De Nieuwe Gids. Jaargang 35
(1920)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 512]
| |
De wilsheroiek by Stendhal (Henri Beyle)
| |
[pagina 513]
| |
de Restauratie, die hem het meest kenschetsend eni belangwekkend toeschijnen. De volledige titels van twee zijner meest beteekenisvolle romans spreken, wat dit betreft, duidelijk genoeg: Le rouge et le noir: chronique de 1830; Armance, ou quelques scènes d'un salon de Paris en 1827. Maar hoe weinig is van deze objectiviteit in zijne werken per slot van rekening te vinden! Stcndhal is, gelijk de meeste zijner tijdgenooten, de ‘ziekte der eeuw’ niet ontloopen; integendeel zijn verschillende symptomen bij hem bijzonder duidelijk waar te nemen. Een gelijksoortig pessimisme, gedeeltelijk door de tijdsomstandigheden veroorzaakt, uitte zich bij dit geslacht in velerlei graden en vormen. Zij waren allen geestdriftige bewonderaars van het Napoleontische praal-bewind; zij zagen zichzelf en hun geheele tijdvak im een licht van romantisch heldenleven aan welks blijvendheid geen oogenblik werd getwijfeld. Toen zij echter klaar stonden om op te treden als onvergetelijke figuren van een groot epos, stortte onverwachts de ideaalstaat ineen en werden de wegen, die zij met de hoogste verwachtingen waren ingeslagen, voorgoed gebarricadeerd. Het in uiterst enthousiasme opgestelde levensplan was tot een hersenschim geworden. Platte onbeduidendheid voerde overal het woord en werd aan ieder voorgeschreven als beste middel om maatschappelijk te slagen. De regeering was beducht voor de popelende energie van het jonge geslacht en deed al het mogelijke om haar te onderdrukken. De doffe stilte en verslagenheid eener onafwendbare reactie volgden op het gewoel van de revolutie en den wereldoorlog: Le mal du Siècle maakte zich meester van de grootste geesten. Het kan niet worden tegengesproken, dat juist bij, hem deze geschiedkundig belangrijke verschijnselen op onmiskenbare wijze tot uiting komen. Wie anders heeft de algemeenHmaatschappelijke en staatkundige evenementen van zoo nabiji daadwerkelijk meegemaakt? Hij volgde op reeds 17-jarigen leeftijd het keizerlijk leger naar Italië en nam later deel aan de veldtochten tegen Duitschland en Rusland. Hij is zijn leven begonnen als soldaat, trekkend van, het eene slagveld naar het andere en heeft wellicht zijne diepste emoties aan, dezen tijd te danken. Een loopbaan, die juist veelbelovend begon te worden, werd met de Restauratie bot afgesneden. Hij trok zich terug van de publieke zaak en vestigde | |
[pagina 514]
| |
zich eerst in Italië, voor welk land hij altijd een hartstochtelijke predilectie gehad heeft en vervolgens in Parijs. Pas na de Juli-revolutie van 1830 kreeg hij opnieuw een staatsbetrekking, echter van zeer weinig beteekenis: men benoemde hem tot Fransch Consul te Civita-Vechia, een eenzame zeehaven dicht bij Rome. Zijne geheele letterkundige productie valt in den tijd na 1814, als de eens onvermoeibare genieter van de Daad en stil en in zich zelve gekeerd mijmeraar is geworden. Zoo vormen deze twee uit elkaar voortgesproten, en toch onderling essentieel verschillende periodes van Stendhal's bestaan een persoonlijke evolutie, welke geheel en al parallel gaat en het nauwste verband houdt met die der uiterlijke gebeurtenissen. Het is niet doenlijk dit verband te ontkennen of van minder beteekenis te achten. Eerder staat men tegenover een der merkwaardigste vertegenwoordigers van die in-dividuen, wier denkwijze en gevoelsleven voor een belangrijk deel zijn voortgevloeid uit de sociale verhoudingen waarin zij leefden. Zonder de Revolutie, zonder Napoleon, is Stendhal ondenkbaar. Verschillende omstandigheden van groot historisch gewicht vereischen dientengevolge de eigenschappen en kenmerken van dezen geest in de eerste plaats met breeder uitzicht en diepere bedoelingen na te gaan, dan aan een portret des schrijvers zonder verderen achtergrond verbonden zijn. Zij vereischen hem tevens te zien en grondig te leeren kennen als eene schakel in de ketting der algemeene cultuurontwikkeling. Zoo zijn uitvoerige, dynamisch verklarende verhandelingen in de laatste veertig jaren over het oeuvre van Stendhal verschenen en hebben, in het bijzonder wanneer een fijne voorstelling van den kunstenaar zelf daarmede gepaard ging, de meest belangwekkende resultaten opgeleverd. Wat door deze critische en wetenschappelijke methode is gevonden en verklaard, zijn feiten en gezichtspunten van, empirisch-vaststaanden aard, welke op geenerlei wijze nader toegelicht of besproken hoeven te worden: de overlevering laat in deze aan duidelijkheid en uitvoerige gegevens niets te wenschen over. De statische beschouwing der verschijning Stendhal daarentegen biedt gelegenheid tot vorschingen van wijd uiteenloopende richting, terwijl de vondsten hierbij gedaan tevens van meer | |
[pagina 515]
| |
arbitraire waarde zijn. Stilzwijgend rekening houdend met de uiterlijke omstandigheden, die de geestelijke constellatie van zijnen tijd bepaald hebben, met allerlei toevalligheden zijns, levens, die juist biji hem tot de formatie zijner opvatting over verschillende zaken zoo zeer hebben meegewerkt, kortom met de strikt noodige hoeveelheid feitenkennis gewapend, kan mem eindelijk pogen de deur zijner meest intieme persoonlijkheid te openen, deze laatste als uitgangspunt en doel voor verdere onderzoekingen te nemen en te trachten zonder meer eenien blik te werpen in haar meest kenschetsende eigenaardigheden. Deze onderneming zou schier onmogelijk te volbrengen zijn, indien men zich vleide regelrecht te kunnen afdalen naar hare onderste fundamenten om van daaruit hare constructie even duidelijk te verklaren als het verloop eener historische ontwikkeling. Er moet niet vergeten worden, dat wij hier van aangezicht tot aangezicht staan met het individueele leven, met al zijne raadselen en onnaspeurlijkheden. Het geldt hier eenvoudig de wezenstrekken van den kunstenaar, voor zoover deze in het oeuvre zijn afgestempeld, gezamenlijk te constateeren en niet één voor één volgens een vooropgezette methode af te leiden uit bepaalde grondstellingen. Het individu gaat in hoogste instantie on-gestoord zijne eigen wegen en kan op de grilligste wijze eigenschappen aan den dag leggen-, welke niet zijn terug te brengen tot de groep, de generatie waar het van stamt. Het eenige, wat men met deze in ieder werk verspreide elementen doen kan, is: hen bijeen te zamelen en te gebruiken voor de reconstructie eener tweede, min of meer arbitraire persoonlijkheid, welke van de vol-ledig-feitelijke een aftreksel, een bondig resumé wordt. Het oogmerk van dezen arbeid zal dus zijn: de meest essentieele deelen van het wezen des schrijvers bij uitsluiting in zijne geschriften op te sporen en samen te voegen tot een zoo gaaf en, aannemelijk mogelijk geheel. Wordt op Stendhal dit procédé toegepast en wendt men zich te dien einde tot het oeuvre, als tot eenen gids door den schrijver zelf aangesteld om den kortsten weg naar diens persoonlijk domein te vragen, dan doet zich een complicatie, voor wat betreft zijne litteraire nalatenschap. Deze vormt een uiterst gevarieerde verzameling welke zelfs nog nooit in haar geheel gepubliceerd is. | |
[pagina 516]
| |
Drie bijzonder belangrijke romans, - Armance (1827), Le rouge et le noir (1831), La chartreuse de Parme (1839) - verder een aantal kleinere vertellingen en ten slotte eene onafzienbare hoeveelheid aanteekeningen, auto-biographische geschriften en correspondentie. De groote lijnen van Stendhal's geest zijn echter het zuiverst en met de grootste vastheid door hem getrokken in de eerstgenoemde, breed-opgezette werken, welke in schoonheid en beteekenis boven al zijne andere voortbrengselen hoog uitsteken. Zonder willekeurig in te grijpen zou men deze in het bijzonder als de brug kunnen beschouwen, die den buitenstaander gelegenheid biedt binnen te dringen in den burcht des schrijvers. Zij dateeren uit de tweede helft zijner productie-periode en zijn onmiskenbaar de felste opvlamming van zijn genie. Zij vormen ieder op zich zelf een gesloten en afgerond geheel, dat op overzichtelijke en toch gedetailleerde wijze de levensbeschouwing van den auteur in alle schakeeringen doet zien. In verband met de verschillende onderwerpen, waarmede zijne gedachten altijd bezig waren is deze kern van het oeuvre de beste plaats om hem in zijne ware gestalte te leeren kennen. Rondom dit groote continent liggen de kleinere, verspreide eilanden: het eveneens belangrijke doch in hooge mate fragmentarische gedeelte zijner werken, overvloeiend van opmerkenswaardige aphorismen, schetsen en concepties die naderhand weer worden losgelaten, treffende uitspraken omtrent kleinere dagelijksche bijzonderheden of den actueel politieken toestand. Het is een kleurig mozaiek, dat onze oogen boeit en dikwijls ook onvermoede voortreffelijkheden ter aanschouwing geeft, doch niet omhoog rijst als sterke en sobere eenheid, door krachtige kunstenaarshand geschapen, zooals elders zonder twijfel het geval is. Met behulp van deze kostbare, min of meer vluchtig genoteerde bijzonderheden kunnen verschillende hypotheses nader uitgewerkt en gerugsteund worden; zij zijn echter op zich zelf niet toereikend, om de oorspronkelijke waarheid, ontdaan van alle bijkomstigheden en latere toevoegsels, bloot te leggen. Onder de kleinere werken verdienen nog afzonderlijke vermelding: de l'Amour (1822) en ‘Racine et Shakespeare’ (1832). Het zijn zakelijk-analytische verhandelingen, in den trant van een essay geschreven, van zinrijken inhoud. | |
[pagina 517]
| |
Energie in woord en gedachte.Wanneer een onbekende aan ons wordt voorgesteld, kan dikwijls reeds de eerste indruk van zijn optreden beslissend zijn voor de gezindheid, welke wij hem op den duur zullen toedragen. Bij de abstracte aanraking wordt deze regel in vele gevallen bevestigd. Ook Stendhal behoort niet tot de schrijvers, die men ‘leert waardeeren’ en al bij een eerste lezing zijner werken is het vraagstuk van sympathie of antipathie meestal voor goed uitgemaakt. Hun uitwendig aanzien staat in nauw verband, ja spruit voort uit zijnen individueelen aard en aanleg. De kleederen zijn in dit geval geheel in overeenstemming met den persoon zelf. De onbezorgde en voortvarende wijze, waarop zijn gedachtenleven zich kenbaar maakt, de slordige, haastig-neergeworpen taal zijner beste en rijpste producties geven een treffenden weerklank van den genius, die zijne natuur beheerscht en met een zoo eigenaardige atmospheer omringt. ‘Roekeloos en snel doorschrijven’, zoo zegt hij, ‘is voor mij de eenig mogelijke methode; de ideeën komen plotseling aanzetten en verdringen zich onder mijne pen. Zij verliezen hun kracht en gloed bij lang wikken en wegen over de keuze eener bepaalde formuleering’. Hij geeft zich in dit gezegde geheel bloot. Het zien der gedachten in hunnen primitieven toestand is hem veel dierbaarder dan het uitweiden daarover in woorden; hunne oorspronkelijke gedaante moeizaam te fatsoeneeren volgens de regels der rethorica is hem nooit mogelijk geweest. Hij bestendigt zijne invallen-van-het-oogenblik, die hem ter harte gaan, in bondige en krachtige taal, omdat de intensiteit zijner innerlijke voorstelling snel afneemt. Deze eigenschap moet zonder verder commentaar van hem aanvaard worden. Zijn natuurlijke aanleg is blijkbaar zoodanig, dat alle streven naar een variatie-rijken, kleurigen vorm de uitdrukking zijner diepste vizie zou vertroebelen. De eerste concessie, welke hij den hem gunstig gezinden lezer tegen wil en dank afdwingt, is deze volkomen vrijheid om alle vormelijke bewerking achterwege te mogen laten. De stijl van Stendhal, in scherpste tegenstelling met de verfijnde polijsting en afronding der volzinnen, door de ‘Théorie de l'art pour l'art’ als realisatie der hoogste kunst gepredikt, beperkt zich tot een zoo heldere en beknopt | |
[pagina 518]
| |
mogelijke uiteenzetting der gegevens. Hij beweerde zelfs geregeld een stukje uit de Code Civil te lezen alvorens te gaan schrijven, om in de juiste stemming te komen. Een haast mathematische voorliefde voor stipte preciseering en soberheid sluit alle verdere bemoeiïngen om de esthetische waarde van den vorm te verhoogen als doelloos en rethorisch uit: ‘het schijnt mij toe’, verklaart de auteur, ‘dat ik altijd den moed zal hebben een onsierlijk gezegde te verkiezen, zoo het een zweempje meer gedachte geeft’. Hoe bevooroordeeld en kunst-vijandig deze uitspraak ook aan verschillende zijner tijdgenooten is toegeschenen, zij bewijst inderdaad slechts de oprechtheid van zijn gevoelsleven: de kracht der emotie volledig in woorden vast te leggen doet meer gewicht in de schaal dan de correctheid en bouw van het geschrevene. Stendhal heeft blijkbaar niet het eene zoowel als het andere kunnen verwezenlijken. Hij behoort tot de driftigen van gevoel bij wie de echtheid en warmte der taal door talmen en zoeken verloren gaan en heeft van zelf de bij hem passende uitingswijze gevonden. Twee hoedanigheden treden hierin op den voorgrond, welke wij overal bij hem zullen ontmoeten: zelfvertrouwen en energie. Weinigen zijn zoo zeker en zoo gemakkelijk te herkennen als hij. Geen enkele bladzijde is ontbloot van de bepaalde, bij zijnen geest behoorende finesses, die als wegwijzers de aandacht van den lezer reeds van verre naar de meest karakteristieke en bezienswaardige plaatsen richten. Bijwijlen rijst een enkel met temperament gesproken woord torenhoog boven de andere uit en deelt zijne beteekenis mede aan het omringende samenstel der volzinnen. Het is of zij met al hunne kalmte en zakelijkheid, op het eerste gehoor soms zoo kil klinkend, van binnen doortrokken zijn met warmte en hartstocht. Hartstocht, diep doorgedrongen, onnaspeurlijk aanwezig in de kleinste onderdeelen van het werk, is het grondbeginsel van Stenhal's grootheid, de vorm waarin zijne energie zich openbaart. Door de nimmer falende kracht van deze drijfveer werden zijn leven en zijn kunst voortgeleid. Om tot een heder inzicht dezer uiterst belangrijke kwestie te komen is geen beter middel voorhanden dan de definitie in oogenschouw te nemen, door den schrijver zelf gegeven. Twintig jaren voordat zijne eerste officieele publicatie het | |
[pagina 519]
| |
licht ziet, spreekt en philosopheert de toekomstige auteur in zijn particuliere correspondentie met groote geestdrift over allerlei vraagstukken van het leven. De talrijke brieven zijner jeugd-periode zijn reeds van meet af aan kenschetsend voor de specifiek ‘Beylistische’ eigenschap om van alle woorden, die in zijn betoog dikwijls terugkeeren eene zoo nauwgezet mogelijke uitlegging te geven. Nadat hunne beteekenis eenmaal bevredigend is vastgesteld, worden het zijne staande uitdrukkingen. Het zijn de kenmerken van een mathematisch geschoolden geest, welke verklaard heeft ‘hypocrisie en vaagheid als de hatelijkste eigenschappen te beschouwen.’ Waar men zijne boeken ook openslaat, bijna op iedere plaats zijn enkele woorden gewijd aan hartstocht of energie, welke beide begrippen in elkaar overloopen, aangezien het eene de bestaansvoorwaarde van het andere is. Stendhal is begonnen met het volgende hieromtrent op te merken: ‘men heeft voor een voorwerp hartstocht, wanneer men het onafgebroken begeert; men heeft een sterken hartstocht voor datzelfde voorwerp, wanneer bij gebrek er aan het leven ons ondragelijk toeschijnt.’ Alvorens verder te gaan zij opgemerkt, dat bij een schrijfwijze zoo vol uitstekende punten als deze de gelegenheid zich meer dan elders voordoet aphorismen uit het geheel weg te lichten, korte en opmerkenswaardige stukken van het groote lichaam af te snijden en afzonderlijk onder den microscroop te bezien: een van de verleidelijkste en gevaarlijkste methoden van onderzoek. Van het gemakkelijk-paradoxale, met geringe middelen veel uiterlijk effect bereikende werk, waarin de tot het groote publiek sprekende motto's zich van alle kanten aan den lezer opdringen, is Stendhal geen vertegenwoordiger, hoewel een zekere reputatie hem in dit opzicht nog altijd wordt toegeschreven. Zijn talent voor doordringende analyse, zijn fijn-geestige opmerkingsgave en scherpe uitdrukkingstrant (welke hem reeds vroeg den naam van ‘homme d'esprit’ bezorgden) zijn oorzaak zijner gewoonte om allerlei ondervindingen en beschouwingen dikwijls in korte, snedige uitspraken te resumeeren. Het zou echter verkeerd en onbillijk zijn hieruit alomvattende gevolgtrekkingen te maken over den aard en de waarde zijner concepties en hem op grond hiervan te bewonderen of te veroordeelen. In alleenstaande, | |
[pagina 520]
| |
noodzakelijk beknopte definities is nooit zooveel algemeens bijeengegaard, dat zij het beeld eener persoonlijkheid kunnen geven of dat alle gewenschte gegevens er uit zijn af te leiden. Het is de fout geweest van vele zijner biographen hunne houding te rechtvaardigen door te wijzen op deze leerstelling of gene opvatting, om er de minderwaardigheid of onoorspronkelijkheid van aan te toonen en dan de geheele figuur uit de rangen der groote geesten te verbannen. Inderdaad zijn overal in zijn oeuvre plaatsen aan te wijzen - wellicht bij anderen evenzoo - welke volstrekt geen bijzondere schoonheid van vorm hebben, noch verbijsterend nieuwe inzichten openen. Het zijn echter niet deze factoren, die wij in de eerste plaats moeten opsporen, om aan symphatie en bewondering voor Stendhal reden van bestaan te geven. Noch het treffende enkel-woord, herhaaldelijk in zijne geschriften te vinden, noch de descriptieve fijnheden, waar zij van wemelen, geene van deze speciale hoedanigheden geeft aanleiding tot den hoogen lof welke hem in de laatste tijden ten deel valt. Oneindig veel meer waarde krijgen de groote werken van dezen meester, indien zij in hun geheel worden aangenomen, als wezens-uiting globaal ovenzien, zonder technische goedkeuring overwogen en beoordeeld, om er de biographie van zijn innerlijk wezen in te vinden. Dit arbeidsveld is vruchtbaarder dan de strikt kritische beschouwing en waardebepaling zijner afzonderlijke ideeën. Het streven van den kunstenaar kan alleen zuiver worden waargenomen door grootere stukken van zijn werk in hun samenhang en meest algemeene bedoelingen te overzien. In vermelde definitie van het geestelijk verschijnsel hartstocht wordt in de eerste plaats de voorwaarde der continuïteit gesteld, hetgeen te verstaan geeft de onafgebroken activiteit van het innerlijke leven, het rusteloos doorwerken van al zijne functies ter verkrijging van een vaststaand, nimmer uit het oog verloren, ideaal goed. Het criterium van dezen toestand is: de samenvloeiïng aller binnenste aspiraties tot eenen geweldig voortstuwenden, ons gansche wezen meeslependen stroom van onstuimig verlangen. Eenheid van gedachte, gevoel en handeling, ontketening van schier onvermoede krachten. Stendhal heeft grondig begrepen, dat de versnippering van onze psychische arbeid de onzekerheid onzer bestrevingen ten gevolge waarvan | |
[pagina 521]
| |
het individu gelijk een onbestuurd schip door het leven heendobbert, bijna altijd de oorzaak zijn van hopelooze mislukking. Al naar mate zijne aangeboren menschenkennis zich uitbreidt en verdiept, wordt deze overtuiging met meer en meer nadruk bevestigd. De vlam, die warmte en licht aan onzen geest geeft, wordt aangehouden door dezen drang der geheele persoonlijkheid naar een object, dat in zijne enkelvoudigheid alle aspecten der uiterlijke wereld samenvat en hetwelk te bemachtigen den eenigen zin van ons verder bestaan uitmaakt. Alleen door blindelings, tot waanzin toe te willen kan men de hoogste toppen van het geluk bestijgen en de gaven, die men heeft, tot de uiterste perfectie opvoeren. Zoo worden hartstocht en wil vereenzelvigd, hetgeen typeerend is voor de beteekenis door Stendhal aan deze verschijnselen toegekend. Zij gelden beide als de uitdrukking van het oer-phenomeen der menschelijke energie, het streven, dat alle insticten naar machtsvergrooting samenvat en eindelijk zoowel de phantasie als het daadwerkelijke leven geheel en al beheerscht. Door de tyrannie van het temperament voortgedreven loopt men naar het verlangde voorwerp toe met de vastberadenheid van een slaapwandelaar voor wien de gevaren en bezwaarlijkheden der buitenwereld niet bestaan. Het is niet mogelijk bij een zoodanige innerlijke spanning te falen in wat men eens ondernomen heeft. ‘Groote hartstochten’, zegt Stendhal, ‘bereiken overal hun doel. Men kan dus zeggen dat een mensch slaagt, indien hij dit vurig en aanhouden wil.’ Zijn romanhelden zijn van deze koel-extatische wilsenergie de vertegenwoordigers en talrijke varianten. Het geheim hunner onuitputtelijke vitaliteit moet gezocht worden in de onwrikbare vastheid hunner overtuiging, in hun fanatiek en medoogenloos doortasten naar het hoogste goed, hetgeen beteekent: zijn leven zonder voorbehoud van zijne geloofsdaad afhankelijk te maken. Want ieder ideaal impliceert een uiterst hartstochtelijke geloofsdaad, zoo het een heel menschenleven wil leiden. | |
[pagina 522]
| |
Maatschappelijk imperialisme.Conquérir est notre destin; il faut le suivre. De wijze waarop hij zijne energie-idee na veel philosopheeren en overdenken in een latere en rijpere periode van zijn kunstenaarschap tot menschen van vleesch en bloed gemaakt heeft, dient thans te worden nagegaan. Of de auteur in zijn uiterlijk bestaan, dat ondanks een nog steeds groeiende opeenhooping van commentaren vol duistere plekken en bedriegelijkheden blijft, zijne gedachten praktisch verwerkelijkt heeft, doet hier weinig ter zake. Laten wij hem liever nagaan in de uitingen zijner phantasie, daar de verbeeldings-voorstelling van den kunstenaar over zijn eigen leven en de buitenwereld veel en veel kostbaarder is dan alle feiten en anecdotes, die om zijnen naam zijn bijeengezameld. Le Rouge et le Noir kan zonder twijfel als een van Stendhal's meest grondig doordachte en geestelijk-rijpe werken worden aangewezen. Ondanks den ondertitel ‘Kroniek van 1830’ zou hier te vergeefs naar een beeld of analytische uiteenzetting van algemeen-sociale toestonden in genoemd tijdvak gezocht worden. De roman zou gevoeglijk te bestempelen zijn als: ‘epos van Julien Sorel,’ wiens figuur de kern der geheele conceptie uitmaakt. Hij is als verbeeldings-voortbrengsel schier volledig door een synthese van binnen naar buiten tot stand gekomen met een minimum van objectieve waarneming. Het aan de werkelijkheid ontleende gedeelte der hier verhaalde gebeurtenissenGa naar voetnoot1) heeft zeer weinig te beteekenen. De schrijver heeft de diepste gronden van zijnen persoon ter aanschouwing gegeven in een beeld van onvergankelijke en universeele waarde. Gedachten van overbluffende oorspronkelijkheid zijn in pregnante uitdrukkingstrant rijkelijk op iedere bladzijde ten toon gespreid. Daarom is deze roman een leiddraad bij uitnemendheid ter beoordeeling van een zoo vaak miskende schrijversfiguur als Stendhal en tevens een rechtvaardiging voor den oogenschijnlijk overdreven lof, waarmede aan den anderen kant een aantal zijner adepten zijne nagedachtenis verdedigd hebben. | |
[pagina 523]
| |
Julien Sorel is de zoon van een armen timmerman uit een Fransch provincie-stadje. Zijn vader, een oude gierigaard, verzuurd na jaren van weduwnaarschap en twee brutale broers maken hem het verblijf in de ouderlijke woning en daarmede zijne eerste ondervinding van het gemeenschapsleven tot een helsche kwelling. Zijne eenige toevlucht is een ver familielid, een grijsaard, welke zijnen intrek bij dit kleine gezin genomen heeft, na chirurch in het keizerlijke leger te zijn geweest. Deze vertelt hem eindelooze verhalen over Napoleon en de groote overwinningen der Franschen en laat hem boeken lezen over de pracht dier ongelooflijke epoque, waarin de eenvoudigsten van afkomst door hunne persoonlijke begaafdheid en ondernemingskracht generaal of minister werden. Van den anderen kant onderwijst hem de doopsgeestelijke, belang stellend in de duidelijk merkbare intelligentie van het zonderlinge kind, kosteloos in latijn en theologie. Hij geeft blijk van een phenomenaal geheugen en een ongeëvenaarde energie. Zoo verstrijken de eerste achttien jaren zijner jeugd tot een onverwacht evenement zijn bestaan op ingrijpende wijze verandert. M. de Rênal, burgemeester van het stadje, kiest hem op voorspraak van den pastoor tot gouveneur zijner beide zoons uit. De nieuwe betrekking is een sociale sprong van groote beteekenis. Julien krijgt in het vervolg een goed salaris, gaat correct in het zwart gekleed en beweegt zich in een omgeving van louter notabelen. Een arbeidsveld ligt open voor de matelooze ambitie door hem als terugslag op zijnen cultus voor Napoleon in zich zelve ontdekt en sindsdien heimelijk gekoesterd. Madame de Rênal, de vrouw van den burgemeester, staat van meet af aan onder de onontkoombare suggestie van zijne stalen natuur Een erotische betrekking tusschen hen beiden wordt hoofdmotief in het eerste gedeelte van den roman. Een betrekking van hoogst ingewikkelden en toch psychologisch-begrijpelijken aard. De handelwijze van Julien, berustend op een noodwendig dualisme, vormt een opeenvolging van zuiver-emotioneele zoowel als gewetenloos-berekende daden. Eerzucht en liefde, bij hem twee hartstochten van schier gelijke intensiteit voeren in zijn innerlijk wezen een slopenden en hardnekkigen strijd. De uitkomst blijft dubieus tot plotseling de omstandigheden van buiten af een voor | |
[pagina 524]
| |
zijnen persoon beslissende wending nemen: hij moet vluchten om publiek schandaal te voorkomen. Hiermede wordt zijn leven als van zelf weer geleid in de banen der meest verwoede ambitie. Hij verwerft zich met een weinig spaarduiten een plaats op het seminarium eener nabijgelegen stad en wordt van nu af definitief tot geestelijke opgeleid. De drie jaren in deze instelling doorgebracht zijn de verschrikkelijkste zijns levens. Omgeven door hopelooze platheid, bedreigd door intriges van de laagste soort zondert Julien zich ongenaakbaar af, dientengevolge gehaat door medeleerlingen en superieuren. Zijn afkeer voor de gemeenschap wordt te grooter door deze ondervindingen. ‘Difference eingendre haine’. Alleen de directeur van het seminarium, de eerwaardige Abbé Pirard, heeft oprechte genegenheid voor Julien, welke laatste aan hem zijne verlossing te danken heeft. Een aanzienlijk heer uit Parijs, de markies de la Môle, heeft voor zijne processen en politieke ondernemingen een vertrouwd secretaris noodig, over welk onderwerp hij genoemden Pirard (een oude connectie) om raad vraagt. Julien krijgt de betrekking en gaat naar Parijs. Zijn eerste optreden in deze voor hem geheel nieuwe wereld kenmerkt zich begrijpelijkerwijs door een opeenvolging van onhandigheden en flaters. Eerst langzamerhand begint zijn ondernemende geest tot een vaste gedragslijn te komen. Hij maakt zich tot rechterhand van den markies en tot minnaar van de dochter des huizes, de zeer begaafde Mathilde de la Môle, die op twee-en-twintig-jarigen leeftijd geen beter geneesmiddel weet voor de haar teisterende, onbeschrijfelijke levens-verveling dan moedwillig met alle maatschappelijke conventies te breken. Julien geeft in deze opnieuw blijk van een hoogst ingewikkelde psychose. Zijn gevoelsleven wordt voor hem zelf een verbijsterende doolhof. De aard der verhouding tusschen hen beiden komt na eenigen tijd aan het licht. De markies ontsteekt in zinlooze drift zonder eenige verandering in de reeds té ver gevorderden stand van zaken te kunnen brengen: een huwelijk blijkt de eenige oplossing te zijn. Om dezen stap een schijn van maatschappelijke aannemelijkheid te geven zal Julien bovendien eene officiersplaats en een adellijken titel krijgen: chevalier de la Vernaie. De weg naar fortuin en sociaal aanzien ligt open, als plotseling een brief met de meest compromitteerende beschuldigingen de voltrekking dezer | |
[pagina 525]
| |
toekomst te elfder ure belet. Madame de Rênal, geheel in den ban van een sluwen juzuïet, is op instigatie van dezen geestelijke tot de haar onwaardige aanklacht overgegaan. De markies, bij ontvangst van dit schrijven zeer opgewonden, weigert ten slotte zijne toesteming tot het huwelijk te geven. Julien is verpletterd. Als buiten zijn bewustzijn om reist hij naar zijn geboorte-stadje, koopt een revolver en schiet op Madame de Rênal bij het uitgaan van de kerk. Haar wonde is van weinig beteekenis. De dader wordt onmiddellijk gearresteerd, een groot proces volgt, zijn doodvonnis wordt uitgesproken. In de gevangenis zijne decapitatie tegemoet ziend, ontdaan van eerzucht en toekomst-berekeningen, leert Julien nu pas de hoogste waarde van het leven kennen in zijne liefde voor de door hem bijkans vermoorde vrouw. Aan zijn revolverschot moet een symbolische strekking worden toegekend: hij heeft door roekeloos fanatisme zijne eigen ambitie vermoord en treedt hier als nog grooter en zuiverder figuur, herboren uit te voorschijn. Zijn fatale terugkeer tot Madame de Rênal na, ja door deze afschuwelijke daad behoort tot de diepzinnigste van Stendhals concepties en juist de oogenschijnlijk zonderlinge ontknooping van den roman kenmerkt de volmaaktheid zijner constructie. Een nadere, grondige kennismaking met de onderdeelen van dit monumentale werk, een poging tot vaststellen zijner beteekenis en bedoeling zijn van het hoogste gewicht voor een helder inzicht in den persoon des schrijvers. In de eerste plaats dient besproken te worden de zedelijke problematiek der Julien-figuur: met name voor iederen argeloozen lezer en beoordeelaar de hoogst bedenkelijke consequenties zijner ondubbelzinnige eerzucht. Welke houding tegenover dit uiterst kritieke vraagstuk aan te nemen? Met de uiteenzetting van deze fundamenteele kwestie valt of staat inderdaad de voortreffelijkheid van het boek en hangt iedere conclusie samen, welke men op grond hiervan over den schrijver maakt: het geldt den diepsten wezenstrek van de hoofdfiguur in Stendhal's belangrijksten en meest karakteristieken roman. De buitengewone psychologische neteligheid der zaak heeft van meet af aan de aandacht der critici getrokken, welke zich hierbij oorspronkelijk in twee groepen verdeelden. Volgens sommigen, zich beroepend op den algemeenen aard van het | |
[pagina 526]
| |
verschijnsel ambitie, heette deze uiting bij Julien een kenmerk van grof materialisme en lage zelfzucht. Zij gingen zelfs verder in deze richting door en maakten de gevolgtrekking, dat de ontwerper van een dergelijk type, de verdediger van dusdanige denkwijzen, zelf geene der hoogere geestelijke eigenschappen kan bezitten. Anderen, bij voorbaat bewonderaars van Stendhal's talent, hebben gepoogd de moeilijkheden van Julien's karakter te ontduiken door de algemeene attentie te richten op zijne vele van fijngevoeligheid en innerlijken rijkdom getuigende qualiteiten. Ook zij hebben door de prijzenswaardigheid zijner natuur in deze richting te overdrijven, een valsch licht over hem doen schijnen. Julien's onbetoombare eerzucht te brandmerken als manifestatie van laag-dierlijk begeeren leidt tot een averechtsch standpunt. Dit instinct is zoodanig met zijn geheele wezen samengesmolten, is een zoo belangrijke factor voor de verklaring zijner diepste geaardheid, dat een afkeurend oordeel hier verstrekkende gevolgen zou hebben. De feiten zijn onloochenbaar en laten aan duidelijke vermelding niets te wenschen over. Alleen volledige kennismaking kan tot zuivere waardeering leiden en ook de bezwaarlijkste omstandigheden moeten daartoe onder de oogen gezien worden. Deze wonderlijke ambitie heeft van af de vroegste jaren in Julien's diepste binnenst geschuild als een aanvankelijk duister, nauw-te-formuleeren, doch onmiskenbaar streven naar omhoog. Wellicht stonden de exacte bedoeling en richting van dit ‘omhoog’ hem zelf onduidelijk voor den geest en omschreef hij daarom het voorwerp zijner hevigste begeerte als maatschappelijk succes. Zijn bij uitstek empirisch te werk gaande geest gaf begrijpelijkerwijze eene zoo concreet en zichtbaar mogelijke uitdrukking aan de zeldzame energie, welke buiten zijne bewuste medewerking om zijn gemoedsleven in de hoogste mate vervulde en verontrustte. Bij een zoo primitieven drang naar de Daad zijn diepzinnig speculaties en beschouwelijke uitweidingen onmogelijk. Van een oer-eerzuchtig temperament kan geen hoogere motiveering, geen streng ideëele verklaring verwacht worden voor zijn meedoogenloos, ja onwettig voortwaarts-streven. In deze beide vormen van idealisme, de eene met abstracte volmaking, de andere met zinnelijk-waarneembare tot doelpunt, openbaart zich essentieel dezelfde hartstochtelijkheid, een heilige-geest van gelijke kracht en | |
[pagina 527]
| |
beteekenis door welken wij het hoogste goed van ons bestaan nabij trachten te komen. Deze groote, geheimzinnige kracht, die buiten ons bewustzijn en willekeurig optreden om, uit de diepste lagen der persoonlijkheid opkomend, zich in tallooze hartstochten bij de menschen manifesteert, is de reeds genoemde energie waar Stendhal zoo veel en zoo bezield over spreekt. Julien is hiervan de apotheose. Dientengevolge heeft zijne ongeëvenaarde ambitie, hoewel noch hijzelf, noch de schrijver een dergelijke bedoeling onmiddellijk kenbaar maken, niettemin een transcendenteele beteekenis. Julien is inderdaad eene uiterst suggestieve en verleidelijke figuur. Hoezeer contrasteeren de doelbewuste kracht en haast titanische gewelddadigheid zijner ziel met de onnaspeurlijk-fijne bekoring zijner uiterlijke gestalte. Achter een kinderlijk-onschuldig en tenger gezicht, met een eenigszins meisjes-achtige uitdrukking verbergt zich: ‘het vaste besluit liever duizend maal te sterven dan geen fortuin te maken.’ Daarbinnen heeft alles de onwrikbare vastheid van metaal.. Hij wendt nooit zijnen gedachtengang af van de vooropgezette bestemming zijner persoonlijkheid en overziet alle besluiten, die ter benadering van dit zijn hoogste goed onvermijdelijk zijn, oogenblikkelijk tot in hunne verschrikkelijkste consequenties. De despotische en hardnekkige macht der ambitie vervult zijn innerlijk wezen met een looden verantwoordelijkheidsgevoel. Julien stelt zich iederen dag een te veroveren object voor oogen, een ondergeschikte, van het groote levensplan deel uitmakende opgave, buiten welke de uiterlijke wereld voor hem geen beteekenis heeft. Deze hartstochtelijke eenzijdigheid! is het geniale zijner natuur. De aanvankelijk vrijwillig opgelegde verplichting wordt vervolgens een wreed vastgesnoerde band en de jacht naar het geluk een jacht op leven en dood. Maakt hij bijwijlen onder hoogst hachelijke omstandighedien een verkeerde manoeuvre, zoo wordt voor deze met de zwaarste en meest zelf-vernederende penitentie door hem geboet. Eens heeft de dorpspastoor Chélan, zijn beschermer, hem voor den avondmaaltijd uitgenoodigd in gezelschap van eenige deftige heeren ter plaatse. Zijn afhankelijke positie in een gezelschap van ultra-reactionnairen uit het oog verliezend houdt Julien - bovendien lichtelijk verhit door den wijn - plotseling tot aller verbazing een opgewonden lofrede op Napoleon en de revolutie. Deze flater blijft niet ongestraft: il | |
[pagina 528]
| |
se lia le bras droit contre la poitrine, prétendit s'être disloqué le bras en remuant un tronc de sapin et le porta pendant deux mois dans cette positron gênante. Alprès cette peine afflictive il se pardonna. Voilà le jeune-homme de dix-huit ans, mais faible en apparence.... Het is met zijne toekomstplannen namelijk als volgt gesteld: aanvankelijk had een militaire loopbaan hem het meest toegelachen en zijne heerschzucht met de hoogste verwachtingen gestimuleerd. Hij voelde zich uit hetzelfde hout gesneden als Napoleon en was ook deze, de zoon van een armzaligen landedelman, niet gelijk een stormwind over de toenmalige maatschappij heengegaan? Hij, de arme timmermanszoon, een zegevierend generaal door het geheele vaderland bewonderd en toegejuicht.... hier begeeft zich zijne verbeelding op allerverleidelijkst terrein. Doch Julien leeft in den tijd der restauratie en komt weldra tot andere inzichten; het leger is niets meer waard, de priesterschap daarentegen is doorgedrongen tot in de kleinste poriën der maatschappij en heeft alle macht in handen. Hijzelf is in dit opzicht getuige van een bijzonder duidelijk sprekende episode: bij het bouwen van een prachtige kerk in het kleine stadje, ontstaat een twist tusschen den kantonrechter en den vicaris over de kosten van het aanbrengen van eenige zuilen. Het geldt een zaak van bitter weinig belang, doch de weerspannige wereldlijke ambtenaar wordt, om een voorbeeld te stellen, op aandringen der Congregatie door de regeering ontslagen. ‘Hoe zijn de tijden veranderd’, roepen dan de ouden van dagen elkaar veelbeteekenend toe.Ga naar voetnoot1) ‘Eensklaps hield Julien op over Napoleon te spreken. Hij gaf zijn voornemen te kennen, om geestelijke te worden en men zag hem in de werkplaats zijns vaders geregeld bezig een Latijnschen bijbel, hem door den pastoor geleend, van buiten te leeren. De goede oude man was verbaasd over zijne vorderingen en bracht avond aan avond door met hem te onderrichten in de theologie.’ | |
[pagina 529]
| |
Dissimulatie.For when my outward action does demonstrate
The native act and figure of my heart
In compliment extern, 't is not lang after
But I will wear my heart upon my sleeve
For daws to peck at: I am not what I am.
Shakespeare.
Een voorgewend-vrome levensopvatting met verfijnde kennis van zaken in praktijk gebracht moet zijne plannen van maatschappelijk imperialisme in het vervolg voor de buitenwereld verbergen. Behalve zijne reeds besproken, niets ontziende eerzucht heeft in het bijzonder de weergalooze sluwheid zijner bewuste hypocrisie den weerzin van het publiek gewekt voor den merkwaardigen held uit Le rouge et le noir. Hoe velen reeds hebben den steen naar Julien geworpen en met luider stem de onzedelijkheid zijner handelwijze geproclameerd! De koelbloedige opzettelijkheid en onverbiddelijke volharding in dit ontzenuwend comediespel door hem aan den dag gelegd om zijn leven, ondanks de tegenwerking der tijdsomstandigheden, in den bestemden zin te realizeeren, geven nogmaals het bewijs van onaanrandbaar fanatisme. Over de moraliteit dezer bestemming, in veler oogen van hoogst twijfelachtigen aard, zij thans niet gesproken. Bij minder daemonische naturen zou de kracht van hunnen hartstocht niet zijn opgewassen tegen de palle noodzakelijkheid van een zoo onheroïschen, ja smakeloozen bestaansvorm. Duistere middeltjes, bochtige omwegen zijn onvermijdelijk. Slechts door een gecompliceerde aaneenschakeling der meest schaamtelooze intriges bestaat kans op bevordering in de maatschappelijke hiërarchie. Tegenover het klein en werktuigelijk bedrog der hem omringende wereld stelt Julien deze opzettelijke, willekeurige leugen, die in tegenstelling met de onbewuste zelf-misleiding van verreweg de meeste huichelaars immer binnen de grenzen zijner controle blijft en dientengevolge slechts de uiterlijkheden van zijn bestaan raakt. Mits diep-inwendig de oprechtheid des persoons ongerept stand houde, kan van zedelijke minderheid, laat staan tenietdoening, geen sprake zijn. Door een onafwendbare roepstem gedwongen zijne krachten zonder restrictie in het werk te stellen voor bevordering op maatschappelijk terrein omwikkelt de arme Julien | |
[pagina 530]
| |
zijn wezen, dat snakt naar vrije ontplooiïng, met een netwerk van gepremediteerde leugens. De bedomptheid van een zoodanig bestaan, met ondoordringbare muren van hypocrisie ommetseld, is voor een heldhaftig temperament gelijk het zijne angstvoller dan zichtbare doodsbedreiging. Welk eene slopende beproeving, ieder woord en iedere beweging der physionomie angstvallig te fatsoeneeren naar de wenschen eener gemeenschap, met welke men om haren invloed en hare numerieke meerderheid rekening dient te houden doch die men heimelijk ten diepste geringschat. ‘L'hypocrisie est un moyen de passion’, luidt eene der opmerkingen van Stendhal in zijne briefwisseling met Pauline Beyle. Slechts om in de eischen eener diep-werkenden hartstocht te voorzien is huichelarij als levenssysteem bestaanbaar. Het feit naar zulke phantasie-doodende middelen te durven grijpen bevestigt de aanwezigheid eener drijfkracht van schier meer dan menschelijken oorsprong, eener inspiratie voor wier gevolgen de dader zelf nauw aansprakelijk gesteld kan worden. Het onweerlegbaar heldendom van den veelgesmaden, huichelachtigen Julien behoort tot de boven-moreele verschijnselen. Er zijn dagen, dat een plotseling overweldigende afschuw voor de trivialiteit zijner omgeving hem voor een wijle doet bezwijken in de noodgedwongen comedie. Na dien beruchten avond bij den pastoor Chélan in momenteele onbeheerschtheid hoogst gevaarlijk uit den band te zijn gesprongen en zichzelf voor deze zonde medoogenloos getuchtigd te hebben, besluit Julien, begrijpend zijne geheele loopbaan door één onvoorzichtig woord op het spel te kunnen zetten, in steeds strengere afgeslotenheid een doeltreffender gedragslijn te volgen: zijn zielsgeheimen aan de eenzaamheid, leid-ster van zijn bestaan, vrijwillig en volledig te bichten. Op gezette tijden verwijdert hij zich, bij wijze van geestelijke hygiene, uit de hem pijnlijk omknellende samenleving om, vrij opademend in ongenaaktbare afzondering, zijne wonderlijke eerzucht en diep-verholen toekomstverwachtingen langzaam te overdenken en uit te spreken. Hij heeft in eenen verren uithoek van het woeste bergland een grot ontdekt door geen sterveling ooit bezocht, en maakt angstvallig voorbereide, geheimzinnige tochten naar dit veilig afgelegen oord om in kinderlijke uitgelatenheid aldaar op den wand van de rots zijne meest compromitteerende | |
[pagina 531]
| |
bedoelingen uitvoerig neer te schrijven. Welk een stoute en daarom te genotvoller emotie zoo roekeloos het diepst-bedolvene te kunnen blootleggen! Van af een uitstekend punt in smettelooze verlatenheid en stilte neerziend op het onnoozel menschelijk gedoe in de laagte geeft Julien zich meer en meer rekenschap van de koninklijke heroiek zijner maatschappelijke isolatie.Ga naar voetnoot1) Julien prenait haleine un instant à l'ombre de ces grandes roches et puis se remettait à monter. Bientôt par un étroit sentier à peine marqué et qui sert seulement aux gardiens des chêvres il se trouva debout sur un roc immense et bien sûr d'être séparé de tous les hommes. Cette position physique le fit sourire: elle lui peignait la position qu'il brûlait d'atteindre au moral. L'air pur de ces montagnes élevées communiqua la sérénité et même la joie à son âme.... Julien, debout sur son grand rocher, regardait le ciel embrasé par un soleil d'août. Les cigales chantaient dans le champ au odessous du rocher. Quand elles se taisaient tout était silence autour de lui. Il voyait à ses pieds vingt lieues de pays. Quelque épervier parti des grandes roebes au dessus de se tête était aperçu de lui de tamps à autre décrivant en silence ses cercles immenses. L'oeil de Julien suivait machinalement l'oiseau de proie. Les mouvements tranquilles et puissants le frappaient, il enviait cette force, il enviait cet isolement. C'était la destinée de Napoléon, serait-ce un jour la sienne? Hoe concreet en volledig omschreven het levensplan, van sommige voor zich zelf klaar-doorzichtelijke personen ook zij vastgesteld, zelfs voor hen zijn de oogenblikken van transcendenteele verheffing nog immer mogelijk, dat de felheid van hunnen bewusten hartstocht in sprakelooze ontroering overslaat. Van een dergelijk oogenblik getuigt Julien's wonderlijke extase op den eenzamen berg. Hetgeen slechts zelden gebeurt in de snelle evolutie van zijn bestaan, dat hem door de bemoeilijking der talrijke uiterlijke hinderpalen nauw tijd tot stille bespiegeling laat: de schoonheid, aangevoeld in het delirium zijner heerschzucht, ontglipt zijn begrijpen. | |
[pagina 532]
| |
Apotheose der wilskracht: Stendhal en Corneille.Alvorens verder te gaan met de behandeling van het wils-thema zij nog een laatste woord gesproken over de hooge en veelzijdige waarde van Le rouge et le noir, welk werk bijna bij uitsluiting de bron zal zijn voor onze verdere argumenteering. Verscheidene critici hebben met grooten ijver dezen roman aangeprezen op grond van het vermogen tot vlijm-scherpe observatie dat Stendhal in staat stelt een zoo bonte menigte van immer nieuw-toestroomende fiugren op dit ontzaggelijk levenstooneel te overzien in de meest ingewikkelde en verwarde situaties. Het publiek aanschouwt met stijgende bewondering een samengepakte schare van eindelooze variatie, eene maatschappij in het klein, waar alle menschelijke conflicten en vraagstukken in te pas komen, waar het Leven haast nog gecompliceerder in geschiedt dan in de werkelijkheid. De korte en puntige, fijn-betitelde hoofdstukjes, in snelle, soms capricieuze opeenvolging de spanning van den lezer al meer en meer verhoogend, maken gezamenlijk den indruk van een schitterend mozaiek, tot in onderdeelen phantasie-vol en nauwkeurig afgewerkt. Alles geeft blijk van een diep en krachtdadig doordringen in het duistere leven der ziel. Niettemin zou met een opsomming al dezer ondergeschikte fijnheden door welke de superioriteit van des schrijvers waarnemingsvermogen glansrijk bevestigd wordt, de eigenlijke waarde van het geheel nooit zuiver te bepalen zijn. Mogen de altijd feillooze uiteenzetting, de zeldzame rake weergave der subtielste gemoedsbewegingen terecht ieders bewondering afdwingen en zelfs bij velen Stendhal als vader van den psychologischen roman doen gelden.... in al deze verbazend juiste beschrijvingen openbaart zich per slot van rekening niets meer dan een ongemeene scherpzinnigheid om de diepste gevoelens der menschen stuk voor stuk te ontleden. De onbegrijpelijke gave van het kunstenaarschap, de kracht tot onmiddellijk voortbrengen kan zich zelfs in deze meest doordringende naspeuringen niet manifesteeren en begint pas daar, waar empirisch oderzoek het zijne heeft gedaan. Deze macht tot synthese, waarbij al het door wetenschappelijke uitvorsching verkregene in het niet zinkt, heeft nergens volkomener resultaten | |
[pagina 533]
| |
bereikt dan in de figuur van Julien Sorel. Hier heeft de meedoogenlooze uitpluizer van het leven zelf leven gemaakt; een onverdeelbaar stuk van hartstocht en schoonheid, welks in-zich-zelf besloten voltooiïng en eigen bestaan geheel anders ontroert dan treffende abstracties en diepzinnigheden over het menschelijk bestaan Stendhal's herinnering is blijven naleven in steeds uitgebreider en oordeelkundiger kringen. Hij was een geestig betooger van belangwekkende theorieën, een fijn-onderhoudend verteller van fonkelende anekdotes, zoodat zijn beste biograaf hem ‘le spirituel Dauhinois’ noemde.... doch zich te verheffen boven de klein-aangename bevrediging der psychologische uitspinnerij om een groot en levend type te doen worden is de schoonste uiting van zijn genie geweest. Na onze bewondering voor de duizelingwekkende acrobaten-toeren door hem verricht op het zoo gevaarlijke terrein der ziels-ontleding geeft de aanschouwing van deze creatie een des te hoogeren dunk van zijne persoonlijkheid. Om kort te gaan is dit de beteekenis van Le rouge et le noir: dat hier de voortreffelijke ideeën en opmerkingen, in het algemeen de menschenkennis des schrijvers tot vleesch en bloed zijn geworden in een nieuw-geboren schepsel. Bij diepere doordringing in den persoon van Julien wordt de eerst argelooze buitenstaander weldra gewaar, dat aan de in hem getypeerde, heldhaftige wilsenergie tevens een zeer diep-gewortelde, tragische tweeslachtigheid is verbonden. Deze doet zich voornamelijk kennen in den hardnekkigen strijd door zijnen doelbewusten geest gevoerd tegen instinctieve werkingen van het gevoelsleven, die bij onbelemmerden voortgang zijn lang gepremediteerde plannen in een oogwenk voorgoed zouden verijdelen. Hieruit ontwikkelen zich conflicten van soortgelijke beteekenis als in het drama van Corneille. De fatale strijd tusschen deze twee machthebbers van ons innerlijk wezen: zedelijk overleg en onberedeneerden drang brengt in ons leven immer nieuwe en onoplosbare verwikkelingen. De meeste der zedelijke problemen, die in meerdere of mindere mate het bestaan van ieder individu opnieuw verontrusten, zijn in hunne eenvoudigste gedaante terug te brengen tot deze oorspronkelijke onbeheerschtheid in de mienschelijke natuur. Na reeds in verscheidene tijdperken de stof voor dichters en wijsgeeren te hebben uitgemaakt worden het leed en de verwar- | |
[pagina 534]
| |
ring, onder den universeelen naam van wilstragiek samen te vatten, door Stendhal opnieuw ter aanschouwing gegeven. Het thema wordt behandeld met den blik van een zeer modernen, zelfs zijn-tijd-vooruitzijnden geest. Moge het leven zich echter in een 19e eeuwsche maatschappij op andere wijze openbaren dan in de 200 jaar vroegere wereld van Corneille, zijn diepste grond blijft onveranderlijk de zelfde, zijne fundamenteele beteekenis wordt door het verschil der sociale vormen niet gewijzigd. Het zij ons derhalve veroorloofd een vergelijking te trekken tusschen twee kunstenaars, die beiden de genoemde questie tot kern van hun oeuvre gemaakt hebben. Tot de subjectieve en altijd betwistbare grondbeginselen door welke de strekking eener levensleer in het algemeen bij voorbaat bepaald wordt, behoort onder meer de houding door ons aangenomen tegenover het vraagstuk van den vrijen wil. In hoeverre de onbuigzaamheid van dezen tot nakoming van eenmaal gestelde ethische wetten is goed te keuren, zoo door toevallige omstandigheden de maatschappelijke conventie of Natuur zelve een andere gedragslijn aanwijst. Het gaat in deze om de elementaire en nimmer beslissend-te-beantwoorden vraag of men in de duisternis van het leven door leiding van buiten-af of op eigen autoriteit zijnen weg moet vinden. Op merkwaardige overeenstemming tusschen twee zoo ver van elkaar staande figuren als Stendhal en Corneille duidt de ontwikkeling van het wils-thema in persoonlijkheden hunner verbeelding, die ondanks in-het-oog-loopende verschillen in optreden en omgangsvormen hoogst belangwekkende affiniteiten aan den dag leggen. Door naast-elkaar-plaatsing dezer types en samenvatting hunner gewichtigste en meest kenschetsende uitingen zal gepoogd worden de congruentie van hun oorspronkelijken aanleg te bevestigen. In de eerste plaats zij onze aandacht gericht op den hartstocht-remmenden twijfel, onvermijdelijke consequentie van genoemde dualiteit, dien zelfs een bij uitstek wilskrachtige persoon gelijk Julien telkenmale opnieuw te boven moet komen. Naast de overweldigende passie der heerschzucht zijn ook zachtheid en weemoed in hem, die immer op het oogenblik van handelen andere gevoelens in het binnenst zijns wezens verwekken, dan | |
[pagina 535]
| |
de zorgvuldig opgestelde en voorbereide annexatieplannen. Laat ons zijn eerste optreden nagaan als jong gouverneur ten huize van den burgemeester van Verrières. Het onverhoopt maatschappelijk succes met zijne aanstelling behaald heeft hem, als zijnde een voorteeken van gunstigen aard, in zijne ambitie gesterkt en definitief richting verleend aan den ‘veroveringstocht van het leven’ gelijk hij zijn loopbaan reeds bij voorbaat placht te kenschetsen. De tijd om de phantasieën zijner jeugd te verwerkelijken schijnt thans aangebroken. Doch zijoe à priori gemaakte kansberekening blijkt reeds bij aankomst te optimistisch te zijn. De zeldzaam bekoorlijke verschijning van Mme de Rênal, die hem bedremmeld en besluiteloos vindt staan voor den ingang van het huis, brengt den dapperen Julien volkomen van streek. De gloedvolle episode dezer eerste ontmoeting tusschen hen beiden behoort tot de schoonste en diepste woorden door Stendhal geschreven: Mme de Rênal resta interdite; ils étaient fort près l'un de l'autre à se regarder. Julien n'avait jamais vu un être aussi bien vêtu et surtout une femme avec un teint si ébloissant lui parler d'un air doux Mme de Rênal regardait les grosses larmes qui s'étaient arrêtées sur les joues si pâles d'abord et maintenant si roses de ce jeune paysan. Bientôt elle se mit à rire avec toute la gaîté folle d'une jeune fille; elle se moquait d'elle même et ne pouvait se figurer tout son bonheur que c'était là ce précepteur qu'elle s'était figuré somme un prêtre sale et mal vêtu qui viendrait gronder et fouetter ses enfants. Hij, die zich een wereldveroveraar, een tweeden Napoleon gewaand had, staat bij zijne eerste poging in de realiteit sprakeloos en verlegen voor een vreemde vrouw. Voor den hooghartigen Julien is de ontnuchterende tegenstelling tusschen deze droeve mislukking en wat zijne verbeelding hem van zich zelf had doen deken een onvergetelijke vernedering. Van meet af aan ziet hij aldus in deze vrouw, wier lieftallige schoonheid hem zoo hevig en onverwacht ontroerde, de vijandin zijner heiligste aspiratie: Julien trouvait Mme de Rênal fort belle, mais il la haissait à cause de sa beauté. C'était le premier écueil qui avait failli arrêter sa fortune. Il lui parlait le moins possible afin de faire oublier le transport qui, le premier jour, l'avait porté à lui baiser la main. | |
[pagina 536]
| |
Het is geheel en al de Corneillaansche probleem-stelling: maatschappelijke roem en persoonlijk eergevoel in de weegschaal gelegd tegenover de zuiver-emotioneele liefde voor eene vrouw, Want gelijk reeds uit deze merkwaardige woorden blijkt: dat de erotische hartstocht bij Julien in botsing komt met den intellectueelen hartstocht, hierin is de bij uitstek tragische beteekenis van zijn bestaan gelegen. De groote levenskunst is bij hem een voortdurend en krachtdadig terugdringen uit het bewustzijn van alles wat zweemt naar sentimentaliteit. Afgezien van sommige plotselinge, onverhoede manifestaties, die voortvloeien uit of in verband staan met deze sentimenteele onderstrooming, ligt aan al de belangrijke uitingen van zijnen persoon deze stipt-redelijke overtuiging ten grondslag: zich uitsluitend en volkomen te moeten wijden aan de alsnog onvolbrachte taak van zijn bestaan. Hij tracht zich zelf tot koelste verstandelijkheid te dwingen jegens iedere vrouw, die wegens de suggestie harer schoonheid hem van de realisatie van zijn oorspronkelijken en- in zijne oogen-eenig waarachtigen hartstocht afhoudt. De woorden van Corneille: Et ma raison sur moi gardera tant d'empire
Que je désavouerai mon coeur s'il en soupire..
sluiten zich hier bijzonder treffend bij aan. De vorm, waarin dergelijke conflicten, die ook op Corneille's tooneel altijd eindigen met de zege van den wil, doorgaans plaats grijpen, is deze: door een uiterst scherp weerneembare deboubleering wordt de persoonlijkheid als het ware in twee vijandelijke kampen verdeeld, van de Rede en van het Instinct, tusschen welke een langdurige discussie wordt gehouden over het al of niet volgen van de eenmaal gestelde gedragslijn. Een kenschetsende uiting hiervan zijn de eindelooze zelf-analyse, het weifelen en overdenken, de wijdloopige psychologische alleenspraken bij al deze types alvorens tot handelen over te gaan. In de novelle Armance zijn voor deze dedoubleering talrijke bewijsplaatsen te vinden. De hoofdpersoon der vertelling, wellicht een der meest ingewikkelde en meest Beylistisch gestempelde figuren, die naast Julien Sorel op den voorgrond treden, heeft met het oog op een verborgen afwijking in | |
[pagina 537]
| |
heldhaftige gelatenheid gezworen zich zelve nooit door een poging tot erotische verbintenis te zullen onteeren. In onverbiddelijke geslotenheid en abstinentie te leven, omringd door een niets vermoedende, vroolijk genietende wereld, is hem in zijn moreele benauwing tot een looden plicht geworden. Als niettemin een schijn van hartstocht in hem ontwaakt, drijft de ontdekking dezer wanhopige inconsequentie hem schier tot zinsverbijstering. Zware twijfel zinkt neer in zijnen vroeger zoo standvastigen geest. Met een aanleg gelijk den zijnen is men voorgoed moreel te niet gedaan na zich eenmaal bezondigd te hebben aan het strengst-verbodene: Il ne pouvait pleurer. La honte dont il se trouvait si digne l'empêchait d'avoir pitié de lui même et séchait ses larmes. Ah, s'écriat-t-il dans un de ces intants cruels, si je pouvais en finir et il s'accorda la permission de savourer en idée le bonheur de cesser de sentir. Avec quel plaisir il se serait donné la mort en punition de cette faiblesse et comme pour se faire réparation d'honneur. Oui se disait il, mon coeur est digne de mépris parce qu'il a commis une action que je m'étais défendue sous peine de la vie et mon esprit est, s'il se peut, encrore plus méprisable. De meest belangrijke en bij het lezen meest zielsonroerende hoedanigheid van werken als ‘Polyeucte’, ‘Rodogune’ en daarnaast ‘Le rouge et le noir’ of ‘Armance’ is deze: achter de woorden doet zich de aanwezigheid voelen eener moreele energie van zoo vurigen aard, dat als van zelf reeds het wezen der in deze woorden uitgebeelde personen, afgezien van de door hen verrichte praestaties, immer in laaienden gloed schijnt te staan. Het schijnt inderdaad of de geestelijke kracht waar deze sublieme levensuitingen van getuigen zich als een zichtbare en reëele zaak aan den lezer mededeelt. Te oordeelen naar de door genoemde twee figuren geschapen ideaal-beelden van het bestaan is op deze wereld plichtsbesef het beginsel der wijsheid, het uitgangspunt en einde der ware moraal, bij afwezigheid van welke eigenschap de hoogere zedelijke schoonheid en zieleadel niet te denken zijn. Zij maken de maatschappelijke bruikbaarheid en het gehalte der menschen in de eerste plaats afhankalijk van de consequentie, waarmede hun bedoelingen door hen volbracht worden, naar hun meerdere of mindere energie, om in gepremediteerd en noodzakelijk bevonden ondernemingen, mogen zij het oogen- | |
[pagina 538]
| |
blikkelijk welzijn bedreigen, ja klaarblijkelijk tegen het gezond verstand indruischen, niettemin te volharden. Plicht.. het is de lichtgevende en richting-bepalende ster, die den weg naar ethische bevrediging aanwijst in de verwikkeling der meest verbijsterende conflichten, de trooster en alom-tegenwoordige raadsman bij de zwaarste en meest onverdiende tegenslagen. Geen intellectueele overweging of abstractie meer, doch een zeer diep en bewust weten, een strikte overtuiging, die slechts in de hooge verzekerdheid der hartstochtelijke geloovigen haar weerga vindt. Deze zekerheid omtrent de plaats van het hoogste goed, hun onder alle omstandigheden door de stem van den plicht ingegeven en dientengevolge het absoluut vermogen hunner geloofsdaad verwijst hen - al moge dit wat betreft Stendhal een paradox gelijken - naar de rijen der religieus-voelenden, wier gansche geluk gelegen is in de belijdenis eener vast omschreven leer. Zij stellen vrijwillig hun leven in dienst eener Idee, aan welke geen practische bedoelingen verbonden zijn, doch die onafhankelijk en voor zich zelve bestaat. Het idealisme van Corneille is hierin aan dat van Stenhal verwant, dat beiden de wilskracht als principe der diepste menschelijke schoonheid beschouwen en, liever dan in daden deze schoonheid uit te drukken, hun ideaal vereeuwigen in een schepping der phantasie Corneille in veel pompeuzer bewoordingen en in het kader eener veel luisterrijker omgeving dan de moderne Stendhal, in wiens werk, gelijk van zelf spreekt, alle eigenaardigheden en kenmerken van het klassiek tooneel zijn achterwege gebleven. Doch in de kleinste uitingen eener roman-figuur, wier bestaan stuk voor stuk wordt uitgerafeld, kan dezelfde psychische gesteldheid waarneembaar zijn als in de indrukwekkende daden eener dramatisch voorgestelde persoonlijkheid. Een luttele, doch zeer curieuze gebeurtenis, in het begin van het boek vermeld, geeft na de eerste kennismaking met Julien terstond een ondubbelzinnige aanwijzing omtrent zijn karakter. Hij reageert aanvankelijk, zooals reeds bleek, slechts vijandig op de speciale gelegenheid hem door Madame de Rênal zoo goed als openlijk toegedragen. Door een uiterst merkwaardig conflict worden echter zijne gevoelens te dien opzichte volslagen veranderd. Op een warmen, onweersachtigen zomeravond namelijk, | |
[pagina 539]
| |
dat Julien met haar en eenige anderen in den donkeren tuin is gezeten, raakt hij door een onverhoedsche beweging in het gesprek hare hand aan, die zich onmiddellijk verschrikt terugtrekt. Door het klaarblijkelijk instinctieve afweringsgebaar zijner buurvrouw wordt hem plotseling de situatie tergend duidelijk. Zij veronderstelt, dat hij als armzalig gouverneur nooit tot een zoodanige vrijmoedigheid met opzettelijke verleidingsbedoelingen in staat zou zijn. Denkbeeldig of inderdaad in zijn eergevoel aangerand, kan Julien licht tot uitersten overgaan. Laat ons een beknopt overzicht geven dezer gebeurtenis: Les grandes chaleurs arrivèrent. On prit l'habitude de passer les soirées sous un immense tilleul à quelques pas de la maison. L'obscurité y était profonde. Un soir Julien parlait avec action. Il jouissait avec délices du plaisir de bien parler et à des femmes jeunes. En gesticulant il toucha la main de Mme de Rênal qui était appuyé sur le dos d'une de ces chaises de bois peint que l'on place dans les jardins. Cette main se retira bien vite, mais Julien pensa que c'était de son DevoirGa naar voetnoot1) d'obtenir que l'on ne retirât pas cette main quand il la touchait. L'idee d'un devoir a accomplir et d'un ridicule ou plutôt d'un sentiment d'infériorité à encourir, si l'on n'y parvenait pas, éloigna sur le champs tout plaisir de son coeur. In dit schijnbaar onbeduidende voorval wordt op eene zijner diepste wezenstrekken de vinger gelegd: hij zoekt moedwillig het gevaar op, om de deugdelijkheid zijned wapens te controleeren: het is slechts oorlogje spelen. Wie zoo angstvallig op zijn hoede is, om overal plichts-praestaties te verrichten en zich bij het geringste op een lafheid te betrappen, geeft blijk van een bijkans ziekelijk eergevoel. Hij reageert op de voorstellingen zijner verhitte phantasie, op pure hersenschimmen even onmiddellijk als op de werkelijkheid. Men staat hier voor een treffende uiting van de gevoels-en gedachten-nervositeit, die eene der meest typische eigenschap pen van de modernen genoemd kan worden. Julien is een heldhaftige maniak. Dit kleine en door niemand vermoede voorval geeft inderdaad aanleiding tot een ware tragedie. Zijn houding tegenover Mme de Rênal is den volgenden morgen zonderling. Hij neemt haar op, | |
[pagina 540]
| |
gelijk eenen vijand vóór den veldslag. Dezen avond zal hij sterven of overwinnen: Le soleil en baissant, et rapprochant le moment décisif, fit battre le coeur de Julien d'une façon singulière. La nuit vint. Il observa, avec une joie qui lui ôta un poids immense de dessus la poitrine, qu'elle serait fort obscure. Le ciel chargé de gros nuages, promenés par un vent très chaud, semblait annoncer une tempête. Les deux amies se promenèrent fort tard. Tout ce qu'elles faisaient ce soir-là semblait singulier à Julien. Elles jouissaient de ce temps, qui, pour certaines âmes délicates, semble augmenter le plaisir d'aimer. | |
[pagina 541]
| |
encore il étendit la main et prit celle de Mme de Rênal, qui la retira aussitôt. Julien, sans trop savoir ce qu'il faisait, la saisit de nouveau. Quoique bien ému lui-même il fut frappé de la froideur glaciale de la main qu'il prenait; il la serrait avec une force convulsive; on fit un dernier effort pour la lui ôter, mais enfin cette main lui resta. Gelijk in het voorgaande reeds werd opgemerkt is Octave de Malivert, het middelpunt van de novelle Armance, hoewel doorgaans gerekend onder de minder geslaagde producten van Stendhal - mede wellicht door de eenigszins gewaagde strekking van het verhaal - integendeel diegene zijner creaties, die het dichtst bij den onschatbaren Julien staat en voor recht begrip van dezen kaatsten de moeite eener nadere kennismaking zonder twijfel waard is. Zijne gestalte moge vluchtiger, met onafheden en lacunes voor ons staan, de abnormale ontwikkeling van zijn bestaan met zeer onwaarschijnlijke sprongen beschreven zijn en op de laatste bladzijde hoogst ongemotiveerd ophouden.... door sommige eigenschappen neemt hij niettemin een noemenswaardige plaats in te midden van Stenhal's, figuren. Ook hem brengen de omstandigheden op fatale wijze tot dien tweesprong, waar het onberedeneerde geluks-instinct ons een anderen weg wil doen inslaan, dan wij in wijze bedachtzaamheid voornemens waren. Ook hij, die in het bewustzijn eener verborgen afwijking heeft gezworen de vrouw voor immer uit zijne wereld te bannen en toch smacht naar het verboden geluk, omheint zichzelf met een onverzettelijken plicht. Evenals Julien aanvaardt hij oogenblikkelijk de gruwelijkste consequenties zijner besluiten, is diep-hartstochtelijk in zijne geringste emoties en gaat in alle dingen tot het uiterste door: ‘hij vermocht niet half lief te hebben of te haten.’ Doch zijn karakter is zachtmoediger, minder puntig en stekend, hoofdzakelijk als gevolg zijner passieve levenswijze. Van een veroveringstocht kan bij eenen zoodanig door de Natuur misdeelde geen sprake zijn. Lijdzame aanvaarding is zijne heroiek. Merkwaardigerwijze heeft Stendhal een uitgesproken sympathie gehad voor dit in het bijzonder van alle wezens zijner verbeelding, al moet zijn rijpste en geniaalste voortbrengsel elders gezocht worden. Hij schonk een heimelijke voorkeur aan hem, die | |
[pagina 542]
| |
de levensonthouding symbolizeerde boven den annexionist van het leven. Zou dit wellicht verband houden met onuitgesproken ondervindingen in zijn eigen bestaan? De daadwerkelijke invloed der plichts-idee treedt ook hier zeer duidelijk op den voorgrond. Alle dogma's der zedeleer wel beschouwd blijkt dit het eenige bruikbare om zin en bestemming te geven aan onze aanwezigheid op deze ontredderde wereld. Het is wederom in hooge mate merkwaardig met de personen van dezen roman samen te zijn, wier ethische verhevenheid in de zwaarste en meest verwarrende omstandigheden zoo onbetwistbaar gehandhaafd wordt. Een aangeboren moreele helderziendheid doet hen altijd den besten uitweg vinden. Bijzonder treffend wordt deze haast slaafsche plichtsbetrachting geillustreerd in een alleenspraak van den vertwijfelden Otave, die na tegenslag op tegenslag een einde aan zijn bestaan wil maken. In uiterste moeheid overdenkt hij zijnen rampzaligen levensloop en het meer dan treurige figuur door hem in de maatschappij geslagen. Hij maakt hieruit de gevolgtrekking, dat ‘inderdaad slechts een zeer kleine plicht hem bindt aan de anderen’. Doch de klank reeds van het woord plicht brengt hem tot betere inzichten: Le motGa naar voetnoot1) devoir fut comme un coup de foudre pouir Octave. ‘Un petit devoir’, s'éeria-t-il en s'arrêtant, ‘un devoir de bien peu d'importance. Est il de peu d'importance si c'est le seul qui me reste? Si je ne surmonte pas les difficultés que le hasard me présente dans ma position, de quel droit osai-je me croire si sûr de vaincre toutes celles qui pourront s'offrir pour la suite? Quoi, j'ai l'orgueil de me croire supérieur à toutes les sortes de maux qui peuvent attaquer un homme et cependant je prie la douleur qui se présente de prendre une nouvelle forme, de choisir une figure qui puisse me convenir. C'est à dire de diminuer de moitié. Quelle petitesse et je me croyais si ferme. Je n'étais qu'un présomptueux.’ Avoir ce nouvel aperçu et se faire le serment de surmonter la douleur de vivre ne fut qu'un instant. Zonder verdere digressies onderwerpt hij zich aan het gezag zijner zelf-gemaakte moraal. Het zijn de krachtige en beteekenisvolle woorden van Armance, waarin deze zedelijke overtuiging nogmaals ondubbelzinnig geformuleerd wordt: Elle ne se disait pas, elle sentait - le dire en detail eut été comme en douter, | |
[pagina 543]
| |
elle sentait cette vérité, du moment que j'ai aperçu le devoir, ne pas le suivre à l'instant, en aveugle, sans débats, c'est agir comme une âme vulgaire.... De gelijkgeaardheid eener dergelijke verklaring en de uitingen der Corneillaansche wils-cultus is in het oog vallend. De bedoeling van types als Polyeucte en Horace behoeft geen nadere of zinrijker omschrijving. Zij behooren allen tot de elite, die in de haast bovenmenschelijke kracht harer daden hartstocht met beheerschtheid te vereenigen weet. Om de meer bijzondere en ondergeschikte complicaties van het idealisme, hierboven in groote lijnen aangegeven, nog nader toe te lichten, zou men op talrijke plaatsen van de reeds aangehaalde werken kunnen wijzen. Bedoelde levensleer doet zich echter niet alleen in eenige onderdeelen aanschouwen, doch openbaart zich in de geheele atmospheer, die van de werken uitgaat. Tot in de geringste onderdeelen zijn voor een aandachtigen lezer voorbeelden te vinden van den geest, waarin het geheel geconcipieerd is. Genoemde hoedanigheden zijn echter minder nawijsbaar in ‘La chartreuse de Parme’, dat ondanks de zichtbare gebrekkigheid zijner compositie door velen als Stendhal's best geslaagde voortbrengsel op roman-gebied wordt beschouwd. Fabrice, de sympathieke hoofdpersoon van dit bekende verhaal, mist grootendeels de juist zoo indrukwekkende hoedanigheden van Julien. Wel schuilt in hem een overeenkomstige neiging tot zelf-ontleding en egotisme, doch volkomen afwezig is het hartstochtelijke systeem, bij den laatst-genoemde zoo merkwaardig, de eigen moraal, die hem bij iederen instinctieven uitroep van levensvreugde de keel dichtsnoert. Geen dissimulatie, geen heimelijke opgaven te volbrengen en derhalve geen uitgesproken wils-heroiek. Op zijn gelaat ligt een onnaspeurlijke uitdrukking van wellust en geluk, Julien daarentegen is somber en hooghartig. Dit reeds duidt op een essentieel verschil tusschen hen beiden. Het is verrassend van welk eene geheel andere zijde Stendhal zich plotseling doet zien, na in zijne phantasie den Italiaanschen bodem te zijn betreden, welk een geheel ander beeld van het leven hij in deze omgeving heeft neergezet. Soepel en zonder dwang komt alles tot zijne bestemming. Het is gelijk eene apotheose van licht en vrijheid. Welk een bekoorlijke schoonheid deze voorstelling ook hebben moge, zij is | |
[pagina 544]
| |
op verre na geen zoo geweldige uiting van genie als ‘Le rouge et le noir’. Julien Sorel is eene ontzaggelijke figuur, die de gansche heerschzuchtige menschheid in zich vertegenwoordigt. Fabrice niet. Julien is het Leven zelve op zoo reeële en volkomen wijze, dat hij evenals de ons omringende werkelijkheid nooit tot op den bodem gepeild en begrepen kan worden, maar immer nog ongeweten diepten doet vermoeden. Wij zullen Stendhal op zijnen weg naar het Zuiden niet verder volgen. | |
Het epicurisme van Stendhal.Le génie est un pouvoir, mais il est encore plus un flambeau pour découvrir le grand art d'être heureux. Er is geene menschelijke levensleer denkbaar, hoe verheven en belangloos zij in hare beginselen ook schijnen moge, die niet per slot van rekening uit overwegingen van min of meer zelfzuchtigen aard is voortgesproten. De zedelijke beau-geste, waarmede men alle egoistische parktijken met het oog op een opperst ideaal verwerpt, staat begrijpelijkerwijs met persoonlijk welzijn, zoo dan van hoogere orde, in nauw verband. Een wijsgeerig of religieus stelsel, opgebouwd uit nauw omschreven dogma's en tot ons gebracht door eene eeuwen-oude overlevering, moge in abstracto onwrikbaar vaststaan, niettemin kent iedere nieuwe aanhanger daar eene speciale, met zijn persoonlijk geluks-instinct in verband staande strekking aan toe. In de oorspronkelijke beweegredenen, door welke men een zeker standpunt tegenover het Leven inneemt, eene bepaalde gedragslijn als de meest gevoegelijke adopteert, komt eerst de diepste aard van het individu aan het licht. Het onontkoombare egoisme van immer zich zelve in eene zekeren bestaansvorm te willen bevredigen uit zich bij elk afzonderlijk op eene voor hem kenschetsende wijze. Na Stendhal en Corneille naast elkaar geplaatst te hebben wat betreft de uiterlijke manifestaties hunner wereldaanschouwing, is thans het oogenblik gekomen ook hunne meer verborgen motieven te vergelijken. In het algemeen zal hierbij blijken, dat eerstgenoemde slechts zelf-bewuster het subjectieve genot nastreeft. | |
[pagina 545]
| |
De Corneillaansche held toont zich in de eerste plaats een vriend der maatschappij, ten wier behoeve hij zich met van zelf sprekende gehoorzaamheid zoo verdienstelijk moeglijk tracht te maken. Hij behartigt zonder uitzondering de belangen van een buitenstaander of een groep van buitenstaanders, wier appreciatie voor hem van het grootste gewicht is. Rodrigue komt op voor den naam zijns vaders, Horace voor het heil van het land, Polyeucte voor de gansche Christelijke Gemeente. Al deze figuren bereiken hun culminatie-punt in een zelfopoffering, door den noodlottigen loop der omstandigheden vereischt en dewelke altijd op zekere wijze met de geheele menschheid in betrekking staat. De enkeling is hier ontvankelijk voor lief en leed der uiterlijke wereld en alle eigen energie wordt, voor zoover het bewustzijn reikt, met altruïstische oogmerken aangewend. De sociaal-heilzame gevolgen dezer moraal zijn niet in twijfel te trekken. Geen wonder dat zij, die haar aanhangen en daadwerkelijk in toepassing brengen, zich de waardeering verwerven van alle weldenkenden. Thans eehter rijst de vraag op, of de onbewuste aanleiding tot eene zoodanige handelwijze zuiver-idealistisch en onbaatzuchtig genoemd kan worden, of dat een soort van heimelijk eigenbelang mede zijn invloed doet gelden? De leidende gedachte van Corneille's drama is, dat het plichtsbesef, allen rechtschapenen ingeboren en eenig denkbare basis der menschelijke deugd onveranderlijk brengt tot het klare inzicht der hoogste zedelijke schoonheid, dóór de troebelen heen van het in zijn onmiddellijk geluk bedreigde ‘ik’. En toch weerklinken geregeld ook andere accenten, van haast ontoombare ijverzucht, in de besprekingen, die aan de groote tragische gebeurtenis voorafgaan. Een onweerstaanbare drang naar het maatschappelijk-indrukwekkende, naar een opzienbarende apotheose valt bijna zonder uitzondering tusschen de regels door te lezen. De gang van zaken duidt altijd op een utilitaire achtergedachte: vooral diegene der twee mogelijkheden te kiezen, welke op den duur de meeste voldoening zal geven. Hoe het gelukkigst te leven, door dezen of door genen weg te bewandelen, is de gangbare vraag, die het nemen van een besluit met zich mede brengt. Getuige de verschrikkelijke onderzekerheid van Rodrigue alvorens tot het fatale duel over te gaan dat zijne Chimène voor eeuwig van hem zal scheiden, terwijl zijne gefolterde verbeelding | |
[pagina 546]
| |
op een zee van ongewisse voorstellingen heen en weer geslingerd wordt: Réduit au triste choix, ou de trahir ma flamme,
Ou de vivre en infâme,
Des deux côtés mon mal est infini
O Dieu, l'étrange peine!
In welke richting hij zijne phantasie slechts even op de zaken laat doorgaan, hij komt altijd even doelloos en verslagen op het uitgangspunt terug. Zoo schijnt reeds zelfmoord de eenige uitweg als plotseling het besef zijner bedreigde eigenwaarde hem daverend zekerheid toeroept: Mourir sans tirer ma raison
Rechercher un trépas si mortel à ma gloire
Endurer que l'Espagne impute à ma mémoire
D'avoir mal soutenu l'honneur de ma maison....
Pas het schrikbeeld eener maatschappelijke degradatie geeft oogenblikkelijk den doorslag. Na zijne beide plannen zorgvuldig gewogen te hebben is hem dit laatste het zwaarst aan geluksmogelijkheid gebleken. Met Horace gaat het schier evenzoo. Ook hij wordt in een verbijsterend dilemma gebracht: het vaderland dwingt hem tot strijd op leven en dood tegen eenen zijner naaste verwanten. Met een vastberadenheid en patriottische bezieling, die respect afdwingen, werpt hij zich in deze noodlottige onderneming. Doch ondanks het rampzalige van den toestand blijkt uit verschillende terloopsche uitlatingen, dat verleidelijke beelden van toekomstige beroemdheid hem het zware besluit zeer helpen dragen. Persoonlijke geluksdroomen komen wonderwel overeen met wat de plicht voorschrijft, tengevolge waarvan zijne stemming, in scherpste tegenstelling met de hartstochtelijke wanhoop van Curiace, van de meest ambitieuze heldhaftigheid; wordt: S'armer pour la patrie
Contre un sang qu'on voudrait racheter de sa vie,
Une si belle vertu n'appartenait qu'à nous,
L'éclat de son grand nom lui fait peu de jaloux
Et peu d'hommes au coeur l'ont assez imprimée,
Pour oser aspirer à tant de renommée.
| |
[pagina 547]
| |
Niets is begrijpelijker dan de blinde woede van Horace als na den succesvollen afloop van het gevecht zijne zuster de voortreffelijkheid zijner handelwijze negeert en door hem te krenken in zijne eerzucht, zijnen overwinnaarstrots, het fundament van zijn geluk wil losrukken. De verschrikkelijke daad, die deze beleediging beantwoordt, hoewel doorgaand onder den naam van uiterste vaderlandsliefde, is inderdaad zuiver instinct tot zelfbehoud. Resumeerend zou men kunnen zeggen, dat bij Corneille de opinie der buitenwereld een belangrijke rol speelt voor de totstandkoming van het zedelijk-vereischte. De pijnlijke gestrengheid der ten-top-gedreven zelf-discipline, die aan Stendhal's ideaal van moreele forschheid is verbonden, brengt tot resultaten van eenigszins anderen aard, welke met het voorafgaande te vergelijken niet zonder belang is. Laat ons vooropstellen, dat deze 19e eeuwer den moed heeft, zich op veel doortastender en doelbewuster wijze met zijne individueele aangelegenheden bezig te houden en aldus een levensleer te verkondigen, die oogenschijnlijk als brutaalste zelfzucht afsteekt tegen Corneille's prediking van patriottieke en familiale offervaardigheid. Hij durft op het terrein van dit ‘egotisme’ - welke term door hem het eerst in gebruik is gebracht - tot de meest ondubbelzinnige gevolgtrekkingen door te gaan. Geen wonder, dat een zijner adepten hem den naam schonk van ‘professeur de bonheur’. Doch openbaart zich per slot van rekening bij zijnen klassieken voorganger, zoodan in minder direkte en krasse bewoordingen, geen analoog streven naar persoonlijke bevrediging? Laten wij in deze niet vergeten, dat de hoogere of lagere staat van ons wezen in zedelijken zin door de gesteldheid van het door ons nagestreefde geluk wordt uitgemaakt, mogen wij het onontkoombare dezer aspiratie al of niet erkennen. Het is van meer belang na te gaan in welke banen de ons ingeboren drang-naar-geluk geleid wordt, dan te peilen hoe diep deze onder het bewustzijn is verscholen. Over de gedragslijn, die Stendhal zich in dit opzicht voor oogen stelt, kan men, gelijk over menige zijner ideeën, de meest onmiddellijke en onbevangen woorden lezen in zijn jeugd-correspondentie. Daar schreef hij het volgende: ‘Het meest duurzame genot, dat wij kunnen smaken, is: bevredigend over ons zelve te zijn. Dit geluk van tevreden over ons zelve te zijn is niet het hevigste, dat wij | |
[pagina 548]
| |
voelen kunnen, maar het is de grondslag van al het andere en vermengt zich er mede. Het is het brood van ons welzijn, niet het lekkerste voedingsmiddel, maar datgene, dat zich met alle andere vermengt en het eenige, dat nooit tegenstaat’. De auteur laat zich op deze plaats een zeer belangrijke bekentenis ontvallen, ja, geeft ons een sleutel, waarmede wij kans hebben tot in het binnenste zijner persoonlijkheid door te dringen. Over de duistere beweegredenen der oogenschijnlijk overdreven plichtmatigheid, door Julien, Octave en bij gelegenheid ook door Fabrice aan den dag gelegd, wordt thans een nieuw licht geworpen: zij moet beschouwd worden als de wijze voorzorgsmaatregel van krachtige, zich zelf en hunne geestelijke constitutie door en door kennende personen, die grondig beseffen, dat een eventueel verzaken hunner bij voorbaat gestipuleerde opgaven de hevigste naweeën ten gevolge zou hebben. Wroeging is hier de gruwelijke bedreiging. Hieruit verklaart zich tevens hun haast esthetisch welgevallen in een zuiver geweten en een onaangetast gevoel van eigenwaarde. Deze zorg, om uit iedere daad een eventueele reden tot zelfverwijt bij voorbaat te elimeeren, wordt een benauwende manie, een smartelijke obsessie. De diep-roerende ontboezeming van Julien in de gevangenis, ter dood veroordeeld en een laatsten terugblik werpend op zijn mislukt bestaan, is gelijk den bondige samenvatting van Stendhal's geheele leer: j'avais la puissante idée du devoir. Le devoir que je m'étais prescrit à tort ou à raison a été comme le tronc d'un arbre solide auquel je m'appuyais pendant l'orage; je vacillais, j'étais agité, après tout je n'étais qu'un homme - mais je n'étais pas emporté. Resumeerend zou men kunnen zeggen, dat Stendhal's persoonlijkheden derhalve altijd en uitsluitend op eigen oordeel afgaan bij het vaststellen hunnr gedragswijze. Sommigen hebben hem daarom ten laste gelegd, dat hij een voorstander en verkondiger van gevaarlijk individualisme was. Tot op zekere hoogte kan deze beweging inderdaad stand houden, mits nooit uit het oog verloren worde, dat in zijne levensaanschouwing geen zweem van decadentie te bespeuren valt. Integendeel doet zij een cultus van de menschelijke oer-kracht blijken, merkwaardig bij een overigens zoo specifieken vertegenwoordiger van het Fransche genie. Hoezeer deze kracht buiten het algemeen verband om hare | |
[pagina 549]
| |
eigen richting bepaalt en volgt, blijkt ten duidelijkste uit de koninklijke eenzaamheid, die alle Stendhaliaansche figuren omgeeft. Julien en Fabrice staan, ondanks hunnen dikwijls succesvollen omgang met de aanzienlijksten der maatschappij, in hoogste instantie allen in het leven. Niemand is ingewijd in het diepste gebeuren hunner ziel. Julien spreekt zelfs met Mme de Rênal nooit over den verborgen hartstocht, welker realisatie de eigenlijke bestemming van zijn bestaan is. In de meest ondoordringbare isolatie gaat zijn immer werkzame geest slechts met zich zelve te rade. Hij denkt ongestoort alle plannen tot in finesses uit, zonder eenige rekening te houden met het feit, dat een gansche gemeenschap, in wier organisatie ook hij tegen wil en dank betrokken is, voor zijn persoonlijke ondernemingen de machtige en onmisbare medewerkster moet zijn. Zij is voor hem slechts de logge en domme massa, welke hij altijd meent door zijne dissimulatie zand in de oogen te kunnen strooien, wier nabijheid hij geestelijk mijdt, om in zuiverder luchtstreken zijne eigen paden te zoeken. En toch meent hij deze door hem verafschuwde maatschappij als middel te kunnen gebruiken, om zich zelve naar boven te werken, heimelijk hopend, na eenmaal den top zijner ambitie bereikt te hebben, de ladder, die hij opklom, met den voet naar beneden te kunnen stooten en dan vrij op te ademen, gelijk dien dag op zijn tocht in het eenzame bergland. Zoo had Napoleon gedaan en dit wenschte hij evenzoo te doen. Het is echter van hen, die een sociale loopbaan volgen, een fatale misrekening, zoo zij meenen de gemeenschap als werktuig voor hunne grootheid te kunnen benutten zonder hare wetten te erkennen: zij duldt dit begrijpelijkerwijs niet. Zoo blijft ook hier de botsing niet uit. Julien wordt ter dood veroordeeld op grond van gepremediteerde poging tot moord en aldus schijnbaar door een moedwillige onbezonnenheid in het ongeluk gestort. De beteekenis dezer terechtstelling echter strekt veel verder: hierin moet namelijk gezien worden, hoe het collectieve instinct tot zelfbehoud der geheele samenleving zich keert tegen den overmoedigen enkeling van wiens bovenmatige energie zij zich plotseling, en met recht, als van eene bedreiging harer heerschappij bewust wordt. Daarom is de onthoofding van Julien van zulk eene ontzaggelijke symboliek. | |
[pagina 550]
| |
Niettemin verraadt zich in deze tot het uiterste volgehouden onafhankelijkheid volstrekt geen anarchistische tendens. Zonder twijfel kan elk individu, hetwelk zich halsstarrig tegen iedere regeling van buiten-af verzet, op een bepaald oogenblik een gevaar voor de gemeenschappelijke zaak worden. Doch thans dient men te overwegen of voor de verworpen opgelegde wetten wellicht andere vrijwillige in de plaats gesteld worden. Een van Stendhal's biographen kwam tot de slotsom, dat al zijne gebreken voortvloeien uit onbeheerschtheid. Een enkele blik op Julien Sorel is echter reeds voldoende, om de onmogelijkheid dezer onderstelling te begrijpen. Het uiterst suggestieve zijner natuur is juist gelegen in de prachtige zelfstandigheid, waarmede hij zich zelve een moraal oplegt. Deze hoogst eigenmachtige levensleer kan echter slechts door een weinig talrijke elite in praktijk gebracht worden. Zij vereischt een ongewoon verfijnd eergevoel en een geweldige vitaliteit. Noch het ideaal van Corneille, noch dat van Stendhal kan ooit volledig in de werkelijkheid bestaan en in den grond der zaak wordt door geen van beide kunstenaars een dergelijke vervulling in de eerste jlaats gewenscht. Als treffend bewijs van het despotisch gezag door het zóó levend individu over zich zelve uitgeoefend zij de aandacht nog gevestigd op den volgenden brief van Stendhal, een der merkwaardigste door hem ooit geschreven, in welken hij als het ware een resumé geeft van de tot dusver besproken zaken. Hij richt zich tot een onbekenden vriend met een klein artikel, oorspronkelijk tot publicatie bestemd, als antwoord op de polemiek door een zijner tijdgenooten tegen zijn philosophisch-zedelijk systeem ondernomen. De titel zou geluid hebben: Over de beweegredenen van de handelingen der menschen. Het is gesteld in den vorm eener anekdote:
PARIS, le 18 Décembre 1829.
Monsieur le philosophe,
Je suis né à la Nouvelle, près de Narbonne. C'est une petite bourgade sur le bord de la mer, dont tous les habitants vivent de la pêche. Mon père était pêcheur et des plus pauvres; nous etions trois frères. Régulièrement en été, quand nos petits | |
[pagina 551]
| |
bateaux rentraient de la pêche et n'étaient plus qu'à cent pas du rivage, mon père nous ôtait notre veste et nous jetait à la mer. Je nageais comme un poisson, lorsque, vers les derniers jours de l'Empire, la conscription vint m'enlever. En 1816 je quittai l'armée de la Loire et revins à la Nouvelle, léger d'argent et assez inquiet de mon avenir. Je trouvai que mon père, mes frères, ma mère, tout était mort; mais, huit jours après moi, arriva un de mes grandsoncles, que l'on croyait mort depuis quarante ans; il avait gagné des millions aux Indes anglaises, et me fit une pension de trois mille francs par an, fort bien payée. Je vis seul à Paris, n'ayant pas le talent de me faire des amis. Comme tous les solitaires par force, je lis beaucoup. Avant-hier, je me promenais vers le pont d'Iéna, du côté du Champ de Mars; il faisait un grand vent; la Seine était houleuse et me rapplelait la mer. Je suivais de l'oeil un petit batelet rempli de sable jusqu'au bord, qui voulait passer sous la dernière arche du pont, de l'autre côté de la Seine, près le quai des Bons-Hommes. Tout à coup la batelet chavire; je vis le batelier essayer de nager, mais il s'y prenait mal. ‘Ce maladroit va se noyer,’ me dis-je. J'eus quelque idée de me jeter à l'eau, mais j'ai quarante-sept ans et des rhumatismes; il faisait un froid piquant. ‘Quel-qu'un se jettera de l'autre côté,’ pensai-je. Je regardais malgré moi. L'homme reparut sur l'eau, il jeta un cri. Je m'éloignai rapidement: ‘Ce serait trop fou à moi aussi’, me dissais-je; ‘quand je serai cloué dans mon lit, avec un rhumatisme aigu, qui viendra me voir? qui songera à moi? Je serai seul à mourir d'ennui, comme l'an passé. Pourquoi cet animal se fait-il marinier sans savoir nager? D'ailleurs, son batau était trop chargé....’ Je pouvais être déja à cinquante pas de la Seine, j'entends encore un cri du batelier qui se noyait et demandait du secours. Je redoublai le pas: ‘Que le diable l'emporte’ me dis-je; et me mis à penser à autre chose. Tout à coup je me dis: ‘Lieutenant Louaut (je m'appele Louaut), tu es un c....; dans un quart d'heure cet homme sera noyé et toute ta vie tu te rappelleras son cri. - C...., c.... dit le parti de la prudence; c'est bientôt dit, et les soixante-sept jours que le rhumatisme m'a retenu au lit l'an passé.... Que le diable l'emporte. Il faut savoir nager quand on est marinier’. Je marchais fort vite vers l'Ecole militaire. Tout | |
[pagina 552]
| |
à coup une voix me dit: Lieutenant Louaut, vous êtes un lâche. Ce mot me fit ressauter. ‘Ah ceci est sérieux,’ me dis-je; et je me mis à courir vers la Seine. En arrivant au bord, jeter habit, bottes et pantalon ne fut qu'un mouvement. J'étais le plus heureux des hommes. ‘Non, Louout n'est pas un lâche, non, non’, me disais-je à haute voix. Le fait est que je sauvai l'homme, sans difficulté, qui se noyait sans moi. Je le fis porter dans un lit bien chaud, il reprit bientôt la parole. Alors je commençai à avoir peur pour moi. Je me fis mettre, à mon tour, dans un lit bien chauffé, et je me fis frotter tout le corps avec de l'eau-de-vie et de la flanelle. Mais en vain; tout cela n'a rien fait, le rhumatisme est revenu; à la vérité, pas aigu, comme l'an passé. Je ne suis pas trop malade; le diable, c'est que, personne ne venant me voir, je m'ennuie ferme. Après avoir pensé au mariage, comme je fais lorsque je m'ennuie, je me suis mis à réfléchir sur les motifs qui m'ont fait faire mon action héroique comme dit le Constitutionnel, qui en a rendu compte. (No. 350, du 16 décembre 1829, 3e page, en haut). Qu'est-ce qui m'a fait faire ma belle action? car héroïque est trop fort? Ma foi, c'est la peur du mépris; c'est cette voix qui me dit: Lieutenant Louaut, vous êtes un lâche. Ce qui me frappa, c'est que la voix, cette fois-là, ne me tutoyait pas. Vous êtes un lâche. Dès que j'eus compris que je pouvais sauver ce maladroit, cela devint un devoir pour moi. Je me serais méprisé moi-même si je ne me fusse pas jeté à l'eau, tout autant que si, à Brienne (en 1814), lorsque mon capitaine me dit: En avant, Louaut monte sur la terrasse, je m'étais amusé à rester en bas. Tel est, monsieur, le récit que vous me demandez ou, comme vous dites, l'analyse, etc., etc., etc. Justin Louaut.
Je suis philosophe, moi à qui répond le lieutenant Louaut, et ce qui est bien plus fàcheux pour moi, je suis un philosophe de l'école de Cabanis; je fais un livre sur les motifs des actions des hommes, et, comme je ne suis pas éloquent, ni même grand écrivain, ne comptant pas sur mon style, je cherche à rassembler des faits pour mon livre. Ayant lu le récit de l'action de M. Louaut, je suis allé le voir. ‘Comment avez-vous fait cela?’ lui ai-je dit. On a lu sa réponse; je n'y ai óté que quelques fautes de français. | |
[pagina 553]
| |
Elle me semble prouver merveilleusement, comme dit la nouvelle école, et d'une manière fort sage, que le motif des actions humaines c'est tout simplement la recherche du plaisir et la crainte de la douleur. Il y alongtemps que Virgile a dit: ‘Chacun est entraîné par son plaisir.’ Trahit sua quemque voluptas.
Régulus, en retournant à Carthage, où l'attendaient des supplices horribles, cédait à la crainte de la douleur. Le mépris public dont il eût été l'objet à Rome, s'il y fût resté en violant son serment, était plus pénible pour lui que la mort cruelle qu'il fallait souffrir à Carthage. | |
Gevoelsleven.Dass der Mensch bewusst sei,
Darauf kommt es überall an.
Goethe.
‘Vele zijn de ontzaggelijke dingen maar niets is ontzaggelijker dan de mensch,’ luiden de hooge en plechtige woorden van een der dramatische meesters uit de oudheid. De weidsche pracht der natuur overtreffend is het menschelijke genie in staat tot voortbrengselen van onnavolgbare schoonheid door de macht der bezieling, die zich als eeuwige en gloedvolle getuigenis van het persoonlijk leven zelf aan hen mededeelt. Het schijnt als stonden de Goden, door eigen, onverklaarbare beweeg-redenen geleid, hun meest verheven en uitverkoren bezit, hun scheppingskracht, aan sommige bevoorrechten der aarde tijdelijk af. Deze geïnspireerden doen ons onwillekeurig denken aan eene bovennatuurlijke gave, daar hunne werken kennelijk van meer dan menschelijken oorsprong zijn; zij vertegenwoordigen het voor deze wereld onbegrijpelijke achter eene oogenschijnlijk eenvoudige en voor ieder verstaanbare taal. Zoo gaan wonderen bijwijlen in meest sobere gedaante ongemerkt aan ons voorbij. De bezieling van dezen, die zich een doel stellen door de bloote noodzakelijkheid hunner aspiratie naar | |
[pagina 554]
| |
het volmaakt-schoone is een wonder, door welks gebeuren in sommige personen zich een kaste vormt, in den grond der zaak verschillend van de overige samenleving. De tot haar behoorenden doen zich niet allen door dezelfde vruchtbaarheid en kunde onmiddellijk als gelijksoortig herkennen, doch worden niettemin door een essentieele, van den aard en de hoeveelheid hunner productie onafhankelijke verwantschap te zamen gehouden. Tot deze elite behooren niet slechts de kunstenaars, welke men door een algemeen vooroordeel vaak uitsluitend tot de beperkte wereld hunner vakgenooten terugbrengt, maar op de meest algemeene wijze zij, die het leven hartstochtelijk aanwenden tot de verwerkelijking eener vooropgezette gedachte. Van af dit standpunt gezien verbroederen zich dichter, staatsman en wereldveroveraar in den gloed eener universeele, eindelooze ambitie. Zij staan tegenover het overige gedeelte der menschheid zooals de geloovige tegenover den scepticus: zij begrijpen of meenen te begrijpen de reden van hun bestaan. Slechts de macht van het idealisme, afgezien van de gesteldheid en zedelijke strekking der menschelijke idealen afzonderlijk, brengt dingen van groote voortreffelijkheid tot stand, in welke de vox humana, den dood van het individu ten spijt, tot de geslachten blijft spreken met onverminderde klem en verstaanbaarheid. Moge de doelbestemming van deze zeldzame geesten in verband met elks bijzonderen aard en aanleg telken male verschillend zijn, ten slotte behooren zij toch allen tot ééne familie, wier uitingen uit één zelfde grondbeginsel zijn af te leiden: de hartstocht van het streven. Wie met dezen hartstocht te werk gaat, zij hij een heilige of een misdadiger, is overtuigd omtrent de plaats waar het hoogste goed gevonden moet worden en dientengevolge als geloovige te prijzen. Zoo Julien Sorel, die moord begaat, zoo Lamiel, de brandstichster. Een van de eerste kenmerken dezer bezieling is, dat de afgrond tusschen ‘gevoel’ en ‘verstand’, het vruchtbaarste en meest geliefde thema der psychologie, verdwijnt. Zoo lang dergelijke onderscheidingen te maken zijn en door den persoon zelf gemaakt worden, is de staat van het innerlijk leven immer in hooge mate bedenkelijk. Voor groote, beteekenisvolle concepties wordt de geestelijke aandacht in haar volledige extensie vereischt en moeten alle functies tot het uiterste in | |
[pagina 555]
| |
volkomen eendracht samengaan. Hierbij vallen in het algemeen twee verschillende arbeidsmethoden waar te nemen. Sommige naturen gaan zeer voorzichtig en empirisch te werk, stukje voor stukje het aanwezige materiaal aan-een-passend tot een ketting van in elkaar grijpende bewijzen. Anderen, meer speculatief aangelegd en vertrouwend op de kracht hunner intuïtie, gaan met geniale sprongen voorwaarts, van meet af aan in contact met de verborgen kern der zaak. Beide types echter houden zich in hunne verbeelding ten allen tijde temperamentvol bezig met het scherp omschreven doeleinde hunner verrichtingen. Zeer nauwkeurig te weten wat men wil is in de eerste plaats noodzakelijk om goed werk te leveren. Door de verschillende bestanddeelen van het oeuvre heen is dan de draad van het bewuste streven immer als betrouwbare gids te volgen, terwijl in het tegenovergestelde geval een fragmentarisch en onsamenhangend aspect de onbevoegdheid des schrijvers onmiddellijk verraadt. Zij, die voorwenden in de meest gecompliceerde menschelijke aangelegenheden blindelings hunnen weg te kunnen vinden en, niet in staat zijnde tot hartstochtelijk werk, hun gevoel ontvankelijk maken voor de geringste gebeurtenissen, geven zich deze averechtsche verfijning slechts een schijn van rijkdom. Zij blijven stil staan bij de duistere instincten omtrent de inrichting van wereld en menschheid welke ieder van ons zijn aangeboren om gedurende het leven geordend en met het stempel der persoonlijkheid voorzien te worden. Blijven met welgevallen stilstaan en laten hun land onbebouwd liggen. Zonder zucht tot exploitatie is het vruchtbaarste bezit waardeloos. Verdienstelijke talenten loopen bij afwezigheid van lust en kracht tot actief optreden veelal op niets uit. Zij bewijzen dat een natuurlijke virtuositeit ons zonder den heiligen geest niet ver vermag te brengen. Het gevaarlijkste echter is de pretentie van hen, die meenen door de macht van hun chaotisch gevoel een wereldaanschouwing van eeuwige waarheid te kunnen geven en daartoe lijdelijke overgave preeken aan de omoties door de onbegrepen dingen bij ons gewekt. Temeer komt de bedriegelijkheid van het levensysteem dezer zoogenaamde gevoelsmenschen aan het licht, indien men zijne gevolgen in den gebrekkigen groei en slechts gedeeltelijke rijpwording van hun innerlijk wezen nagaat. Daar volgens hunne | |
[pagina 556]
| |
geliefkoosde splitsing van ons psychisme in twee uit den aard der zaak overeenigbare beginselen iedere bewuste en van wilskracht gtuigende arbeid als zijnde een uiting van het onvermijdelijk tekortschietende verstand principieel verworpen wordt, gebruiken zij de intuitie niet, gelijk de met hoogere bedoeling te gaanden, als springplank om te komen tot een helder en zuiver begrip der dingen, doch trachten haar in den oorspronkelijken staat te bestendigen, terwille harer eigen bekoring. Door ingewikkelde, half-juiste aanduidingen, die bij den argeloozen lezer de vage notie eener onuitgesproken gedachte wekken, krijgt het aldus tot stand gekomene een schijn van diepzinnigheid, dewelke echter tegen een meer kritische kennismaking niet bestand is. Forsche lijnen, die zich reeds bij de eerste ontmoeting in het geheugen prenten als kenschetsend voor een bepaalde individualiteit, zijn hier niet waarneembaar. Het voornaamste, de diepe geestdrift voor een vast ideaal, bij aanwezigheid waarvan ook technisch minder geslaagde voortbrengsels edel en hoogstaand kunnen zijn, ontbreekt volkomen. Door den onzekeren gang van het geestelijk leven verliezen de beste ingevingen hare bestemming. Vaagheid, niet slechts in de uitdrukking doch in de ideeën zelf, schrijft alle producten ten doode op. De troebele formuleering van deze sterk-sensitieve naturen is niet alleen een uiterlijk kenmerk, doch een ongeneeslijke, inwendige ziekte. Onmacht is de eenige oorzaak hunner duisterheid. Onmacht om stap voor stap verder te gaan en zijn bestaan met één hartstocht te vervullen, die alle anderen in zich opneemt; om door een onafgebroken wezens-inspanning in dikwijls troosteloos volharden de aan zich zelf gestelde opgave ten einde te brengen. Wie terstond door de kracht zijner onwillekeurige aanvoeling de organisatie van het heelal wil omvatten, zal slechts onbeholpen stamelen. De indrukken die het leven bij ons wekt, moeten haast werktuigelijk in verband gebracht worden met de realisatie van het enkel-doel. In geniale eenzijdigheid zal zich per slot van rekening het algemeene niettemin openbaren. De bijzondere tendens eener forsche persoonlijkheid is in hare geringste ondervindingen waarneembaar. De onhartstochtelijk-sensitieven hebben wel-beschouwd in het geheel geene consequente richting, doch blijven stilstaan bij en luisteren naar hunne lichtste aandoeningen, meenend daarin | |
[pagina 557]
| |
onmiddellijk datgene te vinden, wat slechts met moeizamen en hardnekkigen arbeid gekocht kan worden. Zij verkondigen de superioriteit van het gevoel als direkte openbaring uit hooger spheren boven het door menschengeest veroverde, vergetend, dat men bij passieve aanvaarding zijner verwarde en half bewuste impressie de duidelijke bedoeling des levens uit het oog dreigt te verliezen. De averechtsche handelwijze van boven-genoemde, machtelooze naturen behoort tot de meest voorkomende vormen van continueel en onopzettelijk zelfbedrog. De veronderstelling, dat een dergelijke gebrekkigheid eigen zou zijn aan het gevoelsleven van Stendhal, den leermeester der meedoogenloos-doordringende zelf-analyse en heldere doel-bewustheid, schijnt bij den eersten aanblik verre van waarschijnlijk. Hoe zou de rustelooze apostel der wilskracht zich kunnen vereenigen met een levensopvatting, die stagnatie van den geest in vage emoties als noodzakelijk gevolg medebrengt? Niettemin blijkt uit sommige zijner uitingen een duidelijk-bespeurbare neiging naar de zoo juist op haar onvoordeeligst omschreven praktijken. Hiermede zij niet gezegd, dat de gloed en exactheid zijner verbeelding, de meest op den voorgrond tredende hoedanigheden van het nooit volprezen werk ‘Le rouge et le noir’, bij een meer intieme en volledige kennismaking hunne waarde verliezen: de diepe voortreffelijkheid van dezen roman blijft altijd onaanvechtbaar. Echter heeft de persoon des schrijvers achter de schermen van het tooneel, waarop in de tot dusver toegejuichte vertooning in den mond van verscheiden spelers energie en hartstocht als eenige levens-principes geloofd werden, een overwacht en verrassend aspect. Zijn ontvankelijkheid voor indrukken dier weekelijke en onvruchtbare soort door onvitale overgevoeligen zoo zeer aangeprezen, blijkt van nature ver te zijn gevorderd. Zoo kan de geestelijke vader van Julien Sorel uitweiden over zijne meest duistere en onbestemde sensaties in een trant van nadruk en welgevallen, door welken de overmatige belangstelling voor dergelijke oppervlakkige stemmingen in hare onaangenaamste consequenties aan het licht komt. Een zijner meest voorkomende uitspraken ter rechtvaardiging dezer bedenkelijke tegen zijn overigens spotzuchtig en kritisch | |
[pagina 558]
| |
karakter vreemd-afstekende gevoels-verzonkenheid, geeft zijne overtuiging te kennen in deze uiterst subjectieve aangelegenheden slechts door weinigen begrepen te zullen worden: de ‘âmes séches’ zullen hem niet verstaan. Tu trouveras dans le monde, ma chère petite - schreef hij aan Pauline Beyle - beaucoup d'âmes sèches; ces gens là n'ont jamais en dans leur vie un moment de tristesse, de cette tristesse onctueuse que nous éprouvons souvent..... Met verdorde zielen leven er inderdaad zeer velen, die op grond hunner alzijdige wetenschap bij het publiek doorgaan voor bevoegde beoordeelaars hunner produceerende mede-menschen. Het kwaad en de verwarring door hen gesticht, de maatschappelijk erkenden en in het openbaar geprezenen, is groot en hardnekkig. Hun willekeurige appreciatie wordt door niet-wetende buitenstaanders afgewacht en gretig nagepraat, wordt verbreid in steeds wijdere kringen en legt zich eindelijk als schier onuitroeibaar vooroordeel vast in het hart der menigte. De nauwkeurigste kennis der feiten zonder intuïtie voor hunne eigenlijke beteekenis blijft immer waardelooze geleerdheid. Met den steeds snelleren vooruitgang der techniek doet zich meer en meer de verderfelijke omstandigheid voor, dat toonaangevende critici de geringste bijzonderheden en complicaties van een vak overzien zonder zijne beginselen en strekking werkelijk aan te voelen. Dat Stendhal zich kant tegen hen bij haast iedere gelegenheid eener persoonlijke speculatie is een daad van gerechtvaardigde zelf-verdediging: zij behooren tot de gevaarlijkste vijanden van groot en grondig talent. Overtuigd van den superieuren aard hunner phantasielooze scherpzinnigheid en nuchtere zaken-kennis matigen zij zich het recht aan een oordeel te vellen over het werk, door anders-aangelegden tot stand gebracht. Beide kasten, de verstandelijken en sensitieven, kenmerken zich door één zelfde gebrek: de verslapping van hun innerlijk wezen, in welks werkzaamheid de krachten over twee gebieden verdeeld zijn, terwijl de energie hun ontbreekt, om zich volledig op één doeleinde te concentreeren. Zij ontdekken zonder uitzondering elkaars minderwaardigheid: de toekenningen ‘cerebraal’ en ‘overgevoelig’ worden tusschen hen uitgewisseld. Het groote kunstenaarsschap gaat buiten deze polemiek om zijne eigen paden. | |
[pagina 559]
| |
Wanneer Stendhal dus kennelijk met kritiek-afwerende bedoelingen spreekt over de ‘âmes sèches’, die den rijkdom van zijn gevoel niet kunnen zien, neemt hij eveneens aan deze polemiek deel en wijkt af van de paden van het groote kunstenaarsschap. De reeds genoemde, inwendige scheiding heeft zich dan onherroepelijk bij hem voltrokken en de macht der bezieling, die hem in zijne betere oogenblikken meesleept, is gebroken. Moge hij uitvoerige en subtiele uiteenzettingen geven over het artistieke en schoone eener sterk-emotionabele natuur, met al deze woorden valt toch niet te wrikken aan het feit, dat stagneerend gevoel een uiting is van zwakte en doelsverduistering. Het genie doet zich slechts gelden in hartstochtelijke bewogenheid. Bij gebrek aan deze blijven twee mogelijkheden over: verdorring of sentimentaliteit, beiden de afwezigheid van het echte bewijzend. De elkaar zoo heftig beschuldigende partijen, de door hun aard en aanleg onvereenigbare typen gaan per slot van rekening onder dezelfde kwaal gebukt. Stendhal, heftig te velde trekkend tegen de ziels-verdorden heeft kiemen tot sentimentaliteit in zich, die op sommige plaatsen van zijn oeuvre zelfs welig zijn opgeschoten. Op deze plaatsen loochent hij zijne eigen grootheid. Er zijn wellicht geen psychische verschijnselen, die zoo tegen de beginselen der hooge kunst indruischen als een sentimenteele gemoedstoestand. Brutale gevoelloosheid begeeft zich uit den aard der zaak op een essentieel ander terrein en kan derhalve niet gezegd worden een voor de kunst bepaald verderfelijke strekking te dragen. De sentimenteel-aangelegden daarentegen hebben ten alle tijde gedacht groote kunstenaars te zijn. Ten einde op dezen weg tot resultaten te komen kweeken zij hunne neiging om zich over zich zelve en de gansche wereld te verteederen onwillekeurig aan: het verbeeldingsleven wordt opgeschroefd en onnatuurlijk. Geestelijke stilstand is het onvermijdelijk gevolg dezer gedragswijze. Om een voorbeeld te geven van deze psychose, in het algemeen zoo gevaarlijk voor een kunstenaar en vooral zoo verrassend bij een gelijk Stendhal zij de volgende plaats uit zijne briefwisseling met Pauline Beyle nog overgenomen: Une chose fait naître le grand génie, c'est la melancholie. Une âme grande et qui conçoit les jouissances célestes se les figure dans la vie, et les soutaite ensuite lorsqu'elle voit qu'elles n'y sont pas; c'est à dire que les âmes froides et sèches qui sont en | |
[pagina 560]
| |
immense majorite ne peuvent ni sentir ses transports ni les lui rendre; elle se croit malheureuse et se dit à elle-meme: ‘Je méritais mieux.’ Et les douces larmes de la mélancholie lui viennent aux jux. Alors ses jouissances acquièrent un charme de plus par le regret de ne pouvoir les trouver; on se les détaille pour se consoler, et par là, on devient capable de les peindre. Voilà par où ont passé Jean Jasques, Racine, Shakespeare, Virgile etc. etc. et tous les grands génies sensibles. De toon en strekking van deze opmerkelijke woorden door den nog jongen schrijver met haast onwillekeurige geestdrift aan het papier toevertrouwd in een oogenblik van onbekommerden gedachtengang zouden tevergeefs in de meesterlijke voortbrengsels zijner latere periode gezocht worden. Zij zouden zeker een eigenaardigen, onverwachten klank hebben in den mond van Julien Sorel, die toch de hoofdtrekken van Stendhal's individualiteit zoo scherp weergeeft. ‘Les grands génies sensibles......’ waartoe vertroebelt hij de heldere beteekenis zijner uitdrukking door de restrictie van dit vage bijvoegsel, zoo niet om een heimelijke verwantschap te kennen te geven met de door het laatste woord bedoelde naturen? Hij richt met welgevallen de aandacht op het hooge voorrecht eener verfijnde sentiments-ontvankelijkheid en wenscht dit vermogen te doen gelden als een eigenschap, inhaerent aan het genie. In de geheele uiting spreekt een nauw-bespeurbare geest van eigengerechtigheid; zij is een ondubbelzinnig kenmerk van den opgeschroefden gevoelsstaat door misplaatste verteedering over zich zelve teweeggebracht. Zacht gevangen in de zeldzame bekoring harer ontroeringen wordt de ziel te meer doordrongen van het vleiende besef zich door een verheven en kostbare gesteldheid te onderscheiden van de middelmaat. Overtuigd een rijkdom in haar binnenst besloten te houden, die door niemand volledig omschreven kan worden, meent zij krachtens bevoorrechting van hooger hand tot de elite dezer aarde te behooren. Het blijkt uit dergelijke ontboezemingen van onbestemde weekelijkheid duidelijk, dat ook de groote Stendhal zich bijwijlen prijsgeeft aan het kwaad dezer ziekelijke zelf-overschatting. Hij wekt hiermede vermoedens omtrent het wezen zijner kunst en den aard van zijn persoon, die een lezer, onbekend met de rest van het oeuvre, op een dwaalspoor zouden brengen. | |
[pagina 561]
| |
Hoe schril-contrasteerend en schijnbaar onverzoenlijk staan deze twee beginselen tegenover elkaar: sentimentaliteit en wilskracht. Toch moeten zij hier beide als wezenstrekken aanvaard worden. Tot in de diepste lagen zijner persoonlijkheid zijn beide grondsoorten naast elkaar te vinden. Bij eenzijdige en overmatige contemplatie van den onbetwistbaar-gebrekkigen staat der aardsche dingen als resultaat van het streven-naar-schoonheid, gedurende zoovele eeuwen door ieder geniaal sterveling opnieuw in twijfelloos vertrouwen aanvaard als getuigenis van goddelijke inspiratie, zou de ontmoedigende gevolgtrekking te maken zijn, dat de kracht van het menschelijk genie, in abstracto weliswaar onmiskenbaar en ontzaggelijk, voor eeuwig veroordeeld is schipbreuk te lijden in de chaotische werkelijkheid. Zoo de noodzaak eener fatale en van hier uit onveranderbare beschikking alle kans op toekomstige verbetering schijnt uit te sluiten, breidt het aanvankelijk schuchtere sceptische zich uit tot de moede verslagenheid, de onbegrensde wereldsmart, gelijk deze zich in Hamlet of Werther gemanifesteerd heeft. Door sommige personen van buitensporige fijnzinnigheid wordt het ontoereikende der huidige toestanden te meer gevoeld, omdat de behoeften hunner ziel, als ware zij oorspronkelijk van beter huize, ver boven de mogelijkheid hunner wereld uitreiken. Werkeloos en geringschattend staren zij toe op het maatschappelijk bedrijf in de a priori aanvaarde overtuiging, dat al deze pogingen gedoemd zijn de onvolkomenheid der menschelijke instellingen slechts van aanzien te doen veranderen, zonder in den diepsten aard der zaak eenige wijziging aan te brengen. Tegenover de lijdelijke en troostelooze droefenis door den jongen Stendhal op bovengenoemde en nog andere plaatsen met nadruk als superieure geestes-uiting aangeprezen, steekt zeer opvallend af de verwoede levensactiviteit door hem in het weergalooze Julien-type verheerlijkt. Zoo ooit de aspiratie naar een bezit van meer en blijvender waarde dan de hier oogenblikkelijk bereikbare genietingen zich hardnekkig en consequent in een heeft doen gelden, kan dit zonder twijfel gezegd worden van den nimmer strevens-moeden Julien. Hij behoort bij uitnemendheid thuis in den kring diergenen, die de bevredigende moraliteitsbegrippen der menigte als inhoudslooze en onbruikbare conventies | |
[pagina 562]
| |
met recht terzijde stellen, ten einde op eigen autoriteit een passender en doeltreffender levenssysteem op te bouwen. Deze schaarsche en voortreffelijke geesten vervangen de gangbare maatschappelijke opvattingen door een arbitraire zedeleer. Hoe de maatschappij op de eigengerechtigheid eener zoodanige daad pleegt te reageeren, zij thans daargelaten. Hun stoutmoedig initiatief getuigt, ondanks de van uit sociaal oogpunt niet te dulden consequenties, van onweerlegbare zielsgrootheid. Onder de onafhankelijke personen, die aan de pogingen der argelooze gemeenschap in de meer sceptische beoordeeling van hunnen vrijen geest geloof noch waarde hechten, moet dientengevolge steeds deze onderscheid0ing gemaakt worden tusschen actieven en passieven: imperialisme of wereldsmart. Om de uitingen van Stendhal naar waarde te bepalen is het van overwegend belang de mogelijkheid dezer twee verschillende houdingen van den buiten-maatschappelijke immer in het oog te houden. De zin der menschelijike geestesbegaafdheid en werkkracht, mogen zij aan sommige uitverkoren genieën klaarblijkelijk zijn gegeven tot voortbrenging van onwederlegbare en onvergankelijke schoonheid, moet begrijpelijkerwijze hoogst problematisch zijn voor wie de mogelijkheid tot realisatie zijner meest elementaire behoeften met deze middelen bij voorbaat ontkent. Zoo is het lot der gevoels-sceptici, om door aangeboren en onuitroeibaren twijfel aan al deze dingen nooit een krachtvol en in-zich-zelf besloten leven te kunnen leiden. Bij uitstek voor een, die zich bestemd waant voor een hoogeren staat dan de ons hier toebedeelde, is vooropgezet en ongemotiveerd geloof in de vervulbaarheid zijner idealen door eigen werkzaamheid onontbeerlijk. Bij vertwijfeling aan zich zelf, aan de macht zijner bezieling zijn de door Stendhal zoo warm geprezen tranen van verlangen gelijk een onuitgesproken bekentenis van de onmacht, die in haast iederen vorm van pessimisme verholen is. Ten onrechte legt hij het kenmerk van geestelijke superioriteit in het bloote heimwee naar-omhoog zonder de noodzakelijkheid te stipuleeren eener scherp-omschreven roeping, door welke het heimwee zich anschouwelijk openbaart in een reeks van hartstochtelijke handelingen. Zoo wij de hooge vlucht onzer onuitsprekelijke aspiratie slechts lijdelijk en hopeloos nastaren in die lethargische half-bewustheid, die de ‘zoete tranen | |
[pagina 563]
| |
der melancholie’ doet opwellen, zal het leven der ziel eer in stomme smart versterven dan rijp worden voor gesublimeerde uitdrukking in woord of daad. Wellicht is weemoed het lieflijkste en meest verleidelijke der geschenken, die het barmhartige leven zelf den menschen als vertroosting aanbiedt voor de vele en droeve teleurstellingen die er onvermijdelijk aan verbonden zijn. Hij is voor hen, die door de obsessie van een mislukt bestaan gepijningd worden, als een zacht bed waarop, in half-sluimerend bewustzijn van de gebeurde dingen, nog een schijn van rust en resignatie mogelijk is. Door zijne diep-doordringende betoovering wordt de folterende sensatie van onbevredigdheid getemperd. De verbeeldingsvoorstelling voorziet alsdan op bedriegelijke wijze in het te kort der werkelijkheid. Zonder aan de nog immer overblijvende mogelijkheid eener reëele verbetering te denken, tot vruchtbare activiteit niet meer in staat, vleit zich de weemoedige in de hem streelende schoonheid der dingen, zooals zij hadden kunnen zijn, indien alles anders geloopen ware. Deze vizie wekt gelijktijdig smart en behagen, bevredigt ondanks de herinnering aan het falen. Zij, stelt ons die dingen in de phantasie als werkelijk voor, waar wij in de werkelijkheid reeds van af zagen. Immers, Stendhal verklaarde zelf, ‘dat een mensch slaagt, zoo hij dit vurig en aanhoudend wil.’ Zijn eigen woorden hier toepassend komen wij dus tot de gevolgtrekking, dat weemoed en sentimentaliteit - gelijk ook reeds door alle uitingen werd aangeduid - verschijnselen zijn van diep-inwendige willoosheid. De door Stenhal in een zijner schoonste creaties geheiligde wilsheroiek blijkt aldus niets anders te zijn dan de intellectueele tegenhanger zijner sentimenteele wils-verslapping. |
|