| |
| |
| |
Toch tot haar doel door J. de Meester.
(Vervolg van blz. 291.)
VI.
Twee dagen later bleek, dat het niet kon.
‘Martha seinde, ik moet weg’ - zoo telegrafeerde Max aan haar. En Eva haatte de telegraaf, als een marteltuig dat twee slagen opeen sloeg. Zij doorleefde eensklaps den ouden strijd weer, het woedend verzet, het wanhopig verlangen, op te dringen aan zijn verstand de zekerheid van haar gevoel, dat Martha niets dan onheil aanbracht. Toen was zij bezweken met te erkennen: ‘Je hebt gelijk, je doet wat moet.’ Nu ramde zij nog weer daartegen in. Martha was dus toch weg geweest, ze wilde weg, moest van hem af, of dreigde ze om te folteren? Hij was niets verder. kwam nooit verder. Waarschijnlijk was er nu even verzoening, schonk ze die aalmoes, één nacht van rust, terwijl ze zon op nieuwe kwelling. Verandering was hier niet mogelijk - zoomin als in hare liefde voor Max.... Ach, de droefheid voor altijd, toen ze 't waarlijk moest gelooven: hij mag me graag, als kameraad, maar nooit neemt hij mij tot vrouw. Het leek iets bijzonders, tusschen hen tweeën, bij de gestadige ruzies en standjes onder de familieleden en in de gezinnen elk op zichzelf, al klisten de joodsche klieren aaneen, zelfs bij het getrouwd zijn met gojim-dochters. Zij beiden waanden zich minder jood, hun band leek louter genegenheid, een liefde als van broer en zuster, die dus toch uit het bloed kon worden verklaard. Haar gaf die gehechtheid de lange illuzie, waartegen ze vocht nu al vijftien jaar - sedert dat ééne woord, dien avond, toen ze zich dicht bij het geluk dacht Misschien, als Papa met haar had gesproken, zou de waan korter hebben geduurd; maar hij zag Max nooit voor heelemaal vol aan en zìjn
| |
| |
dochter was toch te goed voor een Max! Ach, dat de wereld beheerschende geld - als Papa niet zoo alles ervan verwacht had! Zijn kinderen konden natuurlijk goed trouwen; en Max, de zoon van zijn lievelingszuster, had als vader - een jood, maar een stommeling, die het geld van zijn vrouw verspilde: dus was Max wel heel ongevaarlijk. Zoo liet hij hen neef-en-nichtje spelen, in volle vrijheid spelen met vuur.... Vuur was het spel althans voor haar, die dorst geloof slaan aan haar hoop. Sinds den dood van oom Benjamin keerde Papa aan zijn zuster een jaargeld uit; ook betaalde hij jaren lang alles voor Max, maar die verkocht zijn vrijheid niet: schilder werd hij, kunstenaar! en trouwde niet-joodsch en een schildersdochter en ergerde daar in dat vrije München Papa en al de anderen met spotprenten waar de familienaam op stond. Dacht hij zich wreker van de wreedheid, waarmee de heele familie om geld vocht? Slachtoffers had ook Vader gemaakt, goedig, gul - máár zaken zijn zaken. En oom Heinrich èn oom Jozef èn grootvader èn overgrootvader, ach, hun groote èn kleine klanten!.... 't Was altijd Max' lievelingsthema geweest, wáár hij het plaatsen kon oververteld met spot vol nijd die zelfspot insloot, hoewel hij er bij hield de gedachte: ook ik ben jood, máár anders dan zij.
Want om zijn werk had hij het arm en nu al vier geslachten Bergmann deden niet anders, dachten niet anders, dan geld verdienen al maar meer, om de aanvankelijke schamelheid van den uit Duitschland aangezworvene door het Rotterdam waar hij eens strandde te doen vergeten. Geduurd had die armoede trouwens niet. 't Was het mooiste uit al wat Max als de familiekroniek verhaalde: zijn voorstelling hoe de eerste Ludwig naar het kelderhuis van de Nauwe Marktsteeg, pal in dien donkeren hoek der Hoogstraat, de boertjes van het eiland lokte. ‘Nooit gierig op een paar el stof’, tooide hij allen naar ééne maat; bij de mageren kneep zijn vrouw, uit een Rotterdamschen lompenkelder geboortig, daar ze achter den klant stond den rug bijeen, en in een spiegel van voren gezien paste de jas altijd precies. Nog tijdens het leven van Overgrootvader ontstond aan de Hoogstraat op en rondom de oude plek, door geduldigen aankoop van pand na pand, de Maatschappij voor Kleedingstoffen, als een rustige trots van straat en buurt, waar Grootvader het fortuin in maakte, met eerst en
| |
| |
gros den handel van Overgrootvader voort te zetten en uit te breiden over en buiten Nederland, daar de uniformen voor halve legers er waren geleverd, bemanningen er vast werden gekleed, velerlei uitrusting hier verstrekt, en tallooze kleermakers bij makkelijk voorschot stoffen er kochten; tot er toch weder afdeelingen voor détail-levering waren ontstaan, eerst van kleeding met al wat erbij behoorde voor de Koloniën, later een huis voor dames-kleeding, dat weliswaar bleef op een tweede plan, maar waar Tante Lea tot aan haar late huwelijk toe, toch telkens voor ging naar Parijs of Londen en in 't geniep het vaakst naar Duitschland: made in Germany, paid in Holland.... Nu was het alles al vele jaren in zeer verschillend genaamde vennootschappen verdeeld, die ondanks hevige geschillen toch altijd bleven samenwerken, met een op en neer gaande rubber-branche en het Automobielen-paleis aan de Markt, waar Ir. Jacob Bergmann een Fransche en een Engelsche firma sedert den zomer van den Vrede deftig-sportief representeerde. Zijn hoop was nu op de Olympiade van Amsterdam gevestigd: Max had dat ook al voorgeteekend: Olympia in Elis, met de heiligdommen van Zeus en Hera als deftigen achtergrond; terzij, daar de Olympiade bij ons kwam, aan den eenen kant de Amsterdamsche Synagoge uit 1671; en aan den anderen Rotterdam's Marktplein met het beeld van Erasmus-den-eeuwigen-lezer en op zijn naamplaat Lof der Zotheid; en dan op den voorgrond een Jacobs-ladder waaraan, even sierlijk als door de sport-reclame gemeenzaam, het bondig monogram J B. Max spotte geestig en teekende knap, maar met dat schampen van verwanten deed hij ook Eva soms wel zeer. Kon ze hem een verwijt ervan maken? Max' houding was begrijpelijk, 't gevolg van de hooghartigheid, waarmee heel de familie altijd over zijn dommen vader, over hun achteruitgang bij eigen welvaart, gesproken en geoordeeld had. Daarnaast de veel dieper smart over Martha, Martha die hij liefhebben mòest. Want
ook zijn liefde was natuurlijk, klein radertje in het Spel der Natuur, dat liefdewreedheid noodig heeft. Zij zond een Max af op een Martha: een man met de behoefte te geven. Maar zijn slavernij werd ten minste aanvaard! In zóóver had Max het beter dan zij; al ontving hij minder dan niets. Want de zelfzucht die wedt op meer dan één paard, zooals Ludwig zulk doen eens satanisch uitlei, ontbrak den
| |
| |
door gewillige modellen en andere vriendinnen omzwermden schilder volkomen. In zoover was hij Papa's antipode. Zij.... ja, vréémd was het toch ook in haar: terwijl ze zoozeer van Max vervuld was, had het terugdenken aan Papa en zelfs aan heel den groei der familie haar iets als een vergoeding gegeven voor het eigen leed en de deernis met hem. Er was overeenkomst tusschen hen drieën, immers dezelfde sterkte van aandrift, die het geslacht tot welvaart gevoerd, Vader tot een heerscher gemaakt, Max geleid had tot een slaaf-zijn, waar hij zelfs zijn werk aan te offeren wist en haar vervoerde tot durven verlangen, tot dit ondanks alles den prikkel behouden. - Zij zou, het zou, maar als Martha niet weg-ging?.... Kon zij iets wezen zonder Max?
| |
VII.
Haar liefde voor Max had den doorslag gegeven, schoon ze meer dan ooit hem voor zich wist verloren. Uit liefde volgde zij zijn raad, al zou hij nooit de voldoening vermoeden, die het haar gaf naar zijn inzicht te handelen. - ‘Eva, zoo had hij gezegd, ga weg.’ En zonderling-bruusk was zij uit haar huis en uit Rotterdam vertrokken. Toch had ze gehandeld met overleg Alleen Antje wist wat ze van plan was. Vertrouwen had zij geëischt voor vertrouwen en toen het meisje haar eenmaal begreep, was ze zeker van haar bereidvaardigheid. Zoogenaamd voor een verandering in de houding van kleinen Piet, bij de tentoonstelling op Sint Lukas noodig gebleken, waren moeder en kind nog eenmaal als modellen ontboden; met een uurtje werkens kwam dat in orde. Hierna had zij met Antje gesproken en de arme overgehaald Piet aan Willem's vrouw te laten, zelf in te trekken bij de nicht die over de zuigeling had gebakerd en daar te wachten, enkele weken. Ook Trui bleef van de afspraak-voor-later onkundig, anders werd die maar jaloersch en ze moest op het huis blijven passen en niets kunnen klappen aan Willem's vrouw.
Al drie mooie Juni-weken had Eva alleen op de hei achter Nunspeet geleefd, waar ze twee jaar geleden zoo prettig werkte in gezelschap van Lize Bosch. En met den trein van half drie zou Antje nu dan waarlijk komen: de arme Antje, zonder Piet. Eva wou het eerst zóó probeeren. Ze had al genoeg verwijten gekregen!
| |
| |
Na het telegram over zijn terugroeping en terugkeer, had Max geen levensteeken gegeven. Uit een brief aan zijn moeder wist zij, dat Martha hem mee had gesleurd naar Weenen - voor een onbepaalden tijd uit zijn werk en uit zijn vrienden! Dat hij zweeg, verbaasde haar niet; het verontrustte haar des te meer. De bisbilles met Hermien en andere lieverds van de familie over haar niet verbroken belangstelling in ‘die meid van Papa’ - zelfs het eene laatste bezoek aan het atelier was ruchtbaar geworden en een motief tot verwijt - waren eigenlijk niet anders dan een afleiding voor haar geweest en een aansporing om te doen wat zij billijk vond. Hermien's uitgebazuinde verontwaardiging had de inmenging van verwanten doen uitdijen tot iets haast openbaars en dat terwijl heel de ergernis over haar handelwijs voort heette te komen uit de vrees, dat ‘men’ zou opmerken, ‘men’ zou weten. Ludwig had er trouwens al dadelijk in zijn eersten schrik iets aan Alfred over gezegd: den broeder die zijn compagnon was, met wien hij dus heel den dag verkeerde. En Alfred had haar denken te grieven door in presentie van zijn vrouw haar, bohémienne! toe te snauwen: - ‘Merkwaardig toch, Eef, dat zoo'n meid van de vlakte alleen dorst bedelen bij jou.’ Maar dank zij die overduidelijke Schadenfreude van Hermien in het bemodderen van Papa's reputatie, waarvoor ze een veilig voorwendsel vond in Antje's betrekking tot hun chauffeur, wisten nu Theo èn Cornelis èn Lize met d'r man; en voor een kwebbel als den laatste, die zijn schoonvader nooit het geringe vertrouwen in zijn financieel beleid had vergeven, was de geschiedenis van het vierjarig zwagertje een prachtnummer om op de Beurs te debiteeren. Misschien dat zijn vrouw dezen Klatsch had voorkomen, doch het door Ludwig geducht gevaar werd met al het gezwets van Hermien in elk geval niet minder dan 't was en dan het kon geworden zijn bij dat ééne laatste
bezoekje van Antje aan het atelier!
Dat Eva haar nu naar Nunspeet liet komen.... ja, daar zou de familie wel fel over toornen! 't Was een vergoeding voor de wreedheid, ter wille van Willem's schijnheilige vrouw begaan met een moeder haar kind af te nemen. Want de heele bende wilde - en wie bemoeide zich er niet mee - dat Antje weer in betrekking zou gaan; Hermien kankerde over het kostgeld; dat verblijf bij die nicht mocht maar tijdelijk zijn! Hagar, zònder Ismaël uitge- | |
| |
dreven in de woestijn.... En gisteren nog zag Eva een voorbeeld van het hardvochtige in zulk scheiden, toen een joodsche veekooper uit het armelijke hoeveke der Grosheide's een pasgeboren kalfje meenam, dat, hoe jong nog, erbarmelijk aanging.
Omdat zij 't heele dorp door moest, dat zomervogels nu al ontrustten, had zij zich voor dezen gang naar het station steedsch gekleed. Zij wist zich dikwijls nagekeken, door dorpelingen en logees, en toen zij zich mengde tusschen de vrij talrijke wachtenden op het nauwe perron, onderging zij de gewone gewaarwording van met antipathie in het oog te vallen. Ja! ze voelde nu eenmaal joodsch, ze hield van kleur, kind van haar vader, en vergunde zich die in haar kleeding, ondanks haar tred en haar leelijk gezicht: ze deed het immers voor eigen plezier, zonder aan conquêtes te denken, waar gindsche giegelende meisjes, met 'r evenmin dorpsche maar ordinaire tierelantijntjes, ongetwijfeld wel op hoopten.
Daar kwam de trein; nu moest zij Antje de ontmoeting vergemakkelijken. Uit de vele rijtuigen stapten nog al wat menschen - geen gestalte deed denken aan Antje. Reeds sloegen de meeste portieren weer toe: als 't kind maar wist dat dit Nunspeet was! Natuurlijk zat ze derde klasse; - uitwijkend tot den rand van het perron, tuurde Eva door venster aan venster en verwenschte haar korte lichaam. Nu liep zij langs tweede en eerste wagens; kon 't kind verkeerd zijn uitgestapt? Een plotse angst beklemde haar; maar o, daar waren nòg wat derde's.... doch nu zette de trein zich al in beweging!.... Hè?! - Ze stond vlak achter Antje, die als versuft ook naar den trein keek! - Eva schrikte van het figuurtje, zóó verschrompeld, vaal, armoedig. In een opwelling van teederheid omhelsde ze haar. Uit de hooge zwaarte van het voorbijdreunende zag een spottend jodegezicht op hen neer. Bij 't verlaten van het station werd ze verwondering gewaar, welke gezichten tot spot vertrok, over haar kleurige weelderigheid naast de schamele verbleektheid van Antje. En zij schaamde zich over haar pralen, zooals ze 't nooit deed in de stad, hoewel de schampscheuten der broers en duidelijk als spot bedoelde complimentjes van kameraden, zoowel in Pulchri als op Sint Lukas, haar vaak genoeg eraan hadden herinnerd, dat dit lichaam geen tooi verdroeg. Maar behalve met eigen verlangen hield ze immers, als tijdens zijn leven, rekening met den smaak
| |
| |
van haar Vader, die zijn dochters als zijn huis graag fleurig, desnoods overdadig getooid zag en nooit de wreedheid had te zeggen, dat zij daaraan niet mee kon doen. Zijn laatste liefde liep nu zóó naast haar! Zou het een liefde zijn geweest? Hoe was dat met het verlangen van mannen, wanneer het langer dan een oogenblik duurt? Hartelijkheid had hij Antje betoond, goedheid die meer dan goedhartigheid was, dankbaarheid voelde hij, ijdelheid zelfs, gevleid dat hij zonder twijfel geweest was met den op hem lijkenden laten zoon. Er waren natuurlijk moeilijkheden in die liaison met een kind gekomen, maar die had hij misschien wel erger gekend, de drieste onverzadelijke, die anders toch geen cynicus was.... Aan de trouw dezer laatste beminde had hij niet behoeven te twijfelen: - zou hij die overgegevenheid met iets dat op liefde leek hebben beantwoord, daar hij niet enkel geldelijk zorgde, maar belangstelling bleef toonen, weliswaar in het geniep?.... O, de vieze, de laffe noodzakelijkheid bij dergelijken minnehandel, immers ook de sterkste factor om de vrouwen tot slinkschheid te brengen, zooals zelfs Antje ertoe kwam te luisteren naar dien vunzen gluiper, wien 't om de tienduizend gulden te doen was. Doodde zulke geheimzinnigheid liefde? Mannen konden vaak zonder gemoedsbezwaar meer dan ééne vrouw beminnen, en soms haast met eenzelfde warmte. Monogamie is niet natuurlijk en Papa was oosterling. Eva had Antje nog nooit een woord tot zijn nadeel hooren zeggen. Zou hij, als zestiger, na die eigenaardige, bijna onbegrijpelijke overgave van dit kind, dat met zijn oudste kleindochter weinig jaren scheelde, getroffen zijn in zijn fijner gevoel, anders, of misschien zelfs meer dan door wat Mama hem gaf?....
Om midden tusschen de dorpelingen niet te beginnen over Piet - en wat viel er anders te praten? - bleef Eva bijna gestadig zwijgen. De man aan het station, die ook haar bagage placht thuis te brengen, had beloofd voor den koffer te zorgen en voor een valies, dat naast Antje op het perron had gestaan - zeker nog een geschenk van Papa.... Aan het eind van hun gang door het dorp, op een hoek van den straatweg, liet Eva Antje even alleen, om bij Kloosterman versche koekjes te halen, en terwijl ze er wachtte op het gevraagde, ging haar blik naar het schrale wezentje buiten, dat toch geen honger had hoeven te lijden, dat
| |
| |
uit die geldelijk-goede dagen overvloedig kleeding moest hebben, dat jong was en ook werkelijk mooi en dat daar, zielig midden op straat, uit huisjes van den overkant hondsch-vrijpostig en kritisch begluurd werd, of ze uit de hier zoo gehate woonwagens was.
- Dat mag jij nu eens dragen, zei Eva en duwde haar den zak in de linkerhand, terwijl ze de rechter door haar arm lei, om de dorpsvlegels te beschamen. Maar ze wist: men vond haar ook hier een malloot en prettig werd het pas tusschen de sparren, toen ze Antje tot lachen bracht door met een grapje den zak te nemen en haar de koekjes voor te houden. Schuchter dorst het kind toen vragen: - Waar gaan we eigelik heen, juffrouw? - Naar mijn huis, stelde Eva gerust, doch de verbazing bij dit antwoord maakte een aanvulling wel noodig. - Heelemaal alleen op de hei, maar wees niet bang, de boschwachter woont vlak bij De Hut en op beschreeuwbare afstand is een boerderij met een nijdas van een wachthond, die aan de ketting uit mijn hand eet en dus 's nachts ook wel oppast voor ons.
Antje's schichtige verwondering ging over tot een verrast-zijn dat 'r deed glimlachen, en nadat Mientje van den boschwachter, als het factotum van De Hut, haar op 'r kamertje had geholpen, kwam ze opgefrischt in de met den punthoek van het stroodak afgeschutte veranda terug. Daar stond thee met het restant van de koekjes. Later verscheen er het middagmaal, door Eva om Antje's late aankomst naar het begin van den avond verschoven. En toen Antje, na met haar gastvrouw over de heuvels der hei te hebben gewandeld, bij maanlicht thuiskwam en vóór het ongesloten, door Mientje overgelaten huisje, haar koffer en haar valies vond wachten, kreeg ze een beslissenden indruk van deze vreedzame eenzaamheid. Toch duurde het uren, voordat ze sliep. Eva hoorde het daarvoor van ouds beruchte ledikant kraken en voelde mee met het leed van het meisje. Want aan 't moment van afscheid-nemen waren dagen, waren weken van beschimpt en bekeven worden voorafgegaan. Zelfs Nicht was op het laatst niet vriendelijk meer, wellicht omdat ze kostgeld ging derven. Dina had bijna het gansche bedrag, vroeger voor moeder en kind betaald, voor zich weten te behouden: ze torste nu immers de zorg voor den jongen!
Zooals ze 't altijd gewild heeft, dacht Eva.
(Wordt vervolgd.)
|
|