De Nieuwe Gids. Jaargang 43(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 543] [p. 543] Verzen van Hein Boeken. Heuchenis aan Rome. (Hoe daalt Venus achter den Janiculus?) Hoe menschlijk ziet daar Venus op ons neder, Hoe weinig verre lijkt zij dáár van de Aard', Waar eenmaal werd zóó groote kracht gegaerd Van mannen dat in 't wereldsch op-en-neder Van macht en onmacht, dag en nacht, steeds weder Zich dáár de mensch tot nieuwe kracht herbaart. Hoe heb 'k daar Venus tot u op gestaard, Hoe bliktet gij met moeder-blikken teeder. Zoo kwam 't dat ik eerst daar den droom verstond Van burger, die zoo wèl zijn burgren temde Dat hij ze altzaam tot onderwerping stemde; Droom, dien te duiden Maro dra bestond Dat wie zich vorst van alle volkren roemde, Als schoonste roem, zich Venus' kleinzoon noemde. [pagina 544] [p. 544] Heuchenis aan Dordt. (Hoe wast het getij op de Merwede?) In staêgen, tragen gang trekt met zich mede Den nooit haar achterhalende' Oceaan Door verre, stille kracht de lieve Maan. Na wakkren strijd, tweemalen daags volstreden, Gunt zij den reeden korten stond van vrede. Dan, daar de waatren alwaarts zwellend gaan, Soms tusschen kusten volgend smalste laan, Wekken zij eindlijk sluimrende Merwede. De scheepkens eerst getrokken naar de zee Zoeken begeerig nu der stroomen bron. Het frissche water borrelt over 't slijk. Zoo deelt zich ook aan traagste geesten mee Een waarheid, die één hooge geest zich won, Vindt Leugen ook in mufsten hoek geen wijk. Vorige Volgende