Aan Willem Kloos
Een stille maandoorlichtte avond voor een open raam hoog in een huis aan de buitenkant der stad en Kloos mij voorlezend enkele van zijn eerste verzen.
Toen is voor mij het eerst het wonder gebeurd te weten wat een dichter is, wat taal is, hoe woorden kunnen zijn muziek.
Nu op dezen feestdag een hartelijken groet aan mijn oudsten vriend, aan wien ik zoo veel te danken heb.
Al van toen we als kleine jongens samen naar school gingen of wandelden en met onze kinderoogen keken in het leven, dat komen zou. En later, toen hij mij bracht tot de groote dichters zóó als hij dat vermocht, die zelf een van de grooten was.
Zoo is het steeds geweest, al zien we elkaar in latere jaren niet, want is niet een groot kunstenaar levender in zijn werk, dan in het zijn van elken dag?
Dat hij mij gegeven heeft een grooten schat en een heilig bezit, daarvoor zal ik hem danken mijn leven lang.
M.W. VAN DER VALK.