dat zij hem bij het omslaan van een straathoek plotseling hadden zien voorbijgaan, den tegenovergestelden kant uit, zoodat hij onmidddellijk weer uit het gezicht was, door de zwenking van den weg. En - zoo werd er bij verteld - men had dan terug willen gaan om hem in te halen en naar zijn gezondheid te informeeren, maar als men zich daartoe omdraaide, zag men den wonderbaren man reeds weder verdwenen in de menigte, die zich woelend bewoog tusschen het middeleeuwsch-gothische huizen-komplex. Maar zóóveel had men dan toch wel van hem gezien, dat nog altijd, ondanks zijn haastig loopen, zijn gelaat dezelfde ijzeren kalmte vertoonde en denzelfden vreemden glimlach, dien men zijn heele leven door van hem had gekend.
Sommigen, die van dat snelle voorbijflitsen van d en toovenaar in de middagdrukte hoorden, glimlachten dan en zeiden, dat dit onmogelijk waar kon zijn, want dat men den machtigen man zelf de poort had zien uitgaan, toen hij weg toog naar het gebergte. En dat hij stellig ook alleen maar op reis was om nieuwe handelsrelatie's aan te knoopen of waren in te slaan, voor zijn handel in vogels en kooien en allerlei soort planten en vreemd, gedroogd fruit. Ja, dat hij misschien wel heelemaal nooit terugkomen zou. Want de doorsneê-menschen gelooven vaak niets anders als wat ze met hun eigen neus zien, en voelen zich dan bij zonder-prettig in de verbeelding, dat zij alleen het naadje van de kous weten en beter dan wie ook over alles zijn ingelicht.
Maar op een goeden nacht bleek de toovenaar dan toch werkelijk te zijn rondgegaan, de heele stad door, want 's morgens vroeg werden de menschen wakker en vonden in hun vensterbanken juweelen liggen, of op hun stoepen vlak bij de voordeur lag een kostbaar gouden vaatwerk dat zoodra de deur op de kier werd gedaan, omdat men van verre op de straat, den melkboer luidroepend hoorde waarschuwen dat hij aankwam met zijn waar, van zelf naar binnen schuiven ging. En de menschen in die tijden, toen men nog reverentie kende, namen die waardevolle geschenken stil-dankbaar aan: zij dorsten er zelfs niet met elkander noch tegen den toovenaar, als ze hem later ontmoetten, over spreken. Neen, als ze hem toevallig tegenkwamen, dan keken zij schuinsch naar hem op met dankbare blikken, en bogen alleen maar het hoofd weer naar den grond als in eerbiedigen groet.