De Nieuwe Gids. Jaargang 43
(1928)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
Liefdesbrieven door Joannes Reddingius.Liefdesbrieven gewisseld tusschen Willem Kloos en Jeanne Reyneke van Stuwe, van Juni 1898 tot 7 September 1899. Uitgave van H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij, 's-Gravenhage, 1927.‘Der Unruhe und Angst zu widerstehen, dazu gehört die höchste Geduld. Es ist aber auch das beste Hilfsmittel dagegen’, zegt Novalis ergens, en een dag later schrijft hij de woorden neer: ‘Jede trübe Stimmung ist Illusion’.... Dat moet Willem Kloos telkens en telkens gevoeld hebben, toen hij zijn brieven aan Jeanne Reyneke van Stuwe schreef, ongeveer dertig jaar geleden. Want in de jonge dichteres, die er naar snakte ‘het eenig ware oordeel’ over haar werk te vernemen, leefde een groote onrust. Zij had hem van uit den Haag verzen gestuurd voor ‘De N. Gids’. In haar eersten brief schrijft zij: ‘Zijn ze waardeloos, mag ik ze dan zoo spoedig mogelijk terug ontvangen? Dan hoef ik niet lang vergeefsch in spanning te zijn’. - (Juli 1898). Het antwoord van den redacteur liet eenige maanden op zich wachten, en klonk, na rijp beraad: ‘.... Maar het was eenigszins moeilijk voor mij, u te antwoorden, omdat er zoo'n groot verschil is tusschen de verzen, die mij van Uw hand gewierden, en de vele, die mij van andere zijden ter beoordeeling worden gezonden. Het artistieke willen Uwer verzen is zóó gedistingeerd, er staan dingen in, die van zoo delicaat zien en voelen getuigen, dat ik in het onzekere bleef verkeeren, of ik uw inzending zou opnemen of niet’.... En iets verder: ‘Om te toonen, dat deze | |
[pagina 498]
| |
brief niet is een hoffelijk complimentje, zooals gij er misschien wel eenige zult ontvangen, veroorloof ik mij hier te citeeren, wat ik bijzonder mooi vind in Uwe verzen.’ Na een zevental aanhalingen vervolgt de schrijver: O.a. deze plaatsen vind ik ronduit-gezegd magnifiek en ik houd mij wel zéér aanbevolen verdere proeven van U ter inzage te mogen ontvangen’ (9 Nov. '98). En warm-blij klinkt haar antwoord: ‘O, wat hebt u me innig, innig gelukkig gemaakt met uw brief....’ In datzelfde schrijven deelt zij hem mede, dat er nú al een dichtbundeltje van haar zal uitkomen. ‘'t Is niet goed en verstandig, dat voel ik wel, - maar ik kan 't nu eenmaal niet laten, altijd te handelen naar den eersten impuls.... Dat is de factor, die mij totaal ontbreekt: - misschien de hinderpaal, om óóit iets groots te kunnen worden, - geduld.... Ik kan niet wachten.... En dan, als een uitgever mij zegt, dat verzen zoo moeilijk te plaatsen zijn, en ze dan tóch aanneemt en er zijn best voor wil doen, - dan ben ik zoo blij, dat ik in mijn vreugde niet vérder denk. Ik schrijf u dit, opdat u niet denken zou, dat ik uw raad niet zou willen aannemen, als ik kon. Ik wéet, dat het beter zou zijn, veel beter.... en als ik dat weet, waarom kan ik dan toch niet? Het is iets zoo akelig-onrustigs in me, dat ik al maar voort wil en voort, zonder te vragen naar het half-klare of onvolkomene.... Ik wou, dat ik kalmer kon zijn en verstandiger....’ Hier reeds legt de jonge dichteres haar gemoed open, een kijk gevend op de roerselen van haar innerlijk leven, intuïtiefvoelend, dat de groote, wijze dichter van ‘Het Boek van Kind en God’, van ‘Rhodopis’, van ‘Okeanos’, en van de sobere, smartelijk-doorleefde, magnifieke verzen, dat de diep-in-de-dingen doordringende, waarheidlievende geest van dezen bizonderen mensch haar zou willen helpen. Willem Kloos schreef over haar eersten dichtbundel, ‘Impressies’, onmiddellijk een beoordeeling en vóór het ter perse gaan zijner ‘Literaire Kroniek’ getuigde hij in een brief: ‘De algemeene geest dier aankondiging wordt het beste weergegeven door de volgende zinsnede er uit, die ik mij veroorloof hier voor U te citeeren: ‘Het boekje is eerbiedwaardig van echtheid en tot ontroerens toe sympathiek....’ | |
[pagina 499]
| |
De schrijfster zond hem witte bloemen, met verzoek er niet voor te bedanken.... En deze wensch werd, hoewel ongaarne, geëerbiedigd, maar de dichter stuurde haar, in gecorrigeerde drukproef, een vers, waarboven hij een opdracht stelde (die niet in druk verscheen).... Zóó kwamen deze geesten, als van binnen-uit gedreven met elkander meer en meer in aanraking. Er was een aanvoelen-op-afstand. Er was zekerheid bij de een dat de ander van plan was iets te volvoeren. Wij menschen vertrouwen niet altijd op een dergelijk voelen, maar als dan de simpele feiten later getuigen, weet men, diep-in, wel degelijk goed te hebben gezien. Willem Kloos bewaarde het concept van een schrijven waarin hij Jeanne Reyneke van Stuwe om nieuwe verzen vroeg, hij sloot het later bij een langeren brief in waarin hij sprak over het aanvoelen van háár plan hém, uit zichzelve verzen te zenden. Kloos logeerde toen te Ede bij zijn vrienden Willem Witsen en diens vrouw. Al spoedig vertrekt hij weer naar Bussum, want de dichteres-uit-den-Haag zal hem komen bezoeken. ‘Neen! ik zal mij niet bedenken! Ik zal werkelijk komen’.... luidden haar woorden. En de dichter antwoordde: ‘Mag ik het zeggen, wat ik meen? U is een magicienne, - 't juiste Hollandsche woord weet ik hier niet voor op het oogenblik. Want uw briefje kwam zoo even en heeft mij onderste boven gekeerd. Ik was eerst vanmorgen kalm en inwendig stil, alleen met een zacht tikje weemoed nu en dan, omdat ik zoo lang niets had gehoord uit “den Haag”. Maar nu is Uw brief gekomen en ik ken mezelf niet meer.’.... Uit deze inleidende correspondentie voelt men onmiddellijk hoe zuiver deze menschen tegenover elkaar staan, ieder spreekt van binnen-uit, diep-ontroerd. Het was het begin van een liefde-ontluiken, van een geluks-ontwaking, van een steeds meer zich onbevangen openstellen en zich geven. Juist door de echtheid der sentimenten, door de liefde-bewogenheid, die machtiger werd, ontstond angst-om-liefde, angst-om-die-ooit-weer-te-zullen-moeten-missen. En toen werden die Liefdesbrieven geschreven, uitingen over-en-weer van wat er leefde in hun diepst-wezen. Zij bevatten alle schakeeringen van een menschengemoed, herinneringen aan oude | |
[pagina 500]
| |
dagen, schoonheidsontroeringen door het wonder, dat Liefde heet en óók mededeelingen over kleine voorbijgaande dingen. Gelijk de golven der zee, bij vloed, geweldig komen aanrollen, schuimkop na kop en dán machtig de rijen, breed-uit, rijzend en deinend neerploffend met donderend geweld, en achter rijen wéér rijen, als stormloopende paarden, zóó stormen gevoelens in 't wereld-ruim hart en dán op eenmaal wordt alles stil als bij een mooien helderen maannacht met véél sterren.... Maar het nog onevenwichtig meisjeshart wordt weer door angst gegrepen en vraagt in nood om hulp. En hulp wordt gegeven, rijk-handig, ja, rijk-hartig, want met eindeloos geduld weet Willem Kloos alle gevaarlijke stormen te stillen, voorbereidend met rustige zekerheid een tijd van geluk. En Jeanne Reyneke van Stuwe gelooft in hem met een eindeloos vertrouwen op zijn diepste mensch-zijn. Met schertsen-soms weet hij haar in uren van gedroomd leed een glimlach te ontlokken en óók die scherts wordt door haar gezien in 't juiste licht, als vluchtige rimpelingen over een vijvervlak. Zij weet, in dat gemoed liggen schatten verborgen en die schatten zijn voor háár. En hij weet, dat háár leven en werken hém gewijd zal zijn in voorbeeldige overgave en trouw. Ergens zegt zij: ‘O Willem, o, éénig-goede en liefste Lief! Wat hebben je brieven me zalig-veel goed gedaan!’ En hij getuigt: ‘O Lief, ik ben zoo blij, dat je zoo standvastig bent. Het eerst is mij die konsekwentie van jou heerlijk-duidelijk en prachtig-voelbaar geworden, toen ik je dien brief uit Ede had geschreven, en ik ten antwoord kreeg van je: “Ik zal komen”. Toen ben ik zoo diep-blij geworden, want toen wist ik opeens, toen sloeg het plotseling bij mij in, dat ik in jou niet te doen kreeg met een capricieuse vrouw, maar met een waarlijk-compleet mensch, een mensch, die handelde logisch-gevoeld.’.... In zijn brieven vertelt de dichter van zijn pension-leven te Bussum en wat hij ervan vertelt is grappig-juist. Niet alleen heb ik persoonlijk die dame met haar dochter Lize (die den dichter vergastte op onophoudelijk pianospel) gekend, met Lize ging ik zelfs te Bussum op school, en nóg herinner ik me haar als heel jong kind, in een bokkenwagen, maar óók den onvergetelijken kunstzinnigen, fijn-geestigen heraldicus, C. Verster, | |
[pagina 501]
| |
die met Kloos bevriend was. Verster kwam mij op een dag, in opwinding zeggen, dat Kloos verloofd was. Even moet ik duiken in eigen-herinneringen. Op een middag ging ik Kloos bezoeken, ik wilde hem gelukwenschen met zijn verloving. Zijn anders niet vroolijke pension-kamer stond vol bloemen, 't was er genoeglijk, door iets onnoembaars, een sfeer van geluk. Plotseling stond de dichter op en trad op den schoorsteenmantel toe, daar stond in een lijstje het portret van een jonge dame. Met een sierlijk gebaar en met blij-stralende oogen reikte hij het mij toe: ‘Mijn meisje.... Jeanne Reyneke van Stuwe’.... Ik mocht het portret even in mijn hand houden en toen zette hij het haastig weer op de oude plaats met een keurenden blik, of het wel precies stond waar 't staan moest.... Hem zóó blij te zien deed mij goed.... en 't tafereeltje bij dien schoorsteenmantel bleef in mijn herinnering bewaard.... Deze Liefdesbrieven zijn na een tijdperk van ongeveer dertig jaar in druk gegeven, als een geschenk aan de natie. Zij werden door de acteurs-zelf gerangschikt in juiste tijd-orde. In een voorwoord geven deze rekenschap van hun daad. Langer dan een kwart eeuw werden deze Liefdesbrieven trouw bewaard. Men kan staren als over een afstand en dat neemt het gevoel van voorbarige uitgave weg. De auteurs der Brieven leven nog, maar treden op den achtergrond, want zijzelf staan als luisterend naar de stemmen, die ópklinken uit dien verren tijd.... Op bladzijde 408 haalt Jeanne één van haar verzen aan: Mijn leven ligt in úwe hand besloten,
Gij kunt het heffen tot de hemelsfeer,
Of 't wreed en koud in 't diepste duister stooten,
Al naar úw oppermachtig hoog begeer....
en Willem Kloos getuigt op bladzijde 673: ‘Doe met me, wat je wilt, ik geef me willoos aan je over, maar, o, mijn Liefste, mijn Jean, stoot mij nooit van je weg! Ik zal je verheugen, ik zal je verrukken, met alles wat een mensch den mensch kan geven, ik zal je diepste ziel doen ontbloeien, in zooverre die nog niet uit zichzelf ontlook!....’ En uit zijn laatsten brief op bladzijde 705: | |
[pagina 502]
| |
‘De jaren zullen voorbij-gaan, maar altijd zal ik dezelfde voor je blijven’.... Achter dezen volzin heeft Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe als kantteekening op dezen brief geschreven: ‘Nu, na zes-en-twintig jaren, erken ik innig, dát je inderdaad, in alle opzichten, altijd dezelfde goede, lieve, trouwe voor mij bent gebleven, lieve man’.... Op de keerzijde van één zijner brieven aan Diotima schreef de dichter Hölderlin eens de woorden: In dat licht moeten deze Liefdesbrieven gelezen worden, dán glimlacht men om eenige kleine overdrevenheidjes, op het andere, het diepe, het mild-stroomende alléén komt het aan. |
|