| |
| |
| |
De school van voorheen, de school van thans door Jeanne Reyneke van Stuwe.
Is er een grooter contrast denkbaar dan deze twee uitersten: de school van voorheen, de school van thans? Ja, uitersten! want stellen wij ons eens even voor, hoe een school-lokaal er uitzag, nog maar zoo betrekkelijk kort, een groote honderd jaar geleden.... dan zien wij:
Een kleine ruimte, spaarzaam verlicht door een hoog-liggend raam met kleine ruitjes, waar de kinderen zitten op bankjes zonder leuningen; voor den meester staat achter den lessenaar een hooge stoel gereed, terwijl daarnaast de roede en de plak behoorlijk ter hand hangen.
De ‘cijfermeester’ is gemakkelijk gekleed in kamerjapon en muilen, terwijl meester's ‘juffrouw’ zoo noodig, het kleinste wurmpje op schoot houdt.
Hoe ver, hoe eindeloos ver zijn wij van deze tijden verwijderd.... toen er weinig meer op het leerplan stond, dan schrijven, lezen, rekenen en wat Bijbelsche Geschiedenis.... toen de onderwijzers zóó ijverig in het psalmen-zingen waren, dat deze ‘messieurs’ zulke heftige ‘pogingen deden met de keel’, dat zij er soms ‘blond en blauw van wierden en dat hen de aderen zoo dik als een pink opzwollen’, zooals Justus van Effen ons in zijn Nederlandschen Spectator vertelt.
Grappig is het ook, hoe van Effen verhaalt, waarom zijn vader hem naar school liet gaan:
‘Gij moet naar school, al waer' het tegens uwen wil, eendeels omdat ik u alleen niet alles leeren kan, anderdeels omdat de afkeer, dien gij van ter schoole te gaan krijgen mogt, zelf tot
| |
| |
een middel wordt om uwe naarstigheid op te wekken, wijl men u dagelijks voorhield, dat gij daarvan niet verlost zoudt worden, eer gij in ieder school volkomen geleerd hebt, 't geen er voor u te leeren valt’.
Er is toch waarlijk een tijd geweest, dat ‘schoolmeester’ eenzelfde soort beroep was, als schoenmaker of kruidenier. Er waren werkplaatsen, waar de man schoenen lapte, en waar de vrouw tegelijk school hield!
Geen wonder, dat de kinderen, zoo goed en zoo kwaad het ging, zichzelf vermaakten, dat er van orde bijna geen sprake was, en dat, wanneer een kind bij de ‘matres’ stond, om zijn leeslesje af te dreunen, de anderen allerlei kattekwaad uithaalden.
Zoo'n tijd is er geweest, dat zelfs Fröbel's eenvoudig systeem van opvoeding:
‘Geef den kinderen bezigheid in harmonie met hun natuur, om hun lichaam te versterken, hun geest te oefenen, en hen op te leiden tot den oorsprong van alle dingen: tot het denkbeeld van eensgezindheid met zichzelf....’ nog in de toekomst verborgen lag....
Uit De Menschenvriend, een tijdschrift van 1788 tot 1798 te Amsterdam bij Martinus de Bruyn uitgegeven, ontleen ik de volgende beschrijving van een school uit de voor-vorige eeuw. De kinderen, een woeste, ordelooze bende, naderen al vechtende en tierende de school; met een verbazend geweld dringen zij, al schreeuwende en slaande binnen.
‘Welk een holderend, bolderend geluid! Elk wil de eerste op zijn zitplaats wezen, men springt en buitelt over banken, stoelen, tafels. De schoolvoogd verschijnt in een ouden, belapten rok, en een besmeerden kastoren hoed; hij plaatst zich met een barsche houding op zijn houten troon, legt het zwart smuigertje neder, geeft met de bullepees een hevigen slag, en roept luidkeels: stil!!
Allen gehoorzamen, en eensklaps gaan de hoedjes af. De meester begint met een lamentabel geteem het morgengebed. Hij dankt den Algoede voor de bewaring in den nacht, bidt verder voor de Heeren Staten, voor de Bondgenooten, voor Zijne Doorluchtige Hoogheid en het Vorstelijk Huis, voor de Regeering van die plaatse, voor de Kerk, voor den Predikant,
| |
| |
voor den land-, vee-, en steêman, en vergeet vooral niet zijn misnoegen, dat hij op den een of anderen heeft, daarin te vermelden.
De kinders, die van zijn gebed even weinig begrijpen, alsof hij het in de Arabische taal deed, hebben ondertusschen elkander bij 't haar, zien door de glazen, wijzen naar het een of ander voorwerp, fluisteren, lachen.
Dan de meester zegt: ‘amen, ja, amen! Hoedjes op!’
Welk een schrikbarend geluid: alle monden gaan tegelijk open: e-n en, d-a-t dat.
Jan, Piet en Klaas en meer anderen loopen tegelijk naar den houten stoel, en roepen: Meester, een pen! terwijl ieder een duit neerlegt.
Zacht.... Klaas, de zoon van een schepen klaagt: Meester, zwarte Dirk heeft mij voor den neus gestompt. De monarch grijpt de bullepees, zet twee gespalkte blikken, en roept met een donderende stem: Dirk, loeder, kom hier!.... Dirk wil zich verontschuldigen, maar de knaap leeft van de armenkas, en dus wordt hij niet gehoord. De meester grijpt hem in zijn haren, rost hem op eene onbarmhartige wijze, en zendt hem met een blauwen rug, onder het faveur van eenige oorvijgen weder naar zijn plaats. Alles is onder deze rechtspleging in rep en roer. De schoolvoogd verheft zijn stem en de verwarde leerdeun begint opnieuw.
Zes naderen tegelijk den leerstoel, drie klimmen het trapje op, en beginnen tegelijk: e-n, en, d-a-t, dat, v-a, va, d-e-r. De meester versnijdt ondertusschen de pennen, en maakt fraaie letters op groot mediaan met allerlei figuurtjes, om het een der voornaamsten present te geven; om de vijf minuten geeft hij een schreeuw, en herhaalt deftig: d-a-t, dat.
Anderen treden op, rammelen op dezelfde wijze, en zoo doen binnen een uur dertig of veertig kinders. Dat waren de spellers.
Hierna komen de lezers: die het luidste schreeuwt en den kerktoon van den voorlezer het naast komt, krijgt de grootste lofbetuigingen. Van zinsnijdingen spreekt de meester niet, omdat ze hem onbekend zijn; alles wordt gelezen op denzelfden deun, op zulk eene wijze, die elk verstandig hoorder overtuigt, dat noch meester, noch leerling weten, wat zij lezen. Dit werk is
| |
| |
met een dertig kinderen in een half uurtje afgeloopen. Het druischend leergeluid klinkt al hooger en hooger. De meester werkt weder aan zijn pennestukje of aan zijn sollicitatieboek, of schrijft voor den schout, of (wat vooral in Noord-Holland plaats heeft) onderteekent collecte-briefjes.
Wederom een andere vertooning. Matres verschijnt met een groote trommel vol koekjes. De negotie begint; de een neemt voor één duit, de ander voor twee; hiervan heeft ze een woekerende winst. Elk is voorzien, meester, roept ze, kom je! het half elfje is klaar! De schoolvoogd vertrekt op het eerste geluid..............
In den morgen krijgen de jongens order om de looden der klok op te winden, of om de kerkestraat te wieden. Anderen verschijnen met hun kladschriften voor het plankgestoelte, en het voorname werk van den meester neemt een aanvang. Hij stroopt den rokmouw van den rechterarm naar boven, maakt, na eenige draaiingen, op het kinderschrift allerlei krullen, figuren, vogeltjes, mannetjes enz.; onder deze verdwijnen de letters met de gebreken der kinderen, die met deze kunststukken wonder in hun schik, al springende naar hunne plaatsen vertrekken.
't Is nu bijna half twaalf, en de toon zal hooger klimmen. De meester krijgt het psalmboek en roept met luider stem: Laat ons ter eere Godes en tot ons aller stichting opzoeken en met heilige aandacht zingen den berijmden 109en psalm van den profeet David, daar het begin is beginnende!
Hij leest twee verzen. Nu rijst er een geluid op, waarbij het geblaf van honden en het geblaat van schapen liefelijk is: noch toon noch maat neemt men in aanmerking. De aderen zwellen voor het hoofd op, men gaapt tegen elkander met stijve kaken en wordt bont en blauw en hijgt naar adem eer het gezang ten einde is.
Hierop sluit de meester al dankende en biddende, herhaalt de zaken van het morgengebed, nu het geval van Dirk er bij voegende. Zooals hij zegt: amen, ja, amen! vliegt de menigte wild en woest door elkander, barst de deur uit, en zwiert in het rond, al slaande, stootende, trekkende, schreeuwende.
In den namiddag wordt bijna hetzelfde tooneelstukje gespeeld.
| |
| |
Vrijdag of Zaterdag is er ook onderwijs in den godsdienst. De meester vraagt eenigen volgens het boekje van Borstius, anderen naar dat van Hellembroek, en laat ook sommigen die afdeeling van den catechismus opzeggen, die den volgenden Zondag zal gepredikt worden. Het geheugen en de tong doen hier alleen hun werking. Men gilt de antwoorden op eenen rijzenden en dalenden toon; die deze kadans mist, zwijgt eensklaps, kan geen woord meer voortbrengen, daar het geheugen geheel aan deze machinale leiding verbonden is. Niemand verstaat iets van hetgeen hij voortbrengt, althans van den cathechismus is dit zeker, en van 't boekje van Hellenbroek durven wij niet zeggen, dat het zeer geschikt is, om kinders te doen denken. De uitlegging ontvangen zij van plak of bullepees.
Nog heb ik vergeten, dat de meester, vooral in de winteravonden, onderwijs geeft in de rekenkunst. Dit doet hij volgens het gewone boekje, brengt de misgerekende sommen in orde, en spreekt van het ‘waarom’ en ‘daarom’ geen enkel woord, alzoo deze hem ten eenenmale onbekend zijn. Met het 13e of 14e jaar nemen de meeste ouders hun kinders van de school, gebruiken hen in hunne dagelijksche bezigheden, en dit is oorzaak, dat velen met het 30e jaar nauwelijks meer lezen of schrijven kunnen.
Deze natuurgetrouwe beschrijving wordt nog versterkt, door de bijna woordelijk hierop gelijkende schets van Hendrik Conscience over hetzelfde onderwerp.
Voorbij!.... voorbij, die dagen van onhygiënische school-lokalen, van onvoldoend onderwijs, van gebrekkige leermiddelen. Met een aldoor sterker wordende kracht heeft zich het onderwijs ontwikkeld; van den onderwijzer worden blijken van bekwaamheid gevorderd; de gezondheidsleer wordt bij de inrichting eener school betracht: hoog en licht moeten de lokalen zijn, goed geventileerd, en goed verwarmd; de ruimte tusschen de banken, elk van niet meer dan twee kinderen, de breedte der gangpaden, alles wordt nauwkeurig berekend; de muren worden in lichte kleuren geschilderd, doelmatige platen voor het aanschouwelijk onderwijs aangebracht; (niet meer, wat vroeger ‘kinderplaten’ werden genoemd: De geschiedenis van Jan de
| |
| |
Wasscher en zijn wijf, of De moord-daden van Cartouche!); de ‘lijfstraffelijke rechtspleging’ op de school is afgeschaft; de leerplicht ingevoerd; de leermethode van Krämer met plaatjes: Spa-a, slee-ee, Drie-ie verdween, de leesmethode van Bouwman R-oo-s, roos, P-ee-r, peer, verdween; de letters worden nu zooveel mogelijk gehouden in hun eigen klank: de e klinkt heel anders in eer als in een; de d mag niet meer worden gezegd als ‘dee’, men ademt d....
En toch, ondanks dezen reusachtigen vooruitgang, wil men tegenwoordig nog meer, nog veel meer voor het kind. Hygiëne, goed, paedagogie, uitstekend; maar ook de schoonheid moet aan het kind worden bij gebracht, de schoonheid, die (het woord is van Ida Heyermans) imtners niets anders is dan het ware en goede! Moeten wij niet het moderne, werkelijk ideale school-lokaal bewonderen, waar elk kind zijn eigen bankje heeft, waar vaasjes van kunst-aardewerk de richels versieren, waar fraaie platen het oog aangenaam aandoen, en waar een atmosfeer heerscht van gezellige vriendelijkheid? en vragen wij ons niet af, of het tegenwoordige kind niet meer, niet véél meer reden heeft, dan het brave jongske van Van Alphen, om dankbaar te jubelen:
Mijn leeren is spelen!....
* * *
De school van een honderd jaar geleden is diametraal tegenovergesteld aan die van nu. Er heeft daarin een verandering plaats gegrepen, haast even belangrijk en veelomvattend als de revolutie, welke Galileï teweeg bracht! Het kind is thans de zon geworden, waarom alles draait!
In het ideale tehuis wordt alle aandacht aan het kind en zijn ontwikkeling besteed. Zijn vragen worden met redelijken zin beantwoord, zijn wenschen worden tegemoet gekomen, van zijn opvattingen wordt met belangstelling kennis genomen, hij wordt als een op zichzelf staand individu beschouwd, en als zoodanig interessant en van gewicht gevonden. In huis en tuin, in les en spel, màg het kind zich ontplooien naar zijn aard.
Dit bovenstaande, goed georganiseerd en gegeneraliseerd, levert de ideale school. In de ideale school zijn geen mystieke
| |
| |
krachten werkende, geen wonderbare ontdekkingen in paedagogiek of opvoedkundige theorieën worden er gedaan. Hier is eenvoudig de kwestie, dat, op grooter schaal en op een systematische, intelligente en competente manier wordt gedaan, wat in het ideale tehuis nog maar op simpele en enkelvoudige wijze geschiedt. Dit soort van ideale school is de beste voorbereiding voor het rijkste en vrijste maatschappelijke leven.
Zulk een ideale school is naar mijn meening de Haagsche Schoolvereeniging, die, in 1901 door Jan Ligthart en J.H. Kann gesticht (toen, voor het eerst, handenarbeid in het leerplan werd opgenomen), zich vestigde in het statige, temidden van een grooten en fraaien tuin gelegen, gebouw, op den hoek van Nassaulaan en Mauritskade.
Het voorname doel van deze inrichting is: den kinderen een school-opvoeding te geven, waarbij gestreefd wordt naar harmonische vorming, zoowel van lichaam, als van verstand en karakter.
De uiterlijke verschijning van het prachtige, patricische gebouw, met zijn hoog en breed, majestueus gangen- en trappenhuis, zijn ruime en lichte lokalen, zijn parkachtigen tuin, waarin eeuwenoude kastanjes en beuken, Goddank niet behoeven te worden opgeofferd aan het, 't stadsbeeld onbarmhartig schennend snelverkeer, - die uiterlijke verschijning is een lust voor de oogen, en het moet een intiem geestelijk genot wezen, juist voor kinderen, die, hoewel onbewust, toch zoo gevoelig en zoo ontvankelijk voor indrukken zijn, er dagelijks te mogen vertoeven.
En het onderwijs-zelf? Hierbij wordt een leervorm gebruikt, dien ik, in verband met wat ik hierboven over de ideale school schreef, niet anders dan daarbij volkomen aanpassend vinden kan.
Zooveel mogelijk wordt in los klasse-verband, een individueelen leervorm gebruikt. Hierdoor wordt, zooals vanzelf spreekt aan begaafde leerlingen de gelegenheid gegeven, hun aanleg te ontwikkelen, zonder den remmenden invloed van de klasse, terwijl de minder natuurlijk-knappen, meer hoofdelijke hulp van den onderwijzer kunnen ontvangen. Een klasse maakte vroeger dikwijls den indruk van een vogelzwerm, waarbij de sterkste
| |
| |
vooraan-vliegen en de zwakken maar zoo'n beetje in de vlucht worden mee-gezogen!....
Daar dit uitnemende stelsel alleen in kleine klassen goed kan worden toegepast, is het maximum aantal leerlingen bij de Schoolvereeniging op twintig gesteld.
Een standsinrichting, deze school? Enkel voor uitverkorenen, voor kinderen in gelukkige, sociale omstandigheden bestemd? Zeker. Zoo is het. Maar wat is daartegen? Indien het niet voor allen mogelijk is, - en het is dit vooralsnog niet, maar waarom zouden wij, waar alles in ontwikkeling vooruit-gaat, niet hopen op de toekomst?.... waarom zouden dan niet sommige weinigen mogen profiteeren, van het beste van het beste, dat voor onze kinderen immers nauwelijks goed genoeg is?
En, zooals Dr. J.R. vor der Hake, rector van het Baarnsche Lyceum, in zijn zoo juist bij de Hollandia-Drukkerij verschenen, voortreffelijk boekje zegt: (Wij, onze kinderen en de school, blz. 62):
‘En dan - de school is nu eenmaal ook een milieu-kwestie, een standskwestie. Daartegen kunnen we geweldig te velde trekken, maar aan het feit zelf veranderen we intusschen niets.’
Dit opvoedingsinstituut huldigt in de eerste plaats het niet genoeg te prijzen principe: de kinderen te leeren werken, hun den lust voor geestelijken en lichamelijken arbeid bij te brengen.
Om nogmaals Dr. vor der Hake aan te halen:
‘Drie dingen om de levenskunst te leeren, noemde ik al: doe iets, of doe 't niet, maar doe 't niet half; leer 't heilige moeten; leer koncentratie. Als vierde voeg ik hieraan nog toe: laten we onze kinderen leren erkennen: de zegen van het werk. (Blz. 58.)
De zegen van het werk. Diep, inhoudsrijk woord! dat in al zijn eenvoud de intrinsieke oorzaken der maatschappelijke verwording van tegenwoordig concentreert! Ik heb het wel eens meer gezegd, maar mijn vaste overtuiging is, dat àlle slechts en verkeerds der huidige wereld hieruit voorkomt, dat de doorsneemensch den arbeid niet meer als een zegen, maar als een vloek een verlaging, een vernedering beschouwt!....
Een der grootste vooruitgangen van deze moderne school acht ik ook, dat geestesinspanning zooveel mogelijk wordt afgewis- | |
| |
seld met lichamelijken arbeid, met gymnastiek, spel, handen-arbeid, tuin-arbeid, zang, teekenen, en, in de zomermaanden, sport en zwemmen. Handen-arbeid in papier, klei, karton, raffia, hout, verfwerk, (en zooveel mogelijk worden er geen nuttelooze dingen gemaakt, maar voorwerpen, hoe eenvoudig ook, toch voor nuttig gebruik of versiering geschikt en het eigen initiatief der kinderen wordt steeds zooveel mogelijk aangemoedigd,) wordt in alle klassen gegeven: aan de lessen in nuttige handwerken wordt in de 1e en 2e klasse ook door jongens deelgenomen. (Hoe goed vond ik het, toen ik hoorde, dat mijn kleine neef, die een Engelsche opvoeding krijgt, ook haken en breien leerde; dat deze uitstekende regel nu ook in Holland toepassing vindt, verdient alle appreciatie.)
Een groot voorrecht van deze school is de groote tuin met het grasveld, dat gebruikt wordt voor rhythmische gymnastiek en voor eenvoudige sport. Iedere klasse heeft hier haar eigen hoekje voor 't zaaien en planten van cultuur-gewassen; er is een groote speelplaats, en een beschaduwde zandbak voor de kleuters.
Er bestaat bij deze inrichting een aangename wisselwerking tusschen ouders en onderwijzend personeel, en zooveel mogelijk wordt er naar gestreefd een prettige verhouding tusschen leeraars en leerlingen te verkrijgen; en deze band wordt niet weinig versterkt door de jaarlijksche schoolreisjes, fietstochten e.d. en de jaarlijksche tentoonstelling, waarop de zichtbare resultaten van het onderricht te aanschouwen zijn, en wedstrijden worden gehouden, waarbij de bezoekers de jury vormen.
De geheele school draagt het kenmerk van het wijs beleid en het gevoelige, intelligente inzicht van den directeur, den heer Hellinga, die het woord van Pestalozzi tot het zijne heeft gemaakt:
De mensch moet zich in de wereld zelf voorthelpen, en hem dit te leeren is onze taak.
* * *
Ik heb al een paar maal citaten gegeven uit Dr. vor der Hake's: Wij, onze kinderen en de school. Ik las dit boekje (bestaande uit drie voordrachten voor ouders) met het meeste genoegen en de grootste instemming, en zou het wel in handen wenschen
| |
| |
van allen, die tot taak hebben, kinderen op te voeden. Een der zeer goede grond-principes van Dr. vor der Hake luidt:
Wij moeten de kinderen brengen tot zelf-inzicht, tot het zelf uitspreken van het oordeel over eigen doen en laten.
Een andere: (Bij de opvoeding) moeten het voorbeeld en de takt en het gezag van de persoonlikheid het meeste doen.
En ook zeer werd ik getroffen door deze waarheid, die maar een al te juist beeld geeft van de veranderde verhouding tusschen moderne ouders en kinderen:
‘Maar weet u wat het is - laten wij dit maar eerlik onder elkaar uitspreken - velen van ons, o, veel meer dan het zelf wel weten, kunnen of durven eigenlijk tegen hunne kinderen niet op.’
Ay, there's the rub..... De moderne ouders is het heft uit handen geschoten, - hóe het nu weer machtig te worden? Dr. vor der Hake geeft dezen behartigingswaardigen raad:
‘Hoe moeten we 't toch allemaal aanpakken? Och, niet met veel praten. Vooral met het voorbeeld. Het voorbeeld van eigen nauwgezet leven, van zuivere omgang, van arbeiden, van streven naar oprechtheid in weg en werk, van huiselikheid, van vaste lijn in leer en leven....’
In al zijn eenvoud en gemoedelijkheid zal dit kleine boekje voor velen blijken een betrouwbare wegwijzer en leidsman te zijn.
|
|