De Nieuwe Gids. Jaargang 35
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 845]
| ||||||||||||
Lodewijk XVII en zijn beroep op het recht door Constant van Wessem.Den 28sten Februari 1874 eindigde met een afwijzende beschikking het voorloopig laatste proces, dat gevoerd werd voor de rechten van den Dauphin, zoon van Lodewijk XVI, hertog van Normandië. In dit proces was de verdediging in handen geweest van den toenmaals als eersten advocaat in Frankrijk bekend staanden Jules Favre, een rechtsgeleerde, die in een schitterend pleidooi gedurende zeven zittingen, uitdrukking gaf aan zijn overtuiging om als man van eer op te moeten komen voor de door de Staat geweigerde erkenning van de erfgenamen van Lodewijk XVI als prinsen van den bloede, en gerechtigd tot het dragen van den titel: Hertog van Normandië en Prins van Bourbon. Dit geruchtmakende proces was het derde, dat door de cliënten van Jules Favre ondernomen werd tegen de Fransche Staat. In het bijzonder gold het, aan den zoon van Charles de Berry, den graaf van Chambord zijn pretendentschap als eenige nog levende rechtstreeksche afstammeling der koningen uit het huis van Bourbon te betwisten. De appelanten meenden, als zoons en erfgenamen van Lodewijk XVII en kleinzoons van Lodewijk XVI meer recht op de aanspraak van pretendent der Bourbons te mogen laten gelden dan de graaf van Chambord, die afstamde van den jongsten broeder van Lodewijk XVI, den lateren koning Karel X. Wie waren deze appelanten? Het waren de weduwe en de kinderen van Charles Quillaume Naundorff, den 10den Augustus 1845 te Delft overleden en aldaar | ||||||||||||
[pagina 846]
| ||||||||||||
ingeschreven in de registers van den burgelijken stand als: Charles Louis, duc de Normandie, fils du roi Louis XVI et de la reine Marie Antoinette. Het geval is dus merkwaardig. Deze personen voeren een proces tot het verkrijgen van een recht om titels te dragen, welk recht hun in Nederland, blijkens de vermelding in de registers van den burgerlijken stand, reeds is verleend! Hoe kon zich dit aldus toedragen?
Keeren wij tot de geschiedenis zelf terug. Na het ingaan van het schrikbewind, tijdens de uitbarsting der Fransche revolutie, werden ook de koning, koningin Marie Antoinette, Prinses Elisabeth (zuster van Lodewijk XVI) en de vorstelijke kinderen Marie Thérèse (de latere hertogin van Angoulême) en de Dauphin samen in den Temple opgesloten. Na de onthoofding van Lodewijk XVI werd de Dauphin den 3den Juli 1793 van zijn ramilie gescheiden en onder bewaking van de echtelieden Simon gesteld. Het is van algemeene bekendheid dat de prins in den Temple een zeer slechte behandeling onderging, en vrij algemeen wordt aangenomen, toen de acte van overlijden van den Dauphin op 8 Juni 1795 werd opgemaakt, dat de Dauphin aan de gevolgen dier slechte behandeling, tijdens de bewaking door den schoenmaker Simon, welke eerst 19 Januari 1794 eindigde met de vervanging door andere personen, is overleden. Hoewel de behandeling van dien aard is geweestGa naar voetnoot1) dat het ons niet verwonderd zou hebben, dat de knaap de gevolgen niet meer te boven kwam, is zulks niet het geval geweest. Toen de echtelieden van het toezicht op den Dauphin ontslagen werden, verlieten zij hem, zooals de vrouw ater verklaarde ‘in volle gezondheid’. De prins had een krachtig gestel wat nog in de mémoires van zijn zuster, de hertogin van | ||||||||||||
[pagina 847]
| ||||||||||||
Angoulême werd bevestigd met de toevoeging dat dit ongetwijfeld zijn lijden verlengd zou hebben. Simon, die den 30sten Juli 1794 op het schavot stierf, werd vervangen door een wacht, ingesteld door de commissarissen van toezicht. De nieuwe wacht bestond uit Hébert en Chaumette, later uit Laurent (na Juli 1794). In den winter van 1794 had de knaap last van koortsen, die zich nog niet als ernstig lieten aanzien en niet in hevigheid toenamen. Den 20sten April 1795 werd de prins officieel ziek verklaard, en de dokter Desault en de apotheker Choppart tot zijn behandeling bij hem geroepen. Den 4den Juni stierf Desault plotseling. De doctoren Pelletan en Dumangin vervingen hem; maar ondanks hun zorgen stierf de patient den 8sten Juni 1795. Het kind was gestorven aan een ‘vice scrofuleux, existant depuis longtemps’. De overlijdingsacte werd eerst 12 Juni opgemaakt en onderteekend door Lasne, Bigot en Robin. Het procesverbaal der lijkbeschouwing is onderteekend door de doktoren Dumangin, Pelletan, Lassus en Jeanroy.
Deze overlijdingsacte is het document waarop de historie haar zekerheid bouwt dat het leven van den Dauphin den 8sten Juni 1795 in den Temple eindigde. Maar het historisch onderzoek zal het niet moeilijk vallen, om aan deze zekerheid het een en ander af te doen. Vooral de processen, die in den loop der 19e eeuw zijn gevoerd tegen de personen, die zich achtereenvolgens voor den Dauphin, zoon van Lodewijk XVI uitgaven, hebben daaromtrent het een en ander onthuld. Getuigen zijn gehoord en documenten onderzocht. Ook op het proces, dat in 1874 gevoerd werd, onderwierp Jules Favre deze documenten aan een nieuw onderzoek in het licht zijner verdediging. Hij wijst bij het procesverbaal der doktoren op de volgende voorzichtige zinsnede, waar verklaard wordt, dat ‘twee onder hen den overledene herkenden als het kind waaraan zij sedert eenige dagen hun zorgen hadden gegeven’. (De doktoren Dumangin en Pelletan). Verder is er sprake van ‘un vice scrofuleux existant depuis longtemps’ (terwijl nog zes maanden geleden de goede gezondheidstoestand van den prins bewezen was). Verder de plotselinge dood van Desault. Desault was de eenige | ||||||||||||
[pagina 848]
| ||||||||||||
der doktoren, die den Dauphin van zeer nabij had gekend, omdat hij diens broeder, den eersten Dauphin, die in 1789 overleed, behandelde gedurende diens ziekte Volgens getuigen bleek dat Desault had verklaard dat bij zijn bezoek aan den Temple men hem een kind had laten zien, dat hij niet herkende als den Dauphin, dien hij eenige keeren vóór de gevangenname der koninklijke familie van nabij had kunnen opnemen. Drie dagen na deze verklaring stierf Desault onder verschijnselen van vergiftiging, gelijk de getuigen madme Thouvenin en F.N. Estier nog in 1845 schriftelijk bevestigden. Desault herkende gedurende zijn consult den Dauphin niet. Dit consult had plaats in April 1795. De verklaring van Desault had intusschen de uitwerking gehad, dat toen den 12den Juni, dus vier dagen na het overlijden van den prins, bekend werd gemaakt dat de knaap gestorven was, er velen waren, die beweerden, dat niet de Dauphin, maar een ander kind, dat in zijn plaats was gesteld, begraven was geworden. De voorzichtige verklaringen der geneesheeren, die spreken van een kind dat de commissarissen hen aanwezen als dat van den overleden Louis Capet, ‘en dat twee onder hen hebben herkend als het kind, waaraan zij sedert eenige dagen hun zorgen hadden gegeven’, wekten reeds den argwaan op van Napoleon, toen hij dit procesverbaal later in handen kreeg. Hij schreef daarover in zijn memoiren: ‘Je fus surpris de cette phrase: “On nous a representé un corps qu'on nous a dit être celui du fils de Capet; ce qui ne voulait pas dire positivement que c'était celui du Dauphin; d'ailleurs aucune autre pièce ne constatait l'identité. Je sus que le médécin du prince avait refusé de signer ce procès-verbal, que lui-même avait cessé de vivre quelque temps après.Ga naar voetnoot1) Je fis faire des fouilles au cimétière de Saint Elisabeth, (waar de prins begraven heette), au lieu indiqué de la sepulture du cadavre.... La bière encore assez bien conservée ayant été ouverte en présence de Fouché et de Savary, se trouva vide.... Je fis questionner beaucoup de monde, les uns ne savaient riën, les autres répétaient des fables” (Deel I, bldz. 212). Verder neemt Favre het procesverbaal der commissarissen der | ||||||||||||
[pagina 849]
| ||||||||||||
Conventie, die op 17 December 1794 den gevangene bezochten, in nadere beschouwing. Daarin wordt gesproken van den prins, als iemand die, ondanks de vastheid van blik, waarmede hij zijn ondervragers aanzag, en schijnbaar met de grootste oplettenheid luisterende, gedurende het geheele onderzoek, geen enkel woord uitte. “Pas un signe, pas un mot, pas la moindre émotion apparente, pas le moindre étonnement dans les Jeux, comme si nous n'eussions pas été là”. (Jules Favre vraagt: is dit comedie? Speelt een kind zoo de stomme, als hij niet werkelijk stom is?) Over de ziekte luidt het: “Le jeune prince avait le maintien du rachitisme et d'un défaut de conformation. Le buste très court, les épaules hautes et resserrées”. Dan brengt Jules Favre ter sprake de geheimzinnige begrafenis van den prins, de pogingen van het Gouvernement om de begraafplaats onbekend te houden, en de vergeefsche nasporingen die later, behalve door Napoleon, ook door Lodewijk XVIII zijn gedaan. Volgens sommigen was de prins begraven in den tuin van den Temple,Ga naar voetnoot1) volgens anderen, o.a. de commissaris Dusser, op het kerkhof van Saint-Marguérite. De officieele nasporingen bleven zonder resultaat. Napoleon vond een leege lijkkist, het onderzoek op het kerkhof van Saint-Marquérite bleef geheel vruchteloos.
Met het resumeeren van deze feiten beoogde de advocaat Favre nogmaals officieel vast te stellen, dat daarin veel voorkomt, dat een nader onderzoek en nadere overweging verdient. Hij moest n.l. de gelegenheid openstellen om de aanwezigen op de rechtzitting zelf te doen beslissen of men, met zulke documenten voor oogen, onvoorwaardelijk iedere afwijking van de officieel aangegeven toedracht der zaken mocht verwerpen, d.w.z. of er inderdaad geen aanleiding was om zich af te vragen, of de zaken | ||||||||||||
[pagina 850]
| ||||||||||||
zich eigenlijk wel hadden toegedragen, zooals de documenten het aangaven. Want dat deze officieel erkende documenten feitelijk verre van afdoende bleken. En nu speelt hij deze documenten uit als bekrachtiging van een andere voorstelling van de zaken. Hij heeft ten eerste het procesverbaal der doktoren, die het lijk van den Dauphin visiteerden, noodig om te doen vaststellen, dat de knaap die overleed, sinds lang aan Engsche ziekte leed, dus let wel, de knaap, dien zij herkenden als dezelfde waaraan zij gedurende eenige dagen hun zorgen hadden gegeven. Want Favre zoekt de bewijzen, dat dit kind den Dauphin niet was, die zich n.l. niet meer sinds November 1794, in het bewaakte vertrek der gevangenis bevond. En hij haalt de beschrijving door de doktoren aan, om daarnaast te kunnen stellen de verklaring der weduwe Simon, die zegt, dat zij de prins bij vertrek uit den Temple in goede gezondheid hadden verlaten (zes maanden geleden). Kon er bij den prins, wiens sterke gestel reeds door madame Campan en door de hertogin van Angoulême was geroemdGa naar voetnoot1), een vice scrofuleux depuis longtemps’ bestaan? Nu zegt Favre: dit kind, dat in de overlijdingsacte staat beschreven, is een kind dat in het laatste stadium was van zijn kwaal, ten doode opgeschreven al bij het eerste bezoek der doktoren aan den zieke. Verder heeft Favre den plotselingen dood van den dokter Desault, die in April 1795 verklaarde dat hij in den zieken knaap niet den Dauphin kon herkennen, dien hij vroeger van zeer nabij had kunnen opnemen, noodig om het vermoeden te wekken, dat er met hem een geheim begraven moest worden. Desault was de eenige der doktoren, die den prins gekend had. Dan bespreekt Favre het procesverbaal der commissarissen der conventie op 17 December 1794. Favre besluit uit dit proces-verbaal, dat hier inderdaad geacht moet worden, met een stomme te doen te hebben. | ||||||||||||
[pagina 851]
| ||||||||||||
Er zijn dus van November 1794 tot 8 Juni 1795 twee verschillende kinderen achtereenvolgens in de Temple-gevangenis geweest? Inderdaad, dit wil Favre, dat aangenomen wordt. Hij wil dat dit aangenomen wordt omdat daardoor de zaak van zijn cliënt gesteund is. Want Charles Quillaume Naundorff heeft in zijne mémoires bij de toedracht der ontvluchting gesproken eerst van een stom kind, dat ondanks vergevorderde ziekte-verschijnselen, niet wilde sterven en daarom vergiftigd werd, maar door Desault gered; daarna van een kind uit de hospitalen, dat aan Engelsche ziekte leed, en daaraan op 8 Juni 1795 ook overleden is. Ten slotte vestigt Favre de aandacht op de verschillende aanwijzingen omtrent de ligplaats van het lijk en de duidelijke bedoeling deze geheim te houden. Want, zegt Favre, het Gouvernement had een geheim te verbergen. Het Gouvernement wist reeds eenige dagen na de ontvluchting van den Dauphin hiervan, doch wilde voor de buitenwereld zijn rol verder laten spelen door de beide kinderen, welke het voor den vluchteling liet doorgaan, wetende dat vooral het tweede kind binnen eenige maanden gestorven zou zijn om daarmede tevens de verdere koop der Royalisten ap een herstel van het huis Bourbon door middel van den zoon van Lodewijk XVI, door de officieele en medische vaststelling van ziekte en overlijden, voor goed te verijdelen. Doch om mogelijke latere nasporingen onmogelijk te doen zijn, moest tevens het lijk onvindbaar gemaakt worden, door een verkeerde plaats op te geven; terwijl door vernietiging met ongebluschte kalk, zooals uit de verklaring van den heer Beauchesne, welke ik hiervóór als noot plaatste, waarschijnlijk wordt, het lijk van het voor den Dauphin doorgaande kind verdween. Nu is er in de uitspraak van het gerechtshof in deze zaak gewezen op ‘le récit le plus étrange, qui est présenté pour expliquer la substition de personne’. Het gerechtshof acht het onwaarschijnlijk, dat men op een plaats, die zoo goed bewaakt werd als de Temple-gevangenis, onopgemerkt eerst een stom kind kon binnen brengen in het vertrek van den Dauphin, daarna dit kind er weer weghalen en doen vervangen door een doodziek kind uit de hospitalen, lijdende aan Engelsche ziekte. De | ||||||||||||
[pagina 852]
| ||||||||||||
onmogelijkheid om bewakers, die dagelijks met den prins hadden te verkeeren, te bedriegen, laat het dan nog staven door de verklaringen, die deze bewakers hebben gegeven in vroeger processen tegen de ‘valsche Dauphins’, Hervault, Mathurin Bruneau en Richemont. Het zijn de bewakers Gomin en Lasne, die den prins in zijn laatste oogenblikken hebben bijgestaan. Maar Gomin was in dienst gekomen 9 November 1794 (dat was eenige dagen na de verdwijning van den Dauphin! zooals vermeld is in de mémoiren van Naundorff) terwijl Lasne eerst 31 Maart 1795 in den Temple werkzaam wordt gesteld, en bovendien gedurende de verschillende processen tegen de ‘valsche Dauphins’ verklaringen aflegde, die vaak belangrijk tegenstrijdig of onnauwkeurig waren (zoo wist Lasne b.v. niet eens dat de Temple vier verdiepingen had en ontkende zulks, toen ter sprake kwam of men daar een persoon kon verbergen). Daarbij teekent alleen Lasne de overlijdingsacte van den Dauphin, terwijl twee vreemden, Bigot en Robin, waarbij een ‘se disant être ami de Lasne’ het vereischte aantal getuigen vol maken. En Jules Favre trekt hieruit de conclusie, dat het gebruiken van eenige onverschillige getuigen bij een zoo belangrijken dood als dien van den Dauphin, den pretendent der royalisten, juist bewijst dat het Gouvernement slechts met een algemeene vaststelling van het feit de buitenwereld daarvan wilde laten kennis nemen. De geheimzinnigheid in de houding van het Gouvernement is in dezen wel opvallend, daar juist openbaarheid ons geheel in zijn voordeel lijkt. Maar er valt aan te nemen, dat de houding van het Gouvernement samenhangt met dat weten van de ontvluchting en met den wensch dit voor de buitenwereld geheim te houden (daar een officieele mededeeling van den dood van den Dauphin alle moeilijkheden immers ineens oploste). En volgen wij nu eens het verhaal van de ontvluchting zelf zooals die zich zou hebben toegedragen volgens de mémoires van Naundorff.
Na de ontheffing van het echtpaar Simon was er, zooals gezegd, een wacht door de commissarissen van toezicht ingesteld. Aan deze nieuwe wacht werd in 1794 Laurent toegevoegd, een Creool, | ||||||||||||
[pagina 853]
| ||||||||||||
en bekend met eenige koningsgezinde vrienden van den Prins, die zich tot een comité hadden vereenigd met het doel den Dauphin uit de gevangenis te bevrijden. De commissaris van toezicht Barras, Joséphine de Beauharnais en de Vendeesche Generaals Hoche, Pichegru, de Frotté en Charette. Laurent, die op machtiging van Barras bij den Dauphin was geplaatst, onderhield met het bovengenoemde comité der royalisten geheime briefwisseling. Er spelen als bewijsstukken in het proces van Naundorff drie brieven van dezen Laurent een rol. Deze brieven hebben betrekking op de pogingen van het bevrijdingscomité, en zijn gedateerd 7 November 1794, 5 Februari 1795 en 3 Maart 1795. Zij zijn gericht aan een ‘mon général’, naar alle waarschijnlijkheid generaal de Frotté. In den eersten brief van 7 November bericht Laurent, dat de Dauphin reeds uit zijn gevangenis was ontvoerd, ‘parce qu'il était temps: Demain un nouveau gardien doit entrer en fonction, c'est un Républicain nommé Commier (Gomin), brave homme, à ce que dit B. (Barras), mais je n'ai aucune confiance à de pareilles gens. Je serai bien embarrassé pour faire passer de quoi ivre à notre P. (Prince) - mais j'aurai soin de lui et vous pouvez être tranquille’. (Laurent had namelijk den prins naar de vierde verdieping van den Temple-toren gebracht en daar verborgen, en het was zaak hem nu buiten den Temple te krijgen). In denzelfden brief bericht Laurent de vervanging door een ‘petit muet qui remplace le D. (Dauphin)’. Verder waarschuwt hij er voor Marie Thérèse, diens zuster, die de 3de verdieping, de verdieping boven die van den Daupin bewoont onkundig te laten van de vervanging. In den tweeden brief van 5 Februari 1795 en den derden brief van 3 Maart 1795 spreekt Laurent over de moeilijkheden verbonden aan de ontstane toestand, daar hij zich, naar hij schrijft ‘verontrust gevoeld door andere maatregelen dan onderling zijn overeengekomen’, en vreest dat ze een valstrik zijn. Deze brieven van Laurent nu zouden de overtuigendste bewijsstukken voor de zaak van Naundorff zijn geweest in de | ||||||||||||
[pagina 854]
| ||||||||||||
kwestie of en hoe de Dauphin uit den Temple is ontkomen, indien men maar de origineelen had kunnen terugvinden. Naundorff bezat de brieven in afschrift en wist van hun herkomst verder niets. Zij waren niet geteekend, doch werden hem overgeleverd als die van Laurent. De moeilijkheden, die hieruit voor het gerecht, dat slechts rekening wilde houden met de origineelen als de overtuigende documenten, voortvloeiden, zijn duidelijk. Het gerechtshof verklaarde de authentiekheid onbewezen en oordeelde ‘que Naundorff a évidemment pu fabriquer ces pièces à son aise, et qu'il n'est pas serieux de les présenter comme un élément de preuve; qu'il était facile à un fabricateur de lettres de se renseigner sur les faits, consignés dans des document publies’. Tevergeefs bepleitte Jules Favre tijdens zijn pleidooi de onmiskenbare natuurlijkheid van toon in deze brieven, met een detail kennis als alleen van een ingewijde mogelijk was, met détails er in die vóór het proces van Naundorff onbekend waren en met data, die later als juist zijn bevestigd (b.v. die van het in dienst treden van Gomin, die bij een vroeger proces had beweerd dat hij in Juli 1794 zijn dienst in den Temple aanvaardde, terwijl latere nasporingen in de archieven bewezen, dat Gomin, eerst 9 November 1794 in dienst was gekomen (zooals de brief van Laurent ook aangeeft), het gerecht weigerde deze afschriften als betrouwbare documenten te laten gelden. Doch vervolgen wij het relaas der ontvluchting. De eerste poging tot bevrijding leidde tot het verbergen van den Dauphin op de vierde verdieping van den toren van den Temple, in een grooten mand, tijdens het aflossen van de wacht. Een wassen pop, in dien mand binnengebracht, diende om de wacht eenigen tijd te misleiden en daardoor op te houden. Het gewoonlijke stilzwijgen dat de Dauphin gedurende zijn gevangenschap bewaarde, werkte het onopgewerkt blijven van het bedrog nog in de hand. Dienzelfden avond werd de ontvluchting reeds ontdekt. Doch het Gouvernement wenschte in stilte na de speuren en het voorval zelf zoolang mogelijk geheim te houden. Het werd daarin geholpen door de omstandigheden; want zij die tot de ontvluchting hadden medegewerkt zouden begrijpelijkerwijs zich zelf niet verraden door dit te bekennen en zoo zich zelven onder | ||||||||||||
[pagina 855]
| ||||||||||||
de guillotine te brengen.Ga naar voetnoot1) Een stom kind kreeg eenigen tijd de rol van den Dauphin te vervullen en was tevens voorbestemd zoo spoedig mogelijk te overlijden om daarmede de kwestie snel afgedaan te laten zijn. Doch van een vergiftiging werd het door den dokter Desault gered. Daarna verving men het door een ander kind uit de Parijsche hospitalen dat in de laatste stadium van ziekte was en aan zijn natuurlijken dood kon worden overgelaten. Op het romantische van dit relaas bij Naundorff wees het gerechtshof reeds. De ontvluchtingsscène leek op die uit een roman. Maar aldus voerde Jules Favre weer het woord, ‘geschieden niet bijna alle ontvluchtingen onder zulke bij-omstandigheden, dat men ze uit een roman genomen zou wanen? Bovendien hoeveel eenvoudiger was het geweest, om wanneer men het verhaal verdicht had, alleen van de geslaagde ontvluchting en de vervanging van den Dauphin door het laatste doodzieke kind melding te maken?
Hoe identificeerde Charles Guillaume Naundorff zich dan met den Dauphin, aangenomen dat deze uit den Temple had weten te ontkomen? Hij kwam in 1810 in Berlijn met een paspoort dat op naam stond van Naundorff, Charles Guillaume, geboren te Weimar, oud 43 jaren. Hij oefende het beroep uit van horlogemaker. Later vestigde hij zich in Spandau, toen al merkte een vriend hem, Reitz, op, dat hij het Duitsch niet als een inboorling sprak, en zich bij voorkeur met Franschen onderhield, blijkbaar een voorliefde voor de Fransche taal hebbende. Hij heette afkomstig uit Weimar. Latere nasporingen van politiewege brachten aan het licht dat het paspoort valsch moest zijn, want zelfs de oudste inwoners van Weimar konden zich niet iemand van den naam Naundorff als daar woonachtig geweest zijnde, herinneren. Daarom geloofde men dat een nader onderzoek, dat als waarschijnlijk liet aannemen dat Naundorff | ||||||||||||
[pagina 856]
| ||||||||||||
van Poolsche joden afstamde dichter bij de waarheid was. Doch dit werd weer van overheidswege ontkend. In 1833 kwam Naundorff in Parijs om recht te verkrijgen bij Karel X en de hertogin van Angoulême, de zuster van den Dauphin, voorgevende dat hij inderdaad de hertog van Normandië was, de zoon van Lodewijk XVI. Deze pogingen liepen op niets uit. De hertogin van Angoulême, die sinds 1818 al door verscheidene ‘valsche Dauphins’ om een onderhoud tot herkenning was verzocht, weigerde zich nogmaals met een ‘imposteur’ in te laten. Reeds in 1815 had Naundorff haar brieven geschreven met den aanhef ‘Ma bien chère Soeur,’ met eenige details uit beider kinderjaren om haar te overtuigen van zijn oprechtheid. In 1816, 1817 en 1818 schreef hij nog verscheidene brieven, hetzij aan de hertogin van Angoulême, hetzij aan den hertog van Berry. Zij bleven onbeantwoord. In den laatsten had Naundorff, als bewijs, dat hij alleen erkenning, geen rechten op den troon verlangde, bericht, dat hij een burgerlijk huwelijk ging sluiten met een Duitsche, Johanna Frederike Einert. Hij deed dus bij voorbaat afstand van zijn pretendentschap, gaf zichzelf alleen den titel ‘Duc de Normandië’. Spoedig werd Naundorff vervolgd om het onrechtmatig dragen van titels en zijn beweerd pretendentschap. Hij werd eenige dagen tot onderzoek opgesloten en dan, wegens gebrek aan bewijzen, weer vrijgelaten. Baron de Seckendorff moest zelfs verklaren dat Naundorff ‘se distinguait par une très bonne conduite, que le nommé Naundorff est un homme trés honorable, moral dans tout le sens du mot, un honnête homme.’ Dus geen oplichter? Toen Naundorff zag dat correspondentie vruchteloos bleef, beproefde hij door middel van personen, die hij wist te overtuigen, voor zich te laten spreken bij het Hof. Alles bleef vruchteloos; zoowel de koning als de hertogin Van Angoulême weigerden zelfs maar een schijn van bewijs te laten gelden. De bijzonderheden uit de kinderjaren achtte de hertogin aan derden ontleend. Uit Frankrijk verbannen, begaf Naundorff zich naar Londen en vandaar naar Holland. Hier werd hij na een grondig onderzoek der gegevens door de wet en de regeering erkend als dengene, onder wiens naam hij bij zijn dood in 1845 te Delft begraven | ||||||||||||
[pagina 857]
| ||||||||||||
is, als ‘Charles Louis, duc de Normandie, fils du roi Louis XVI et de la reine Marie Antoinette’. Wie over het particulier leven van Naundorff nog nader wil ingelicht worden, sla er diens eigen memoires of Gruau de la Barre's ‘Intrigues dévoilées’ maar op na. Voor Holland is hij nog belangrijk geworden door de uitvinding van een soort granaat, die in Indië aan ons leger goede diensten bewees, de Bourbon-granaat, waarvoor hij bij de vervaardiging te Delft de leiding der fabrieken op zich nam. De identiciteitsbewijzen, die Naundorff voor zich aanwendde, berustten ten slotte op deze gegevens:
Verder voerde Naundorff voor zijn identiciteit aan, de herkenning door personen, die hem op een zwaren proef konden stellen; vooral zij, die tot den intiemen kring van het Hof hadden behoord, speciaal degenen, die met de zorg en de opvoeding der koninklijke kinderen waren belast geweest, en die zelfs van lichamelijke bijzonderheden, zooals litteekens, enz., wisten. Zoo is een der belangrijkste verklaringen ten voordeele van Naundorff, die geweest van de weduwe Simon. Dokter Remusat bezocht haar in 1815 in een hospitaal te Bicêtre, en zij verklaarde hem toen o.a.: dat de prins aan de linkerkaak een litteeken had, veroorzaakt door de beet van een wit konijn, dat hij, toen het eens weggeloopen en weer teruggebracht was, zoo onstuimig had omhelsd en gekust, dat het beangste dier hem in het gezicht had gebeten. (En inderdaad, dit litteeken aan de linkerkaak bezat Naundorff.) Deze verklaring is door de weduwe Simon zelf geteekend. | ||||||||||||
[pagina 858]
| ||||||||||||
Ten slotte kon er voor een gerechtshof, dat begreep met de grootste nauwkeurigheid te werk te moeten gaan, wilde het niet de bekrachtiging van de historie van den ‘Royal Martyr’ in de hand werken, geen enkel officieel document worden aangevoerd, dat éclatant genoeg bleek, om alle twijfel voor goed weg te nemen. Bij het vonnis zijn de zwakke plekken zeer benut om deze te kunnen stellen tegenover argumenten, die het groote publiek zouden hebben overtuigd, zooals bijv. zijn gelijkenis met het Bourbon-type, dat vooral bij de kinderen van Naundorff sterk op den voorgrond trad, terwijl men zijn dochter Amélie het evenbeeld van Marie Antoinette kon noemen.Ga naar voetnoot1) Tegenover de psychologische verdediging van den advocaat Favre, stelde de rechtbank de zakelijke beslissing, dat haar niets anders gebleken was dan dat Naundorff zijn mystificatie met meer studie en meer handigheid had ondernomen dan de vroegere ‘valsche Bourbons’, het geheele geval oordeelende ‘un audacieux essai d'une usurpation de nom royal et d'une falsification de l'histoire’.
Tot besluit: Zijn er aanwijzingen dat ook de koninklijke familie nimmer getwijfeld heeft aan het overlijden van den Dauphin in den Temple? Hierover zijn eenige merkwaardige mededeelingen opgeteekend. Men weet dat geen der leden van de koninklijke familie Naundorff tot een onderhoud heeft willen ontvangen. De hertogin van Angoulême heeft tegenover iedere mededeeling, die er op berekend was, haar belangstelling gaande te maken, een soort ‘non possum’ gezet. Haar eigen gedachten heeft zij hierover nooit anders dan in haar mémoires uiteengezet, waarin zij het overlijden van haar broeder mededeelt, hoewel zij de détails slechts van hooren zeggen kan weten, daar zij de derde verdieping, en de Dauphin de tweede verdieping van de gevangenis bewoonde, en zij niet bij elkaar toegelaten werden. In het pleidooi van Jules Favre wordt echter de volgende, | ||||||||||||
[pagina 859]
| ||||||||||||
door Marcoux, dienaar van de kapel van Lodewijk XVIII, geteekende verklaring gebruikt, opgeteekend naar een verhaal van Pétel, een dienaar van het kabinet des konings. ‘Hij hoorde den hertog van Berry eens, toen deze met den koning alleen was, en alle deuren had afgesloten van het vertrek, tot Lodewijk XVIII zeggen; ‘Ik zal mijn neef antwoorden.’ ‘Welke neef?’ ‘De hertog van Normandië.’ De koning antwoordde hierop: ‘Hij is dood.’ ‘Neen, hij is niet dood; ziehier zijn brief,’ wierp Berry weer tegen. Toen zei de koning: ‘Als hij niet dood is, dan is hij toch burgerlijk dood. Weet ge, dat ge na mij wel eens aan de regeering kondt komen?’ ‘Sire, liever de rechtvaardigheid dan de kroon.’ Toen beval de koning hem op woedenden toon heen te gaan. Deze verklaring, gedateerd 15 Mei 1851, werd bevestigd door madame Delmas, voedster van den hertog van Berry, die vertelde dat deze inderdaad een brief van Naundorff ontving, die hem het bestaan van Lodewijk XVIII onthulde, en dat de hertog daarop terstond met den koning er over sprak. Het is begrijpelijk dat het belang van den regeerenden koning van Frankrijk eerder in de tegenwerking dan in de bevordering van de erkenning van het bestaan van Lodewijk XVII lag, en dat de leden der koninklijke familie van hun kant huiverig waren iets, wat als een ‘fait accompli’ door de geschiedenis was aangenomen, ongedaan te maken, met ook voor hen, als toekomstige erfgenamen van den troon, zulke verstrekkende gevolgen. | ||||||||||||
Bibliographie:
| ||||||||||||
[pagina 860]
| ||||||||||||
|
|