De Nieuwe Gids. Jaargang 35(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 736] [p. 736] Vooglen-zang door Hein Boeken. Tot den schilder F.P. ter Meulen, die schreef: ‘Je vader maakte er zoo'n werk van zijn kinderen te doen luisteren naar het zingen der vogelen. Te luistren naar de vogelen in 't woud, Of waar de stad in enger ruimten houdt De boomen, vooglen, menschen saam omsloten - Ruimten, door schuttingen nog afgeschoten In smalle tuinen achter ieder huis, Maar waar toch boven 't blad-, het wind gesuis De vooglen vroeg de menschen wakker piepen, Die zoo gerust met hun kindren sliepen.... Wat kon men beter leeren van zijn vaêr Dan hoe de vooglen praten met elkaêr En in wat wondre taal zij zacht uitklagen Hun harte-wee bij 't lengen van de dagen, Als, bij 't ontbloeien van der lente pracht, Zij slapen niet, maar zingen in den nacht. [pagina 737] [p. 737] Want wie naar 't zingen van de vooglen hoort, Hij zet, al-licht, in later leven voort Het luistren naar al teedere geluiden En 't gissen wat de tonen wel beduiden, Die stijgen uit de diepten van 't gemoed, En naar die enkle stemmen, die zoo zoet In woud en wildernis van 't later leven Ons troost en hoop op andre gaven geven, Dan die ontwassen aan de weeldige aard', Stemmen, waardoor zijn nacht wordt opgeklaard En door wie, bij 't wreed licht van hellen dag, Hij hoopt op oog, dat bij die stem hij zag. Vorige Volgende