ligt, merkt Eefje niets. Cortot's piano-concert van Schumann voor mij het mooiste van de heele winter. Zij: - Ik ben wegeloopen. Zarbiron, mijn oude vioolmeester, ‘kan niet dirigeeren’; ze carikeert hem 'n kwartier lang op de sofa. Sussen, verzachten helpt niets: 'n boerepaard dat doorslaat; alleen op zij springen tot het zaakje voorbij is. En dan
| |
| |
plotseling: bij Zarbiron op concert zingen. Ik aarzel; ze gaat er alleen heen. Triomfantelijk terug: heel aardig geweest, mag zingen, repertoire opgeven. Zarbiron laat niets van zich hooren. Eindelijk vraag ik hem: - M.lle Baar? Herinner me niet. 't Notitie-boekje: - O ja, daar staat ze. Ja wel, ze kon zingen, maar kan me haar gezicht niet meer voorstellen; nu ook te laat voor dit seizoen. Eefje heeft blijkbaar heelemaal geen indruk gemaakt. Ook maar goed, als ze toch vindt, dat hij niets kan. Katholicisme: voor mij: laatste schoone vorm van voorbij geloof. Voor Eefje: de overspelige die haar neef verleidt, synoniem met ‘die roomsche vrouw’. In haar soezig hoofd zijn ‘roomsch’ en ‘overspel’ één. - Elégance, gratie, rhythme, zelfbeheersching, alles schudt ze af met één woord: mondain. Is ook niets voor d'r; voor mij is 't goddelijk: de schoone schijn. Komt ook van d'r schrielheid: in Wengen bij Truus en Co over hôtel-hek gegeluurd, in plaats van mee te doen. Palésia, mij lief geworden, voor haar: - geen familie-leven in heel Palésia. 't Geval-Moesinof plompweg veralgemeend. - O nee, ze had 't al eerder gehoord. Waarom komt ze dan, waarom blijft ze dan, als ze juist familie-leven wil? Twee wegen leiden tot de menschen: iets voor hen te zijn. ze iets voor ons te láten zijn. Geen van beiden wil Eefje; ze moet praten, oppervlakkig bij mekaar zitten, 'n duit in 't zakje doen. Als nieuweling moet je afwachten. Zij kan 't niet helpen: niemand kan intelligenter zijn of bescheidener dan 't lot hem gemaakt heeft. Wij hebben ook nooit iets voor haar mogen doen, geestelijk noch zakelijk. Twee maal geprobeerd: eerst de bibliotheek, tijdschriften-kamer. - Dank u, 'k kan 't zelf wel. (Ze is er nooit geweest.) Neemt maanden-lang Fransche les, komt dan tragédies van Molière te leen vragen, schrijft
Eugénie Grandet aan Flaubert toe. Ik raad modern literatuur-boek aan. - Als je 't hebt, kun je 't mij ook eens leenen. - O ja, zal ze heel graag doen! (Borststem der overtuiging.) Denk-je dat ze 't gedaan heeft? Ze vraagt aan d'r juffrouw Legrange te leen, laat zich vijftiende eeuw dicteeren. Dan vraag ik Gaspard de la Nuit, Baudelaire's Petits poèmes, l'Education sentimentale. Thibaudet over Flaubert maar weer terug: vijftiende eeuw leeren, ook vijftiende eeuw rezen: Villon, Charles van Orléans (later Pantagruel?). Zoo schuift ze overal haar lesjuffrouw tusschen: de Eeuwige leerling. Wanneer ze in d'r kist ligt, nog les nemen bij de doodgraver.
| |
| |
Zoo kwaad niet: doodgravers verstandige lieden. Na de brouille met Bartange: 'n hondje dat z'n meester zoekt. Niet gelukkig voor ze weer 'n juffrouw heeft. Voor 't Italiaansch dit maal. Perfekt in Fransche dictie: zangles nemen in Florence (consequentie!). Zeker, zij kan 't allemaal niet helpen (wij nog minder). Afkomst: karakter; opvoeding: manieren. Kind-vrouwtje: gedraagt zich als vijftien, eischt als vijf en dertig. Voor Bartange de ideale leerling: alles opschrijven, van buiten leeren, drie maal in de week; altijd klaar om les te verzetten Dan: boekje overnemen, twee francs, klein voordeel voor Baratnge? - Nee! Eefje op de achterbeenen. Woont nu in meisje's kostschool ‘Eind van de wereld’ (heet zoo). Achterlijk kostschool, bijna geen leerlingen; neemt dus volwassenen op, maar behandelt ze als kinderen. Zeven uur: alarmklok; acht uur: ontbijt; zwarte, bittere koffie, zwaar op de Hollandsche maag; niets aan te veranderen. ‘Niet fluiten op uw kamer, niet zingen Zondags onder kerktijd’. (N.B. bij gesloten vensters; naaste kerk drie kwartier er vandaan.) We komen op bezoek (vooruit aangemeld), groote villa; tuin: gras en grint; kale gangen, naakte trappen; stoken, tien dagen na kou-begin. Kamer met twee bedden, geen plaats om er een op te bergen. Wij ernaast in salonnetje (tandedokterskamertje); afgerammelde piano, erboven Christus-portret; aan de muur: Beethoven en Gluck in verbleekte gravure's; matten sofa en stoelen. 'k Wou dat we weer weg waren. Eefje stijf, vervelend; durft geen kopje thee bestellen, geen koekje zelfs, bij haar wier paradijs is: geweldige zak die nooit leeg raakt. Ze stroopt broekje van plak chocolade op, breekt stukje af, houdt 't ons onder de neus: kind van vijftien. Dan in ééns: vijf en dertig, wil gerespecteerd, muziek-autoriteit zijn. 't Ergste: haar lachen en voortdurend zingen; lach van schoonmaakster of melkmeid, in keuken, stal of wei op zijn plaats; ze slaat heelemaal dubbel,
derrière naar achteren (blijft op de wandeling ervoor staan) of wipt naar voren, buik tegen de tafel. En dat veracht 't mondaine. 't Is niet om te harden. Mien zegt: in 'n beschaafde omgeving hoort Eefje niet thuis. Luidkeels zingen zoodra ze in beweging komt, Zondags bij 't afnemen wanneer de meid uit is: 'n boeredeern in n' herberg. Mooie stem, zwoel, met liefde-verlangen beladen; denkt dat wij er nooit genoeg van krijgen. IJdel, opdringerig, gemis aan respect voor de omgeving. Na den eten ik in de
| |
| |
tuin; zij telkens naar buiten, van kamer naar keuken, met 'n schreeuw: bèèèè.... - Eefje, 'k wou graag rustig zitten, kan 't heusch niet uithouden. Zij boos, wil 't niet begrijpen. - Ongeloofelijk, haar mooie stem! Boudeert wat, blijft 'n Zondag weg. Zooveel te beter, two is company, tree is none. Van 's middags tot 's avonds is lang, wanneer je niets gemeen hebt; en Eefje's geheugen reikt niet verder dan tot gisteren. Veel en veel te moeilijks gelezen, dadelijk weer uitgewischt: - 'k Herinner me er niets meer van. Toen afgesproken: Eefje Zondags pas om vier uur komen. Eerst weer geboudeerd. Verbeeld zich overal recht op te hebben, maar inviteert ons nooit eens in pension of tearoom; zou toch aardig zijn voor ons forensen. Denkt er niet aan: vijftien. Haar eens in koophuis-tearoom ontmoet; ze zat klontje's te eten na de thee. - Niet oververtellen, riep ze. Maar iedereen ziet het; 't is heusch onmogelijk hier. 'n Paar keer muziek samen gemaakt, lied naar Thomas à Kempis; bevalt me niet tusschen koekjes en limonade. 'k Vind het lied ook wat droog, vooral de sier-noten. Ik doe 't even voor, Eefje dadelijk kribbig: - Maar u legt er de nadruk op! Alsof ik moffel. 't Lied gehouden tusschen pianissimo en piano; zij begint mezzoforte, in de tweede maat al forte. Ik zeg 't haar, ze wil het niet begrijpen. Ook viool en piano met haar gedaan. Als bezeten valt ze op de piano aan, raffelt gamma's van beneden naar boven, van boven naar beneden: muziekschool. - Maar Eefje! - O, 'k heb in geen tien dagen gespeeld. Bij het stemmen slaat ze de tonen van alle viool-snaren aan. Heeft ze nooit met 'n violist gespeeld?
Summa summarum: wanneer Eefje en pension doet als bij ons, begrijp ik alles. Maar begrijpen is nog lang niet veranderen, vooral bij Eefje niet. Wat te doen? Naar huis nemen of vriendin sturen; niet meer alleen laten gaan. Wanneer ze wil.... Dit alles geen beschuldiging; niemand heeft schuld aan zijn zóó of anders zijn. Ik hou 't alleen maar niet meer uit: materie van 35, geest van 15; prestatie van 15, pretentie van 35. In plaats van geheugen: 'n zeef. En die dolle aanmatiging over alles gerecht te houden: mad. Moesinof mag geen bridge spelen, de meisje's mogen niet dansen, de jongens niet naar de cinema (alsof er niet veel ergers was); Cortot moet spelen als 'n schwärmerische Backfisch; dominee Grütter met het geld dat hij niet heeft, zijn buitentje laten opknap- | |
| |
pen, in 'n dandy-pakje kool planen; zoon Grätter mag in 'n Kurhôtel geen tafel-muziek spelen, hoewel hij anders niet naar buiten kan; de Zwitsers mogen niet met zichtbaar houtwerk bouwen, omdat Eefje dat ‘heelemaal leelijk’ vindt. Alles om de greep op het leven terug te krijgen, die haar ontglipt is. Valschmunterij wanneer 't lukt; maar 't mislukt erbarmelijk. Men haalt de schouders op et passe outre. Wij alleen krijgen 't gebakje in huis, elken Zondag, van twaalf tot tien; dat moet nu uit zijn. Of ze zal kiezen tusschen ons en haar dominee, haar contrast-dominee, de pest voor haar. Geen fatsoenlijke kerk, waar eeuwen staan in steen, het orgel op engelwieken ruischt of buldert tot het laatste oordeel: 'n afschuwelijke concert-zaal, door Engelschman cadeau gedaan. Oudmodisch, vloekend, buiten proporties: negermusic-hall, bain turc, alles wat je wil, geen kerk. Talmi, dik opgelegd, goud rood bruin, fabriekszuilen, fabrieksvoluten, fabrieksvrouwenlijven; en palmtakje's, balcontje's, galerijen. Gerammel waar je innerlijk doof van wordt. Daarin komt dan buikig heer
geschreden, statig, met charité-grijnsje. De handen op z'n maag, uitgezet van 't goede leven. Geeft zich niet zooals hij is; is niet zooals hij zich geeft. Misschien wel eens zoo geweest; niemand is zoo aldoor, elken Zondag. Maar de werking moet er zijn, altijd, voor de eenvoudigen van hart die niet God maar de dominee zullen zien. Hij komt op 't orchest staan, éénige geestelijkheid tusschen al 't rumoer. Geestes genoeg? Hij werkt met contrasten, tegen dans, geld, sport, cinéma. Gif voor Eefje; toch al hoogstaanderig. Jantje Contrarie. Waarom is niet 't geloof genoeg, wanneer het krachtig is. Het evangelie is voor hen te oud, zoo moeilijk, te overdreven. Maar hij is ‘geestig’, hekelt, trekt de menschen; citeert nog liever Joël, Amos en Obadja. 't Prikt Eefje's zelfoverschatting op, als vilt van oude piano's. Ze is géén van beiden: noch vastberaden sport, dans, radio en bioscoop, noch innerlijk gedrenkt met geest, berustend op zich zelf. Ze is half; aan de oppervlakte niet zelfgenoegzaam; vindt in zich zelf den diepsten grond van alle dingen niet en alle troost; kan met zich zelven niet alleen zijn, verveelt zich dan, omdat zij zich niet concentreeren kan; heeft als heel gewoon mensch de menschen noodig en hun pluimpje's. Ze wil voortdurend zingen: hoor, wat 'n prachtstem! En niemand durft meer spelen, zoodra zìj komt. O, ijdelheid. ‘De menschen nemen zooals ze zijn’.
| |
| |
Natuurlijk. Wanneer zij 't óók deed. Ze hakt voortdurend, naar rechts, naar links, op iedereen; bewijst alleen haar eigen geborneerdheid. Werkelijk buitengewonen hebben niets tegen de gewonen, zij wortelen erin, worden er door gedragen. Der velen regel baart uitzondering der diep-vromen. Alleen wie simpel is en 't niet kan velen, ligt met al zijns gelijken over hoop. De wereld nemen zooals ze is, of heelemaal niet. Maar blaas niet op goedkoope moraaltrompet, vooral niet Zondags in mijn tuintje. Dan ben ik vrij en wil liefst al 't gesjouw vergeten en 't gedoe, gekwansel, handgedruk en klein bedrog....’
(Slot volgt.)
|
|