| |
| |
| |
Kritiek op muziekkritiek door R.A.D. Cort van der Linden.
Reeds een aantal jaren komen er geregeld verslagen uit in de Nieuwe Rotterdamsche Courant onder de rubriek Letteren en Kunst over Mengelberg in Amerika. Het zijn half-officiëele berichten, in den voor de reactie onaansprakelijken vorm van ‘men schrijft ons’. De bijzondere berichtgever verstrekt het publiek over zijn speciale onderwerp zeer eenzijdige inlichtingen.
Deze artikelen maken naar schrijfwijze en inhoud, stuk voor stuk den indruk van een lofgalm, eene onvervalsche jubilatie, uit de nieuwe wereld. Het is moigelijk dat er enkele lezers zijn, die een doorloopend belang zijn blijven stellen in de wederwaardigheden van den Amsterdamschen dirigent met zijnen verslaggever aan de overzijde van den Oceaan. Het is ook mogelijk dat er lezers zijn, op wie die voortdurend overtreffende trap van bewondering en waardeering den noodigen indruk maakt. Maar men vraagt zich toch af hoe het mogelijk is, dat een zelfbewust kunstenaar steeds door zulk een vorm kiest om van zich te laten spreken, door iemand uit zijn allernaaste omgeving.
Wat den inhoud van die artikelen betreft is het wel kenschetsend, dat er zoo veel in staat, wat eigenlijk niet met kunst heeft te maken.
Al die berichten over volle zalen, uitbundig applaus, onbedaarlijke toejuichingen, geven het gehalte van de kunst niet aan. In de luidruchtigheid of de langdurigheid der bijvalsbetuigingen zit toch geen maat voor de kunstwaarde.
Is dan de publieke bewondering een waarborg voor iets bewonderenswaardigs?
En dan die diners en soupers!
Wat heeft dat nu met muziek te maken? Het is wel wat simpel te denken, dat men den Hollandschen lezer zou doen watertanden van muzikale diners en soupers in Amerika. Of dat men de
| |
| |
bewondering voor een bekend persoon zou kunnen lijmen met de namen van bij ons vrijwel onbekende personen, die hem ten eten noodigen. Menigeen heeft zich afgevraagd, of die muzikanten in Amerika nu eigenlijk lekker eten om de muziek, of dat ze muziek maken om het lekkere eten. Op die manier wordt het wel een heele karwei, en al moet het een bijzondere eer zijn bij de millionairs te maaltijden, het kan toch op den duur niet goed zijn voor de maag, en dat moet dan toch ten slotte weer niet goed zijn voor de muziek. Doch misschien eten en drinken de menschen er matig, en dan zou het dus geen kwaad kennen voor de kunst, - maar het zou toch jammer zijn van de lunches, en de diners, en de soupers.
In allen gevalle krijgen de muziekliefhebbers ook wat te verwerken op de concerten. De programma's zijn samengesteld uit klassieken en modernen. De geijkte klassieken, met Mahler en Strausz, en Bruckner heeft ook een beurt gehad, en Ravel's wals schijnt men nog altijd prachtig te vinden, en dan is er verder eene keuze van min of meer moderne componisten, Strawinsky is er zoo aannemelijk mogelijk gemaakt, men leest ook veel de namen Schelling en Bloch, Amerikaansche muziek en Israëlietische muziek, zelfs eene neger-rhapsodie, en pas geleden nog een Hongaarsch componist, en zelfs een paar Hollandsche componisten. De gebruikelijke afwisseling dus, ten pleiziere van het toonaangevende publiek in de Vereenigde Staten. Want het zijn de concerten, die het meest in de mode zijn; de programma's zijn dus welverzorgd. Maar men kan met den besten wil uit die verslagen niet lezen, of van de klassieken ook veel gespeeld wordt, wat nu niet zoo bekend is, en of van de modernen ook de besten op de programma's voorkomen, een enkele dan niet te na gesproken. Het is zeker geen goede kritiek te vitten op iets wat men niet doet, - maar het is in dezen toch maar de vraag of wat men voortreffelijk meent te doen, ook noodzakelijk is, meer noodzakelijk voor de kunst dan wat men nalaat, of meent te moeten nalaten. Het oordeel hierover wordt ons moeilijk gemaakt, waar wij ook over andere muziek, en andere orkesten en programma's niet het noodige hooren, onbevooroordeeld dan.
Nu, onbevooroordeeld zijn deze brieven zeker niet. Ontneemt er dat niet veel van de waarde aan? De verslaggever staat in eene geldelijke betrekking tot dengeen, waarover hij verslag uitbrengt, hij staat in afhankelijke betrekking tot den dirigent, het
| |
| |
orkest en de menschen, die hij zoozeer bewondert en aanbeveelt. Het is geene aanbeveling voor de onbevangenheid van zijne verklaringen, integendeel, zijne mededeelingen zijn noodzakelijkerwijze partijdig en zijn eigenbelang is daarmee gediend. Men mag er hem misschien geen verwijt van maken. Maar het is zeker een zeer opmerkelijk verschijnsel, dat een zelfstandig kunstenaar er niet voor bedankt zich in het publiek te laten opkammen en aanprijzen door iemand, die zijn zaken waarneemt.
Het is een zeer bedenkelijk verschijnsel, dat een kunst, een kunstenaar, zoozeer tot zaak wordt verlaagd. Tegenwoordig zijn groote reclame en handige propaganda eerste vereischten voor de kunstenaars; om er te komen en om zich te handhaven. Het is geen vleiënd vergelijk dat eenzelfde zakelijke reclame en eenzelfde soort propaganda noodig zijn, om een nieuw merk kauwgom aan te prijzen, of om sinaasappels op de markt te verkoopen. Bij die handelsartikelen is het niet zoo erg. Maar kunst, schoonheid en talenten zijn marktwaar: en dat is vernederend voor den kunstenaar. Men zal zeggen, dat het nu eenmaal zoo is, dat de meesten, ja dat wel iedereen er aan moet meedoen, dat zelfs de allergrootste kunstenaars het niet kunnen stellen zonder reclamegeld en propaganda. Welnu, het is een bewijs te meer voor de minderwaardigheid der kunstpraktijken, waartoe men zich leent, een bewijs dan voor het algemeen gebrek aan karakter van de uitvoerende kunstenaars.
Men zal ook zeggen, dat het niet zoo verwonderlijk is, daar talent en moraal bij een uitvoerend kunstenaar niet behoeven samen te gaan. Doch het gevaar dreigt niet in de eerste plaats den kunstenaar, maar de kunst!
De bijzondere beteekenis van de muziek ligt voornamelijk in de heilzame werking van haar schoonheid. Hoe beter en hoe vollediger de muzikale schoonheid tot uitdrukking komt, des te dieper zal de werking zijn op het gemoed van de hoorders. En eene zekere mate van volkomenheid, van techniek, komt den invloed van de kunst op de menschen alleszins ten goede. Maar aan den anderen kant zijn alle pracht en heerlijkheid van de uitvoering maar van betrekkelijke waarde. Ook in de uitvoerende kunst komt men er niet met techniek en met mechanische weergave. Van veel grooter belang, van veel meer waarde is het bij de hoorders een besef te wekken van de schoonheid van het kunstwerk zelf. Alles wat daarvan de aandacht afleidt, en vestigt op de
| |
| |
uitvoering, is verkeerd. Want de uitvoering is slechts middel, het begrip van de compositie echter en het besef van de schoonheid zijn het doel. Dat middel is het beste, dat op de beste en de schoonste wijze tot het doel voert. En nu zijn het niet de vlekkelooze nabootsing, de verbazende techniek, het dure instrument, niet de handigheid of het gemis aan foutjes, die het best en het volledigst de muzikale schoonheid tot uitdrukking brengen. Virtuoziteit is niet hetzelfde als muzikaliteit. De heilzame werking van de muziek komt dus niet zoozeer door de schitterende uitvoering, maar de opvatting van de muziek geeft veeleer tot zulk een werking aanleiding.
Die opvatting moet wel blijken uit de uitvoering. De opvatting van hoorder en uitvoerder zullen moeten overeenstemmen.
Maar die opvatting blijkt ook nog uit heel iets anders. Uit eerbied voor de kunst en een geloof in haar maatschappelijke hoogheid.
Het is eene minderwaardige opvatting van de muziek, als men zijn eigen waardigheid wil prijsgeven voor zijne maatschappelijke positie, als men om zijn concerten en zijn symphonieën zich moet laten fêteeren op de diners, als men ervoor moet zorgen de kritici te vriend te houden, of aan intriges en kuiperijen moet meedoen, of ze moet gedoogen, als men telkens weer in den treure moet buigen voor ovaties en spektakel. En dan achteraf nog moet bedenken, dat het de garante bankiers zijn, die aan de touwtjes trekken. Maar dat zijn dingen, waarover men liever niet spreekt; ze behooren tot de nadeelen van het vak. Neen, er is te veel voor noodig tegenwoordig, om groot te zijn en te blijven. De markt is overladen met concurrenten, er zijn te groote sommen mee gemoeid. De muziek is algemeen geworden en heeft een plaats gekregen in de maatschappij zooals nog nooit te voren in de geschiedenis. Maar het raakt gedaan helaas met haar waarde Men haalt de kunst met den kunstenaar naar beneden. Het doel heiligt niet de middelen. Uiterlijk misschien, voor de uitvoerende kunstenaars een korten tijd van duur betaalde glorie, - maar dan zal de bodem onvruchtbaar zijn, het geloof in de kunst geschokt, de bezieling, van binnen uit, verloren. Verloren in het gestilde enthousiasme van de massa, meegesleept met een stroom van applaus.
Men hoeft ons hier in Europa, en hier in Holland niet te komen vertellen, dat in Amerika de toestanden anders zijn, dat
| |
| |
alles er grootscher is en veelvuldiger, dat er meer wordt geklapt en gejuicht op de concerten. Wij weten ook heel goed, dat het geld de macht is, die de wereld regeert; maar wij begeeren geen kunst, die zoo met goud gekocht wordt. Het is al een voldongen feit, ook bij ons staan solisten, virtuozen en dirigenten reeds in verbinding met de wereldmarkt voor muzikale krachten. Concertbureaux en concertbeheerders hebben het concertwezen hoe langer hoe meer op Amerikaansche manier ingericht. Het is hoogst ongewenscht, dat men daarbij nog indruk tracht te maken op een verkeerde publieke opinie, met artikelen over roemruchtigheid, openbare eerbetuigingen, verbijsterende kwijtingen van verplichte talenten. Er gaat een slechten invloed uit van zulke verslagen, die misleidend zijn door uiterlijken schijn. Wie achter de schermen heeft gekeken weet dat achter dien schijn vele ongerechtigheden worden verborgen. En dat er iets aan die berichten hapert, dat men wijs deed niet alles te zeggen. De kunst is schijnbaar hoog geprijsd: maar de kunstopvatting is niet altijd van zoo'n hooge waarde. Als men de kunst in de maatschappij moest beoordeelen naar de uitvoerende kunstenaars, naar hun invloed, hun levensstandaard, hun successen, hun drieste manieren, men zou in onzen tijd weinig reden tot klagen hebben. Doch men is een slecht pleitbezorger, wanneer men de verdienste van den kunstenaar bepaalt naar de verdiensten, die in dezen tijd zoo hoog worden aangeslagen.
Er is tegenwoordig zeker behoefte aan menschen met kunde en persoonlijkheid, in staat een krachtig regiment te voeren. Zulk eene slagvaardigheid is ook eene eerste vereischte voor den leider van een groot orkest. De macht en de kunde spelen echter bij zoo'n kunstenaar geen rol in het maatschappelijk leven. De tragische bestemming van een uitvoerend kunstenaar is zijne zelfstandigheid, zijne persoonlijkheid voor de menschen ten offer te brengen. Niet zelf te scheppen, niet zelf met de scheppingen op den voorgrond te treden, maar de menschen in de scheppingen van anderen in te wijden. Die scheppingen zullen voortduren, - doch zijne kunstverrichting vergaat met zijn taak. Hij doet de menschen deelen in schoonheid, en volvoert zoodoende de opdracht van de schoonheid: een opdracht aan den schepper van al wat mooi is. Zijn rol is tragisch misschien, maar zijn taak blijft verheven.
Gelooft men nu die verheven roeping van den kunstenaar met
| |
| |
applaus te beloonen, zijne maatschappelijke positie met podium-roem te kunnen stutten, zijne priesterlijke hoedanigheid door wereldsche macht te kunnen staven?
Deze kritiek is niet alleen gekant tegen de opvattingen en mededeelingen van den verslaggever. Hij maakt gebruik van de gelegenheid, die hem wordt geboden, te schrijven over de buitengewone bekwaamheid van den orkestleider voor wien hij indertijd den weg naar Amerika gebaand heeft. Hij ziet in die groote successen de publieke onderscheiding, die zijns inziens den kunstenaar verheft; en niettegenstaande de zakelijke belangen, die hij behartigt, en de persoonlijke belangen, die hij daarbij heeft, zijne bewondering en toewijding zal men hem niet mogen ontnemen. Ook wij gunnen met hem den kunstenaar een krans. Dit neemt niet weg, dat zijne middelen en opvattingen ons zeer ondeugdelijk en buitengewoon nadeelig voorkomen. Onze kritiek gaat dus verder dan den enkelen verslaggever. Hij vertolkt eene voor de kunst schadelijke publieke opinie. Doch hij wordt in zijn schrijven stilzwijgend gehandhaafd door den kunstenaar, wiens roem hij voortdurend verkondigt. En deze kunstenaar is aan het publiek verplicht.
Wij - en met dit ‘wij’ meent de schrijver niet alleen te staan - wij denker er dus anders over.
Het lijkt niet waarschijnlijk, dat de publieke opinie snel zal veranderen, of dat de dirigenten en de solisten het veld zullen ruimen en in ootmoed het hoofd zullen buigen bij een daverend applaus, de toejuichingen zullen afwimpelen. Het is ook niet waarschijnlijk dat deze kritiek de grondvesten van het concertwezen zal aantasten en dat de uitvoerende musici nu ook voor minder soort praktijken zullen terugdeinzen.
Maar een ding is zeker toch. Deze tijd gaat voorbij. En de kunst zal weeropstaan.
Wij durven hopen dat er dan een streven komt naar eenvoud en naar vrijheid. Dat zijn de dingen, die men nu moet missen.
Eenvoud in onze bewondering en onze eerbied voor de kunst en het schoone, in onze wijding daartoe.
En vrijheid.... van drukkende maatschappelijke banden.
|
|