| |
| |
| |
Toch tot haar doel door J. de Meester.
(Vervolg van pag. 510.)
Tweede boek.
II.
Een van haar laatste Nunspeter weken had Eva, als antwoord op een verjaarsfelicitatie, een brief gekregen van Hermien, klagend dat Ludwig den vorigen Zondag was opgemerkt bij Anjema in den Haag, à deux dineerende met zijn maîtresse. Op Zondag en bij Anjema: dat waren de twee punten der klacht. Waarom schrijft ze mij dat, had Eva gedacht, waardoor en waarvoor die gemeenzaamheid? Blijkbaar is het alweer ‘de schande’, zijn ontrouw heeft haar nooit kunnen schelen; maar ze schrijft dat nu aan mij, van wie ze immers ook schande duchtte, toen ik me over Piet ontfermde! Eva had den brief onbeantwoord gelaten en Hermien nog maar ééns bezocht op haar jour.
Nu, vroeg in den morgen, bracht Willem een briefje: Ludwig en Theo waren naar Brussel, of Eva vandaag met Marie kwam eten.
Het edele tweetal weer aan den zwier!
- En blijft die meneer in Amersfoort wonen?
Met deze vraag had Theo, daags voordat Eva naar Amersfoort gaan zou, het kort begrip geformuleerd van aller denken en gevoelen, aller beduchtheid, verbazing, verheuging, dat die meneer dit dorst en wilde, zoo'n huwelijk in de stad waar hij woonde. Als hij maar niet naar Rotterdam kwam, had
| |
| |
het waagstuk hun aller zegen. O, de bende! had Eva gedacht.
Nochtans hield zij aan hen vast. Zij voelde deze behoefte juist thans, in haar ontreddering, ontwrichtbeid na de vier dagen met Piet en Antje: dat einde van haar zorg voor het tweetal. Want met dit besef was zij thuisgekomen: hoe minder inmenging, voortaan, hoe beter. Verwijten maakte ze enkel zichzelve: haar domme raad was het, die Nicht er in huis hield en dat alleen bedierf den toestand; Nico was blijkbaar tevreden, gelukkig, allerliefst sprong hij om met Piet, maar hij zat in den knoei over Nicht-en-de-meid, die Antje angstig en korzelig maakten: - ‘'s Avonds komt ze pas bij’, klaagde hij. De Antje-van-vroeger zag Eva eerst, terwijl de plaatjes werden vertoond; verder kreeg ze sterk den indruk, dat zelfs zij haar nu te veel was.
Piet alleen had een prachtig leven. Mag ik meer verlangen? dacht Eva. Maar ja, zij voelde zich uitgeschakeld, al heette ze ‘de lieve tante’, den laatsten avond bij zijn naar-bed-gaan. ‘Tante’ of ‘Grootmoeder’ - maar op een afstand.
Thuis. Alleen. Alleen met 'r werk. En ook dáárbij niets dat dwong. Was zij meer dan een dilettante? Dan zou het werk haar vermogen te dwingen. Nu dwong haar verlangen naar Amersfoort. De moeial, die er onpraktischen raad gaf, wou daarheen terug omdat er het kind was. Ze had zich voor het hoofd geslagen, toen zij, opeens weer alleen, in den trein zat, dat ze zóó weinig met Piet was geweest, niet met 'm spaanders gegaârd had in 't schuurtje - enkel bij het gaan naar den speelgoedwinkel was hij heelenal van haar. O, een kind, een kind, een kind, er wàs niet anders voor de vrouw.
Op straat keek zij kinderen aan, vergeleek de gezichtjes als tot een keus, eens ging ze op zoek naar joodsche gezichtjes. Zij vond er geen dat kon halen bij Piet. En deze jongen was van haar bloed - wie stond zijn Vader nader dan zij? Maar hij hoorde aan Antje, die nu een man had en daar geen vierde meer bij noodig, Nicht niet, maar evenmin ‘Tante Eva’....
- Zeg, dat ik met plezier zal komen, had ze, een stuk citroen in de hand, waar ze inkt mee wreef uit een kleedje, vriendelijk knikkend gezegd tot Willem.
Maar nu zij, punctueel als Vader, op het slaan van half zeven
| |
| |
stond voor het huis, neep een beklemming, niet veroorzaakt doordat ze flink had doorgeloopen. 't Verblijf te Amersfoort had haar verwend, ondanks teleurstelling, zelfverwijt; en hier was niets van Vader over, niets meer van zijne atmosfeer; al stond zij in de vestibule dadelijk midden tusschen dingen, waar zijn kooplust het huis mee had overladen. Een doodsch teveel, nu oplettend gerangschikt; niet meer de drukke, warme bontheid, het Oostersche van dien Nabob, Papa.
Hermien ontving haar vriendelijk.
- Blij dat jij er ten minste bent.
En op een bevreemdingsblik van Eva:
- Heb je honger?! Je moet nog wachten, Marie is te laat, juist belde ze op, er schijnt iets te wezen met hun chauffeur; als ik wel begreep, komt ze straks met een taxi.
Het duurde nog bijna een half uur, wat Hermien ongeduldig maakte. Eva keek ‘Graphic’ en ‘Illustration’ door, precies als vóór Papa zijn dood. Adrie was plechtig binnen gekomen. Wat groeit ze haar moeder na, dacht Eva. Ook moeders ongeduld bleek ze te deelen: half negen wachtte zij Lize Mayer en 't was al bij zevenen!
- En de jongens? vroeg tante Eva.
Allebei weg. Siegfried, over geweest, was weer naar Leiden en Gustav naar een jongelui's dineetje in Den Haag.
- We zijn huiselijk met ons vieren.
- Als tante Marie nu maar komen wou!
Precies haar moeder, dacht Eva spijtig, een dom-hautaine ergernis over wat niet eens tante's schuld was.
Eindelijk taxi-geluid - ja, Tante. Een drama kwam er met haar binnen.
- Jan heeft ons opeens laten zitten. Stel je voor, nu Theo uit is! Maar we zullen hem wel krijgen.... Alleen ben ik nu zonder wagen.
- Zonder wagen? vroeg Adri.
- Ik kan toch niet zelf chauffeeren!
- Weet je, waarom het is? vroeg Hermien.
- Ja zeker! Hij heeft ons bestolen, al maanden; maar Theo merkte natuurlijk niets. Van Maanen is er achter gekomen. Jan konkelde samen met die z'n chauffeur en nu beginnen de heeren
| |
| |
een zaak. Garage De Vlijt. Zij directeuren! Jan heeft blijkbaar niet eerder gedurfd, niet voordat het hek van de dam was. Kijk....
Marie greep nerveus in haar taschje. Een brief aan haar man, door haar geopend, dat Jan bij dezen zijn ontslag nam. In een couvert met ‘Garage De Vlijt’.
De meid kwam zeggen dat er gedekt was. Met doffen blik noodde Hermien haar gasten. Ja, het was wat, tegenwoordig.... Toen de soep was gediend en de meid uit de kamer, moest Marie nog meer vertellen. Hoe zoo iets kon; of zij geloofde, dat waarlijk van gestolen geld die twee een zaak waren begonnen.
- Waar anders van? Ze hadden niets.
- Er kan hun geld zijn voorgeschoten.
- Nee, Frans van Maanen had zekerheid, hij heeft het ook al aangegeven. Maar Theo komt weer net te laat.
- Kan Max je niet helpen? vroeg Hermien.
Een grijns van Marie vergroof de het antwoord:
- Die reserveer ik voor onze divorce.
- Gaat u scheiden, Tante? verstoutte Adri zich.
- Nog niet, kind, maar men kan nooit weten.
Wrok klonk er uit de stem van Marie. Dat zij met een taxi had moeten komen, terwijl haar man aan den fuif was in Brussel!
- Had ons toch gevraagd, kwam Hermien wat traag.
- Willem moest immers Eva halen.
- Ik nam de tram, zei Eva droog.
- ....Hé, zeg jij es, wreekte Marie zich, over Willem gesproken, was die ook te Amersfoort bij dat trouwen?
- Natuurlijk, het huwelijk van zijn zuster!
- Dus.... met jou! Hoe hield hij zich?
- Keurig, hij heeft zelfs getoost.
- Zat u met hem aan tafel, Tante?
- Ja, schat, maar hij zat naast de bruigom. Ik had de andere broer als buurman.
- Gut!....
Het kind dorst niet verder vragen, nu haar moeder en tante Marie bleven zwijgen. Ook kwam de meid met een vischschoteltje.
| |
| |
- Jullie krijgt niets bijzonders vandaag, lichtte Hermien overbodig in.
Dit schoteltje, overlegde Eva, was inderdaad met schelvischklieken van den vorigen dag bereid. Maar ook Papa vond visch en wild pas den tweeden dag je dàt.
- Zou het gaan, Tante? waagde Adri.
Eva veinsde niet te begrijpen.
- Kind, ik heb een reuzehonger.
- Och nee Tante, ik meen met die schilder....
- O! 'k dacht dat je me gulzig vondt. Werkelijk nam ik indiscreet veel. Maar zoo'n schoteltje is iets heerlijks. Veel lekkerder dan versche visch. Gaan? Met die schilder? O.... zit jij met je hoofd op een bruiloft! Ik heb pas te Amersfoort gelogeerd en 't was er een ideale toestand. Echt de warmte van jong geluk.
- En.... het jongetje? dorst nu Adri.
- Máár kind, kwam de moeder.
Marie gaf een grijns.
- Dat oompje van je is een schat.
Een stilte viel als met een plons. Weer redde de binnenkomst der dienstmaagd. En ditmaal toefde die lang genoeg om aan de gastvrouw tijd te laten het gesprek naar nieuwe wegen te voeren. Bleef er toch iets als stroefheid hangen, of was 't de ergernis in Eva, die haar deed peinzen: wat begon ik, zóó kort na Amersfoort weer hier?
Belangstelling in materie schonk, als meestal bij de familie Bergmann voldoende stof tot versch gesprek. Hermien bleek, toen zij ging verhuizen, ernstig te hebben geweifeld tusschen den vleeschhouwer dien zij had en den vleeschhouwer harer schoonouders, welke hier al zoo lang bediende. Ludwig wenschte verandering, zelfs drong hij naar een nieuw adres; maar zij verkoos haar ouden slager. En dus was die mee overgegaan. Het nieuwe japonnetje van Adri bleek het tegendeel eener gelukkige keuze. Tante Marie was niet zóó lief, het meisje met oprechte of andere bewondering te troosten; zonder dat zij gevraagd was zei Eva: - Och....
Maar langs de schuldige modieste vond het discours nu breede banen, van Rotterdam eerst naar Den Haag en toen, daar
| |
| |
Pullman hielp, naar Brussel, of liever in eens door naar Parijs; Brussel was duur en niet beter dan Holland; maar Parijs blééf wel Parijs.
Wrevelig dacht Eva: - Hé, waardoor kan dat me zoo weinig schelen? - Zij gaf nog altijd om toilet. De japon die zij droeg was nieuw. Sinds lang hadden allen er haar aan gewend, van wat zij aanhad niets te zeggen, omdat zij zich joodsch-opzichtig kleedde. Vroeger had het haar geenszins belet, ook over modes haar meening te zeggen, hoewel ze nooit erger het zwarte schaap was, onder al de broers en zusters, dan in de dingen van 't uiterlijk. Zij trok het zich aan - soms, meestal niet. Haar leed kwam voort uit den grond van hun smalen: dàt ze het leelijke eendje wàs, waaruit nooit een zwaan zou groeien. Hun ergernis zelve deerde haar weinig, ze wist zich anders en niet minder, hoe langer hoe meer werd zij iemand apart, gesteund door Vader en door Max. Maar van al wat er thuis werd bepraat, interesseerde haar niets zóózeer als de mode.... En nù dacht ze: hou' jullie toch op, dat geleuter, zeg liever niks!
Te verklaren wist ze dit niet. Er was de algemeene vervreemding, die ze al zoo lang van allen voelde, zelfs van het huis, nu 't Ludwig's huis was. Maar begonnen de modes haar te vervelen, de modes, waar zelfs Antje aan meedeed, met wat Nico op reis voor haar kocht?!....
Zij moest oppassen, niet onverschillig te worden. 't Was nog een gulden les van Vader: ‘Stel belang, in wat je wilt, maar zak nooit af tot: niets kan me schelen.’
De maaltijd leuterde langzaam voort. Adrie had permissie gevraagd en gekregen, haar halve peer te laten liggen en op te staan toen Lize er was. Later kwamen de twee beneden om een kopje thee te drinken en zij speelden een quatre-mains. Vóór elven wilde Marie naar huis en daar het akelig weer was geworden, zouden de schoonzusters en passant Lize afzetten aan haar woning. Nauwelijks was die afgeleverd, of Marie kwam met verwijt: hoe Eva dàt kon zeggen aan tafel, óómpje, en nog wel tegen Adrie!
Eva aarzelde niet met het antwoord.
| |
| |
- Om 't kind te geven wat het vroeg. Ik heb haar nooit over Antje gesproken, maar je merkte, ingelicht was ze. Haar praten van ‘het jongetje’ wou natuurlijk niet anders zeggen dan: 't Kind waar ik heel goed van weet, dat die vrouw het van Grootpapa heeft.
- Maar Eef, hoe zou een meisje weten?....
- Een meisje weten, zeg dat wel! Zei ‘dat jongetje’ niet genoeg?
- Ja maar dat jij toen zóó appuyeerde....
- Ik zei niets dan dat Piet een schat is. Marie, hij is de schat van mijn leven.
- Hoe is het mogelijk! weeklaagde Marie.
Zij stapte uit; Goddank, dacht Eva, ze snakte naar huis; weer wist ze: werken, om al die ellende te boven te komen.
Schuin vóór haar zat Willem rustig en recht, ondanks de teistering van het weêr. Eva herinnerde zich een soortgelijk gesprek als van zoo even, ook met Willem dáár - toen met Hermien. Hoe leek hij op Antje, maar wat was hij een heer! God! plotseling doorschoot het haar, dat zij vanmorgen niets gezegd had van haar logeeren bij zijn zuster. Zou hij iets doen als Theo's knecht? Stel je voor, de brave Willem? Zèlfs Dina zou zulke gemeenheid niet willen. Hoe tergde zij hem op de bruiloft! Antje was er bleek van geworden. Zoo lief als ze deed tegen bruigom en bruid: - ‘Màg ik Nico zeggen, nòu graag dan!’ zoo treiterig was ze tegen d'r man.
Als Willem scheidde en trouwde met háár?....
Eva's handen omklemden de bank, ze smakte, slikte slechts met moeite. Ze wou, ze zòu die gedachte niet hebben. Willem wàs een man om verliefd op te worden, het chauffeurspak omsloot hem prachtig. Maar hij was de oom van Piet en hij hield, hij hield van Dina.
Zij.... zelfs indien hij haar nàm, om haar geld, om ook een garage te kunnen beginnen, hij zou haar aanzien met tegenzin.
Als deed het een ander, zoo onvoorziens, knipte zij licht aan in den wagen. En boog voor 't spiegeltje, heel even, en wrong met een kramphand het licht weer uit en poogde 't venster open te krijgen, maar zag nu: bijna was ze thuis....
| |
| |
Diep zuchtte ze, veerde recht, vóór op de bank....
Willem belde, stond aan het portier.... Toen, hoewel Trui in de deur het moest hooren, zei ze, terwijl ze hem de fooi gaf:
- Ik was vier dagen de gast van je zuster, heerlijke dagen, het gaat hun best.
En genoot van de blijdschap op het mooie gelaat.
| |
III.
Een koude dag in Januari. Uit den Kunstkring buiten komend, rilde Eva in haar bontjas. Dom dat ze den mantel had aangehouden, hoewel de zaal lekker verwarmd was. Maar ja, als werk je zoo dadelijk pakt! Enorme kerel, die Permeke, ook alweer zoo'n wezenlijk schilder. Half-een? dan was ze er twee uur geweest! De tram afwachtend, hoek van 't Singel, genoot ze van den zwier der meeuwen over het ijsvlak van de gracht. Zalige dieren, sterk en sierlijk, nijdassen erger nog dan duiven, zooals ze elkaar nu het voedsel ontgristen. Dàt te schilderen.... Och wat, zij! Kwam van Permeke en dacht: ik dat doen! Wat leek het aarzelloos neergezet, zonder weifelen, ook zonder rusten. Je voelde dat het zoo moest zijn, hoe eigenaardig, hoe heerlijkpersoonlijk. Oer-figuren in dat ‘Gezin’. Blij-donkere vlakken vast tegen elkaar. En dan die ‘Papeter’, formidabel! De man niet meer dan enkele vlakken, de pot of pan ook aangeduid, maar welk een eenheid van kamer en mensch! En, nog sterker geweldsstuk, de ‘Kermis’! Een achtergrond van eigenaardig ineenschuivende daken, muren en belichte gevels en daarvóór de kermiswijven, twee zatte tronies in lantaarnlicht. Hevigheid, haast als van Breitner; maar schriller, wranger, modern-nerveus, een flits van het voorbijscherend leven.
Zóózeer was Eva vervuld van dit werk, dat zij bij het instappen te laat den groet zag van meneer Van der Werve en zijn zoon op het achterbalcon. Starend de ruit uit, zonder te zien, verloor ze 't stuur van haar gedachten, die uit den Kring voerden naar 't atelier. Als hulpeloos, met den weerzin der schaamte, was ze en bleef bij haar eigen werk. Had het zin, dat zij schilderde? Ze deed al deze weken haar best. Een waagstuk was het geweest, o zeker! maar het beeld van haar Vader droeg ze diep in zich
| |
| |
en tweemaal had ze hem vroeger geschilderd en immers tallooze keeren geteekend. Juist om zich heelemaal te geven, had ze dit gewaagd, gedurfd; niemand wist het, of had het gezien - Trui! nu ja, die telde niet mee. Ze hield het ding vooreerst verborgen; een indruk als nu van Permeke smeet het dierbaarste zelfvertrouwen omver. Uitsluitend had ze gezocht naar expressie. De rijke jood vol blije kracht, vol aangeboren geloof in het leven, met geen moment verloren moed, vol van goedhartigheid, máár vechter, onvervaard naar voren tredend... zonder voeten, nu ja, 'n kniestuk, maar in de houding van het vroegere ten-voeten-uit-portret. De kleeding van het andere - waren daar de kleuren niet beter? 't Gezicht? Het leek, het was Papa, Papa van die teekening op den zonnigen winterzondag, toen ze voelde: het doet hem plezier dat zijn dochter dien kop heeft geteekend. Ach maar, rammelde het geheel niet? Dat was het prachtige bij Permeke: alles, dáár, als wat van zelf spreekt, ondanks het ongewone, de vreemdheid. Haar werk? Het met moeite bijeengegaarde, een compromis van drie impressies, van dit nog hier en dat nog daar, om toch maar alles weer te geven, wat zij van Vader had en wist.
.... Max! Hèm zou ze het graag laten kijken! Maar nog had hij niet vergeten. Zijn tweede brief was hatelijker dan 't flodderding van daags na haar eersten. En nu niet zóó neergeschreven, weken, maanden lagen ertusschen. Hier had hij over nagedacht! Maar was zij niet de zondebok voor al wat hij aan vereenzaming leed, nu ook Lotte hem radeloos maakte en zelfs zijn moeder zich tegen hem keerde ....òm Lotte, om dat liefdeleven, waar hij zich willoos door liet leiden? Nu kwam hij wellicht nooit meer over. Zij naar hem toe? Wat zou het baten! Tegen Marthe kon ze niet op, hoe zou zij iets vermogen op Lotte?
Vreemd, zooals de dingen loopen! Zij had om het leed over Max te vergeten, haar hart, haar ziel willen leggen in werk en daarom Vaders portret geschilderd. En juist nu het klaar was, zag ze Permeke! Gelukkig, dat ze niet eerder gegaan was! Wat bleef haar, eenzaam, zonder werklust, en hoe te werken zonder moed......
Doch nu gebeurde iets eigenaardigs, waar zij zich rekenschap
| |
| |
van gaf. Terwijl zij, uit de tram gestapt, het eindje liep tot aan haar huis, wist ze dat ze toch zou werken, ondanks dezen stoot bij het zien van Permeke!.... Toen zij de voordeur opende, zag ze Mientje door de gang gaan, een blad met kopjes vóór zich uit.
- Wat doe je! riep ze verschrikt, wat moet dat?
- Meheer Terpstra is-t-er, antwoordde Mientje, terwijl ze bij de trap bleef staan. Meheer Terpstra mit nog 'n heer.
- Hè? Toch niet in 't atelier?!
Groote goden; het stomme wezen; of nee, hoe had ze kunnen weten, na al de bezoekjes om koffie te Nunspeet! Maar nu zag Terpstra, zag nog iemand, en met het nieuwe portret de oude.
Stumperig strompelend op haar trap, kwam Eva, opeens weer ontmoedigd, binnen.
- Rogmans, jij óók?!
Haar schriktoon was zóó, zulk een openhartig onwelkom, dat beide kameraden gul lachten, waarna zij ook maar smalletjes meedeed. Zij zaten op de groote sofa en rookten haar Queen-Mab-sigaretten. Maar Rogmans stond haar toeknikkend op en halverwege het portret gaand, keek hij haar aan met stralenden blik.
- Eef, wat heb jij ons verrast!
- Ja, kwam Terp, een bliksemsch goed ding.
Eva stond, verbleekt, onthutst.
- Meen jullie dat? Is 't heusch wel iets?
- Wel iets? Iets dat ik nooit van je verwacht had! Je neemt me niet kwalijk? Ouwe vrienden. Maar waarachtig, we waren paf.
- O jongens!
Het was te veel voor haar. Tranen welden, zwaar drukte ze handen.
- En ik kwam zóó neerslachtig thuis!
Zij vertelde waar ze geweest was en hoe Permeke haar had ontmoedigd. Rogmans vond het ondergaan van dergelijke indrukken tegelijk gezond en dom, wezenlijk kwaad doen konden ze niet, op zijn ergst wat tijdverlies geven.
Terpstra kwam van Amersfoort. Had een nacht geslapen bij Nico.
- En waarvoor ben jullie nu eigenlijk hier?
| |
| |
Het bleek dat een tentoonstelling bij Van Hasselt, waarover Terpstra onlangs al was komen praten, haar beslag gekregen had. Hij zou er samenzijn met Rogmans.
- Heb jullie nog over Nico gedacht?
- Gedacht ja. Trouwens had hij me geschreven, juist daarom ben ik met hem gaan praten. Hij heeft niets, zoo min als Luiken, maar die brengt twee goeie dingen op Lukas en doet mee in Den Haag bij Smits. Nico voert zóó weinig uit.
- Jammer, zei Eva.
- Zeker jammer. Niet van het tentoonstellen, wel van z'n tijd. Ja, dat pater-familias-spelen....
- Och, de hartelijke kerel! En zóó productief was ie nooit!
- Hij had nu het land. Misschien dat deze tentoonstelling helpt om hem aan de gang te brengen.
- Houd jij jezelf nu flink op gang, Eef!
Rogmans nam nog één sigaretje, die Eef had zulke allerbeste, en drukte hartelijk haar hand.
- 'k Beloof het je. Dank, hoor! Allebei!
Dien avond schreef zij weer aan Max, verzwijgend wat Tante Lea verteld had over zijn moeilijkheden met Lotte; een kletsbrief, dacht ze, toen hij af was, maar met dit ééne levendige: de belijdenis aan hem, dat ze weer wat moed voor haar werk had en een portret van haar vader maakte, waar Rogmans en Terpstra veel goeds aan vonden.
Ook schreef zij aan meneer Van der Werve, om haar onachtzaamheid op de tram: wat er de oorzaak van geweest was en of hij, niet boos, haar zou willen helpen met doorloopenden toegang tot zijne werf, zoodat zij er studies kon komen maken.
(Wordt vervolgd.)
|
|