| |
| |
| |
Het levensdiepe boek van R. van Genderen Stort door Willem Kloos.
(Kleine Inez, door R. van Genderen Stort, 3e druk. - N.V. Van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij, 1928.)
Dit - ik weet niet zoozeer om welke reden noch door wien, den Uitgever of den Auteur - Kleine Inez betitelde boek heeft mij, zoowel door de waarachtig-klassiek te noemen overzichtelijkheid van het geheel als door de fijnzinnig-gevoelde en als haarfijn-aanschouwelijke plastische voorstelling der verschillende onderdeelen, zóó onverzwakt-intensief, want zonder eenige, zij 't ook maar tijdelijke psychische teleurstelling, van het begin tot het einde weten vast te houden, ja, kan ik naar waarheid zeggen, rustig-diep te ontroeren, dat ik mij thans, van mijn waarste Binnenste uit, gedrongen voel er eene der geestlijk-doorgrondende studie's aan te wijden, zooals ik er, nu reeds drie en veertig jaren lang, bijna geregeld door, elke maand eene in mij voel opkomen en die ik dan, alles kalm-overwegend, schrijf.
En teneinde dit allerlaatste, nl.: wat ik over mijn wijze van werken hier zeg, allicht nog wat duidelijker te maken voor de niet weinigen, die van wege de, vooral in onze dagen, steeds meer en meer veldwinnende slechte gewoonte, om alle boeken, die men vóór zich krijgt, vlot en dus minder nauwkeurig door te zien, en dan maar even hals-over-kop, alles te prijzen of te laken, het goede zuivere spoor der kritiek een beetje kwijt zijn geraakt, kan het nuttig zijn, want dienstig voor velen, om principieel dus in enkele woorden aan te geven, hoe de kritiek heeft te werk te gaan, daar zij anders geen ware kritiek te heeten verdient.
De eenig-wáardehebbende wijze van beoordeelen is hierin gelegen, dat men puur-psychisch, dat is van uit zijn diepste, onbewuste geestlijke Kern volkomen objektief-voelend, m.a.w. boven-tijdelijk kritiseert. Dat wil zeggen: de recensent, zooals hij
| |
| |
eenvoudig-weg genoemd kan worden, heeft zich niet met zijn dagelijksche, en dus allicht een beetje oppervlakkig-zeurende hersens, neen, maar met zijn eigenste, diep-in-hem bestaande wezenlijkste wezenlijkheid, die de Ziel wordt geheeten. en die vrij is van alle bevangenheid, want boven alle klein-menschlijke vooroordeelen en stemmingen staat, op de beste wijze menschlijk want prachtig naief-fijn voelend grondig te verdiepen in alle boeken, die hij leest. En dit kan hij slechts bereiken, door eerst ieder woord van dat boek afzonderlijk, maar onmiddellijk daarna, ja, haast tegelijkertijd daarmeê, alle woorden bij elkaêr te hooren, te zien en te voelen, ja, als te ruiken en te proeven met de altijd door hem zorgvuldig verfijnde zintuigen van zijn alinnerlijkst wezen, dus met zijn pure, zijn smettelooze geestesdiepte, die eenigermate in verband staat met de in en achter alles zich bevindende hyper-psychische Wezendheid van alles wat bestaat.
En ik weet dit nu eenmaal zoo rustig-vast en zeker sinds mijn jongelingsjaren, dus als de nu reeds 50 jaren in de literatuur gewerkt hebbende mensch, die ik mij mag noemen, omdat ik, met mijn meegeborene diepere Kracht, die allerinnerlijkste Eigenlijkheid van alles steeds achter mij merkte, en door haar mystieke stuwing getrouwelijk heb geärbeid - ik werkte ook nog, al schreef ik niet - zooals ik dit ook nog vele vruchtbare jaren hoop te kunnen blijven doen.
En om nog even verder te gaan, en dus de geheele waarheid te zeggen: ieder, die letterkundig kritikus wenscht te worden, kan dit allerbelangrijkste psychisch-aesthetische emplooi, dat niet alleen voor het geslacht van den beoordeelaar zelf, maar evenzeer voor alle latere heeft te werken, alleen naar behooren leeren vervullen, indien hij er zich van zijn vroegsten tijd, zonder te denken aan geldelijk voordeel noch animositeit, want alleen de opperste zuiverheid der ware Kunst in het oog houdend, geheel en al aan wijdt, en dus gestrenglijk zijn roeping getrouw blijft, om ten eerste de diepste Diepte van zijn eigen wezen, die hij in de verte één met de Diepte van alles weet, langzaam-aan want voorzichtig-psychisch peilend te benaderen, totdat hij eindlijk, wat hij eerst nog maar vaag voorvoeld had, in zijn Binnenste Diepte gewaar gaat worden den hyper-geestlijken Bodem en Grondslag van zijn eigen Zijn, zoowel als van al het andere, en tevens
| |
| |
bespeurt, hoe Deze laatste voortdurend er naar streeft, om omhoog te komen naar het zich ondertusschen dat alles helder makende Bewustzijn van hem, den naar psychische zelfverdieping spontaan gehunkerd hebbenden en, altijd-door, begeerig-hunkren blijvenden Geest, die niet in de eerste plaats bij alles op het materiëele Aardsche let, al is hij van dit laatste volstrekt geen principiëele vijand, maar die er toch niets voor offert van het Wezenlijke, dat zijn Binnenst Zijn is waar de Buitenwereld in bezinkt en tot zuivere Waarheid wordt gemaakt, dus door de ziel van den ontvanger als zoodanig wordt gezien, omdat hij het licht daartoe van binnen uit het Eeuwige ontvangt.
* * *
Doch ik ga nu dóór over Van Genderen: klassiek, ja, is dit boek te noemen, omdat er geen woord te weinig in staat, maar vooral ook geen woord te veel. En alle erin optredende personen verrijzen onder de lektuur, en als in levenden lijve vóór ons. Want men ziet niet alleen hun doen, met al de bewegingen ervan: maar ook hun gezichten en de verschillende expressies, ook al schildert de auteur deze niet. Ja, zij allen verschijnen ons, zooals deze zeer bijzondere, want voornamelijk in en uit zichzelf levende auteur, hen zelf in zijn Diepte moet aanschouwd hebben, onderwijl zij tot hem stegen uit de geheimzinnige sferen, die achter, neen, diep-in ons gelegen, de onderste, hyper-geestlijke Bodem en als voedingsbron zijn van den genialen mensch.
En ook de overige realiteiten, die Van Genderen ons in zijn ongebroken-harmonisch-vloeiende, ja, menigmaal als breed voor zichzelve heenzingende zinnenreeksen uitbeeldt, zijn zóó werklijkheidsgetrouw en, gelijk ik reeds aangaf, op suggestieven toon onder woorden gebracht, dat de ernstige kritikus die alles begrijpt, zooals het wezenlijk is, wel tot de gevolgtrekking moet komen, dat deze auteur hen in zichzelf even krachtig-waar aanschouwde, alsof zij inderdaad zoo bestonden, gelijk dit bij alle groote, dus zich geestlijk geheel in hun eigen Diepte concentreeren kunnende Kunstenaars, door alle tijden der Menschheidsgeschiedenis heen, het geval is geweest en zal blijven zijn.
Ja, laat ik het nu verder heelemaal hebben over het mooie boek zelf. Peter, de krachtig-konsekwent van uit zichzelf gevoelende Peter en die zich daardoor een prachtig-redelijke individualiteit toont, ja, hij, en geenszins de wel voor een poosje aardig-lijken- | |
| |
kunnende, maar geen wezenlijke Diepte bezittende, en dus ten slotte gewoon-weg alleen praktisch banaal handlende Inez is de ware hoofdpersoon van het boek, ook al dáarom omdat hij wordt geteekend zooals hij opgroeiend leeft, men kan haast zeggen van zijn geboorte, totdat hij op ende op volwassen is, en dus als alle rationeele waarachtig-voelenden, van de bewegelijke redeloosheid des Levens af heeft leeren zien, om zich alleen nog maar te interesseeren, niet zoozeer voor zijn daaglijksch menschlijk Ik, als wel voor zijn dieper deel daarbinnen en voor wat daar weer achter in het Mystieke, dus altijd verborgen-blijvende Eeuwige zich beweegt.
Peter wordt ons getoond, als van uit zijn dieper Wezen zelf met al zijn karaktervolle deugden en gelukkig slechts tijdelijke tekortkomingen, als de gevoelige en intellektueele, die diep in zichzelf, van uit zijn eigensten aard, geheel en al best-willend is, omdat het Goede, d.i. het rechtschapene en rechtvaardige zijn Natuur kan heeten, en die van tijd tot tijd wel gekweld wordt door zijn eigen ernstig mijmeren over de beteekenis van het leven, dat hij maar niet begrijpen kan, omdat alle hem door boeken verstrekte oplossingen of uit zijn eigen geest gerezene veronderstellingen geenszins plegen te kloppen met de algeheele werklijkheid, zooals die zich vertoont, maar die ten slotte in zijn onwetendheid gelaten berust omdat hij allengskens heeft leeren voelen met zijn psychische intuitie, dat dit vreemd-loopende en stellig mettertijd verdwijnende Aanzijn niet waardevol genoeg is, om er zich over op te winden, want dat het Aanschouwbare en Tastbare met zijn nimmer geheel te doorgrondene Diepste Diepte, zich in geenen deele bekommert om individuen noch zelfs om volkeren, doch kalm voor zichzelf zijn eignen fatalen gang gaat, ver buiten alle menschlijke verlangens en gevoeligheden om.
Zie, ik meen, dat zelfs iemand, die door overerving en levensomstandigheden nog geheel en al vastzit, in zijn geest, aan de gedachtestelsels, waar ook zijn voorouders zich mee vereenigden, toch, als hij inderdaad intelligent is, zal kunnen begrijpen, dat Peter tot die eindovertuiging komt. Als hij tenminste weet, zooals ik hier refereer, dat deze inwendig-rustige Worstelaar met het Leven wel de zoon is eener moeder van bijzonder goede familie, ja men kan wel zeggen, volgens het gewone spraakgebruik, van aristokratische afkomst, doch dat deze vrouw als meisje nog, gevlucht naar het buitenland met een jongen man ver beneden
| |
| |
haar stand, doch van een haar zeer aantrekkend uiterlijk en prettige manieren, die evenwel op geen stukken na zoo edel en fijn van binnen was, als hij er van buiten uitzag, zich genoodzaakt had gezien terug te vluchten met haar nog niet geborenen zoon naar haar papa. En deze inwendig-mooi want zuiver-voelend, nam haar toen, ofschoon natuurlijk met een blijvende mate van uiterlijke strakheid, terug in zijn huis. Niet lang daarna werd Peter geboren en weer niet lang daarna verdrinkt zijn moeder zich in een vijver om haar wanhoop kwijt te raken over haar bedorven leven, waardoor ze niet alleen zich zelf, maar ook haar naaste en liefste verwanten - haar vader bv., die het zelfs tot kabinetsformateur en eersten minister had weten te brengen, heeft voor al zijn openbare ambten bedankt - ongelukkig heeft gemaakt.
De levensgeschiedenis van den kleinen Peter, die eerst bij zijn grootvader in huis blijft - zijn moeder was wezenlijk wettig gehuwd geweest - maar wanneer de oude heer, die reeds een menschengeslacht lang weduwnaar is, wel wat verlegen met zoo'n klein kind blijkt te zitten, door Arabella, een ongehuwde oudtante te Arnhem verder opgevoed wordt en verzorgd, die levensgeschiedenis, zeg ik, met haar gewoon menschlijke, maar door de voortreflijke manier, waarop deze voortdurend in zijn eigen scheppenden geest verkeerende schrijver hen weet te doorvoelen en voor te stellen, toch een diepen indruk op den lezer makende wederwaardigheden, is wezenlijk en waarachtig waard, dat nog veel meer lezers dan die van de reeds verschenene eerste drie drukken er kennis van nemen, en ik hoop dus, in vol vertrouwen op de geestlijke toekomst van dit land, dat Kleine Inez of liever ‘Peter’, zooals deze realistisch-psychologische studie beter genoemd ware, ook door de verdere geslachten zal blijven genoten worden als een ‘bezit voor altoos’.
Want Peter, zooals hij ten slotte, wanneer hij volwassen is geworden, blijkt te zijn, is het type van den volledig-geestlijken, dus zuiver-objektief den waren zin van het leven, of wenscht gij dezen liever onzin te noemen? zienden en voelenden en kalm-zuiver-begrijpenden mensch, zooals deze, door alle tijden der historie heen, hier en daar kan ontdekt worden, hoewel de meesten, die zoo voelen, het zichzelf, in hen zelf ook, slechts zelden bekennen, dat zij zoo zijn. Alleen enkelen, die van nature den aanleg en de macht bezitten om de eeuwige waarheden, die diep in hen geboren
| |
| |
worden, worstlend tot uitdrukking te brengen in de eenig-juiste woorden, worden zich hun stand ten opzichte van het ontzettende Levensraadsel en hun eindelijken kijk daarop volkomen bewust. De overigen loopen er echter liever in zich zelf over heen, doende alsof die onvergankelijke, want onweerlegbare waarheid, dat het leven met al zijn aangenaamheden, toch geen tevredenheid aan den mensch geeft, voor hèm niet bestond. Of, wat de psychische kracht is van den godsdienst, zij vinden troost in het Boek der boeken, dat stellig over het geheel in bijna al zijn onderdeelen, voor zoover het over de aarde handelt, een der sterkst-pessimistische geschrif-tenverzamelingen der wereld moet heeten, maar tevens wijst op een heel ander en beter soort van Bestaan, dat voor de lieden, die een strikt voorgeschrevene levenswijze willen leiden, hiernamaals komen zal.
Peter nu is, krachtens zijn fijn voelend temperament, ook tot zoo een op het leven neerziende bestaanshouding moeten komen, zooals alle subtiele en tevens energieke naturen dat altijd hebben moeten doen.
En Van Genderen Stort geeft dit als volgt te kennen:
‘Zoo herlas Peter dien herfst van nacht tot nacht de geschriften dergenen, die inderdaad bewezen hadden, dat smart het wezen des levens was, gelijk de hitte van het vuur, en dat de geest alleen den mensch uit deze gehenna kan verlossen. Maar hij vreesde de listen en lagen des levens niet, want onwerkelijk was alle smart, gelijk het booze leven zelf, dat een begoocheling was voor den geest, die zijn eigen, eeuwig wezen doorgrond had.’
En in die als stil-heilige want van al langs hem vliedende verschijningen des Aanzijns voor de toekomst afgezien hebbende geestesconstitutie, die hij zich na al zijn hem ontroerd hebbende aardsche ondervindingen en den indruk, dien deze in zijn geestes-diepte achterlieten, eindlijk heeft verworven, ziet hij de menschenwereld als volgt: ‘De trams ronkten zwaarder en stevenden haastiger de hoeken der straten om, en van uit eindelooze verten, zoo scheen het, kwamen de menschen aanwandelen opgewekt en onbezorgd oogenschijnlijk, maar allen vermoeid en gekweld, allen bezeten en gedreven door genotzucht en winstbejag, allen vastgebeten in de natuur, gelijk de wilde eend, wanneer zij doodelijk gewond is, zich vastbijt onder water, om aldaar te sterven.’
| |
| |
En als volgt eindigt het boek. Ja, ik haal ook dit aan, omdat vele intelligent-gevoelenden, vele waarlijk-psychisch in den aard van het heele Aanzijn zoowel als van hun eigen Bestaan zich verdiependen, er waarschijnlijk iets in terug zullen kunnen vinden, maar dan voortreflijk-precies gezegd, van wat er ook in hun eigen binnenst wezen, zooals in dat van alle dieper begrijpenden, in de laatste 14 jaren der altijd zotte menschheidsgeschiedenis, om is blijven gaan:
‘De groote oorlog was uitgebroken en menigen windstillen nacht hoorde Peter de deur van zijn werkkamer met geregelde tusschenpoozen sidderen in het slot, flauwe weerklank der verre gebieden, waar de verschrikking heerschte. Maar vreemd en vreemder voelde Peter zich worden aan deze wereld, die in het teeken van het Booze haar duistere bestemming vervolgde en als in het voorjaar onder den kristallijnen avondhemel het vreedzaam rumoer der stad allengs verstierf en de zware boomen voor het huis verdonkerden het laatste daglicht, dat in zijn kamer straalde, dan voelde hij zich meermalen verzadigd van een zwaarmoedigheid, die nochtans zonder tranen was, het eerste doemen van een vrede, dien geen menschlijke vreugden evenaardden.’
Ja, zóó luiden de slotzinnen van dit diepe en mooie en ongetwijfeld altijd leven-blijven-zullende boek, dat het leven, zooals het waarlijk is, laat zien, en waarin men buitendien telkens weer een schat vindt van gedachten, die zeer vele lezers zullen kunnen helpen, wanneer zij zich een denkbeeld willen vormen van de wijze waarop de dingen dezer wereld in elkaêr zitten, en wat men te wachten heeft van de wezens, die onze medelevenden zijn.
En wij wenschen dus Van Genderen Stort, zoowel als de heele Nederlandsche letterkunde van harte geluk met deze groote praestatie, en durven hopen, ja vertrouwen, dat de eminente geestlijke kracht van den Auteur, die uit het Verborgene komt, hem ook in zijn verder Bestaan den moed en het geestlijke zelfvertrouwen zal geven, om van tijd tot tijd zoo'n meesterstuk te scheppen, dat, evenals dit, nog zal gelezen en bewonderd blijven worden door de elkaêr geleidlijk opvolgende generaties zoowel van onzen eigenen als van elken lateren tijd.
|
|