| |
| |
| |
Bibliographie
Over boeken van schrijfsters.
XXV
Phil's amoureuze perikelen door Emmy van Lokhorst. W.I. en J. Brusse's Uitg. Mij., Rotterdam.
Toen, de een na de ander, in ‘Elsevier's’, Phil's Liefde-drama's verschenen (hoe jammer, dat de schrijfster dezen aardigen titel veranderd heeft in dien zooveel precieuser en geaffecteerder van Phil's amoureuze perikelen! Waarom was dit noodig? vraagt men zich af. Phil's liefde-drama's zou àl het zware en tegelijk ònzware hebben gehad, dat zoo bij uitstek bij het karakter dezer luchtig-ernstige vertellingen past) toen ik dan, de een na de ander deze origineele liefde-gevallen las, verlangde ik er al naar, ze allen bij elkander in boek-vorm te zien verzameld. En daar is dat boek dan nu, het eerste werk eener jonge, talentvolle schrijfster, die zich hiermede al dadelijk een plaats in de letterkunde veroverd heeft.
Er is der auteur een verwijt ervan gemaakt, dat in de latere schetsen de ‘lieve vader’ in 't geheel niet meer voorkomt, dat de zuster nu eens Hilda heet en dan weer Greet, en dat het met de namen der broers ook niet ‘uitkomt’. Mijns inziens geheel ten onrechte. Immers Emmy van Lokhorst schreef geen roman, geen samenhangend verhaal, waarvan elk liefde-drama een hoofdstuk zou zijn. Neen, elk dezer episoden moet op zichzelf worden beschouwd, en vormt een in zichzelve compleet geheel, dat ook op zichzelf moet worden beoordeeld.
Phil's eerste liefde-drama. Het gegeven kon al niet eenvoudiger zijn: een alleronschuldigst avontuurtje van een twaalfjarig H.B.S.-meisje en een vreemden jongen. Maar hoe voortreffelijk is de uitbeelding hiervan, in haar simpele natuurlijkheid! De gevoelens en gedachten der kleine Phil zijn volkomen op het kinderlijk niveau gehouden; niets is er in deze schets wat detoneert; en het mooie ervan is, dat wij in dit kort bestek, een volledig inzicht krijgen in de persoonlijkheid, het karakter, het temperament van het meisje.
Het kinderlijk cachet dezer vertelling is ongemeen charmeerend. Er bestaat ook een schets van Ina Boudier-Bakker over hetzelfde onderwerp, van een kind-meisje met een ‘beige’ jongen - die doet denken aan ‘het beige jongetje’ uit Top Naeff's School-Idyllen - welke schets eindigt met de volslagen ònkinderlijke gedachte van het meisje: o, zij hoefde dus hier- | |
| |
aan nog niet te denken? Zij mocht nog kind zijn.... Dat andere was voor ouderen.... (Ik citeer uit het hoofd, maar geef precies de quintessens weer).
Voor mij persoonlijk is het aardig, om te lezen over de meisjes H.B.S. in de Laan, met den concierge Walsmit.... Juist als in de dagen, dat ook ik dagelijks het binnen-plein overging.... School-herinneringen, zij hebben voor mij altijd iets angstig-aantrekkelijks.... angstig, als ze van mijzelve zijn, aantrekkelijk als zij van anderen komen. Want ofschoon er met mij op school nooit iets bijzonders is voorgevallen, ofschoon ik in de klasse leefde als een der weinig-opgemerkten, die niet te goed leerde en niet te slecht, die niet te veel meedeed en niet te weinig, - ofschoon geen enkele gebeurtenis mij daartoe aanleiding gaf, omdat ik noch te dom, noch te ondeugend, noch te veel op den voorgrond tredend was, om bij onderwijzenden en leerlingen een middelpunt te zijn, - ofschoon mij van de zijde der leeraren en leeraressen noch van die der meisjes ooit iets onaangenaams is gebeurd.... toch, het klinkt haast ongeloofelijk, toch heb ik altijd de school gehaat, heeft zij mij altijd een gevangenis, een boeteplaats, wat al niet meer, geleken. En vele malen heb ik mij in groote verbazing afgevraagd: waarom? Want als ik boeken met school-herinneringen lees, dan is de school-tijd altijd een ‘bron’ van vermaak, een tijdperk, waarvan men slechts noode afscheid neemt. Wat heeft er psychisch aan mij gehaperd, dat elke gang naar school mij een zelfoverwinning kostte, dat geen uren mij liever waren, dan twaalf en vier, dat mijn horloge altijd in mijn hand lag, of vlak voor mij op de bank, dat ziektes, om van de vacanties niet te spreken! voor mij de verrukkelijkste tijden van het jaar waren, dat geen enkele vriendschap der meisjes, dat zelfs niet de appreciatie van enkele onderwijzeressen, mij de school konden doen waardeeren? Ik weet het niet, ik wéét het niet. Het eenige, wat ik kan vermoeden, de oorzaak van mijn haat en afkeer van het school-leven te zijn, is het volgende: het vroegste onderwijs heb ik thuis mogen ontvangen, lezen, schrijven,
rekenen, leerde ik bij een huisonderwijzer; mijn lieve Moeder woonde dikwijls de lessen bij; en zij hielp mij met mijn lees- en schrijfoefeningen. En toen ik op mijn achtste jaar voor het eerst naar school ging, en dadelijk Fransch begon te leeren, was ik niet, zooals de andere kinderen al twee jaar aan het klassikaal onderwijs gewend, en was het misschien al te laat voor mij, om ooit volkomen op mijn gemak te raken in de school-sfeer. Te diep en te innig werkten bij mij nog de herinneringen na aan de dierbare oogenblikken, dat ik, omkoesterd door mijn Moeder's armen, op haar schoot zitten mocht, en zij woordjes met mij spelde, of mijn hand vast-houdend letters liet schrijven tusschen twee potlood-lijnen.... In de theorie der paedagogiek heeft men het over de voordeelen van het klassikaal boven het hoofdelijk onderwijs; maar zijn de voordeelen inderdaad zóó vaststaande, als men gewoonlijk beweert? Het zou misschien wel een interessante enquête kunnen opleveren, als men aan bekende personaliteiten,, aan menschen, die iets ‘geworden’ zijn in de wereld hun opinie in deze vroeg. Als men meine Wenigkeit de eer aandeed de vraag te stellen begrijpt men,
| |
| |
wat het antwoord zou zijn. Maar vele onzer schrijfsters denken er blijkens hun werk anders over; voor hen was de schooltijd interessant en vol amusement en afwisseling; en ik moet eerlijk zeggen, dat ik hen dikwijls benijd. Het zou voor mij ook waarlijk veel aangenamer zijn, als ik er zóó over denken kon, inplaats dat mijn schooljaren een tijd van beklemming, onrust en somberheid voor mij waren geweest, en dat ik het volmondig eens moest zijn met een Engelschen luitenant, die op een toevallige vraag van mij daaromtrent, met hartigen nadruk antwoordde: ‘I simply hate schools!’
Niettemin lees ik graag, zooals ik al zei, de school-herinneringen van anderen. En zoo boeide mij ook met een zachte verteedering Phil's tweede liefde-drama; een zeer natuurlijk gehouden voorval tusschen Phil en een vergode onderwijzeres (zeer ten rechte vergood!) Verbazend ‘echt’ is haar voornemen, om niet te klikken, en het dan, in een bewogen moment tóch te doen!
Phil's derde liefde-drama. Hoe goed is ook dit verhaal. De verbijstering der gevoelens die Phil ondervindt voor haar nieuwen neef, welke zich ten slotte oplossen in een zwoele bekoordheid, een zoete bedwelming.... zijn met een intuïtieve subtiliteit weergegeven, die men bewonderen moet. Alleen kwam aan het slot de bedenking bij mij op: hoe is het mogelijk, dat Phil, die reeds zóó intens het zinnelijk geluk der liefde kan voelen, en dit niet één enkel schokkend, kort oogenblik, maar dagen achtereen, telkens als Ru den arm om haar heen legt, bij het haar helpen met haar werk.... op het hooren van Ru's engagement met haar zuster zóó kinderlijk en onbevangen antwoorden kan: ‘Ik vind 't heelemaal leuk’, zonder eenigerlei vlijming van jaloezie, ondanks de ‘vreemde, heerlijke betoovering’, die een ‘strakken glans’ in haar oogen, een een ‘warmte op haar wangen’ bracht....
Phil's vierde liefde-drama, waarin Phil zich een kus laat geven door een jongen, die verliefd is op haar vriendinnetje, en zelfs ‘natuurlijk’ zegt op zijn vraag, òf hij haar dien mag geven, waarna zij zich ontgoocheld en diep verdrietig voelt, is een meesterstukje van psychische analyse. Ach ja, het is een waar, hoewel treurig feit, dat de zoo vaak poëtisch bezongen ‘eerste kus’ lang niet altijd meevalt! En waaròm dit zoo is, wordt door deze schets zoo ten volle verklaard: het jonge meisje, - waarvan Phil het prototype is, - verlangt niet zoozeer naar den jongen man, als wel naar de liefde. En door den jongen man komt dan een realiteit tot haar, die haar droom, haar illusie niet aequivaleert....
(Er bestaat een gedicht van Marie Madeleine uit haar eersten bundel Auf Kypros, waarin op poignante wijze het onderwerp behandeld wordt van een meisje, haar verloofde en haar vriendin. Het heet: ‘Vergieb!’ en het verwondert mij, dat het nooit eens gekozen wordt, om voor te dragen, waarvoor het zich m.i. zoo uitnemend zou leenen.)
In Phil's vijfde liefde-drama vinden wij een fijn en gevoelig weergeven van de natuur, als encadrement om een liefde-geval, waarvan wij de waarschijnlijkheid maar niet zoo voetstoots kunnen aanvaarden. Het huwelijks- | |
| |
aanzoek van den schuwen zonderling komt wel wat heel onverwachts, en het lijkt ons niet logisch en niet gemotiveerd.
En het gedrag van Phil's vriendin Nannie is zoo.... neurasthenisch, (ik zou eigenlijk een ander woord moeten gebruiken) dat het óók niet al te geloofwaardig lijkt, evenmin als dat van haar man. En toch, wat kunnen we ervan zeggen? Bij zenuwlijdende vrouwen en onder haar invloed staande echtgenooten is alles mogelijk!....
Phil's zesde liefde-drama daarentegen is weer emotioneerend en boeiend van het begin tot het einde. De gewaarwordingen van het gevoelige, naar liefde-snakkend meisje zijn zoo fijn en innig uitgebeeld, dat men de diepe waarheid ervan mee-gevoelt. De chef van Phil was zeer zeker gecharmeerd van het teedere, hartstochtelijke meisje, en hij gaf toe aan de onweerstaanbare verleidelijkheid van haar hem aantrekkend wezen, maar wat bij hem slechts een mannelijke zwakheid was, vervulde hààr geheele ziel met smartelijken ernst. Het gevolg natuurlijk: een scheiding.... eh bien! c'est la vie....
Phil's laatste drama beviel mij van deze serie het minst. Het valt een beetje uit den toon der andere ‘drama's’; Phil ‘zuchtend van geluk’ kan men zich niet zoo goed voorstellen, als Phil met het zware heimwee in haar hart, zoekende, zoekende naar eindelijken vrede.... Maar dat is het niet alleen. Wij gunnen Phil en Frank van ganscher harte hun geluk, en, wij gelooven ook wel aan love at first sight, (ondanks Rossetti, die zegt: love at first sight is vague....) maar deze schets is meer ‘gewoon’, zij mist eenigszins het cachet van originaliteit, dat in de anderen zoo intiem bekorend was. Het maakt den indruk, of de schrijfster een ‘slot’ aan haar verhalen-reeks wilde hebben, en zich verbeeldde, dat een ‘bevredigend’ slot het meest gewenscht zou zijn. Hoe het zij, er zijn in deze schets wel goede qualiteiten, - bon sang ne peut mentir, - maar ik voor mij prefereer de anderen, vooral de eerste, tweede, derde, vierde en zesde. (Uit de topographie der schrijfster van Den Haag kan ik niet goed wijs worden: Piet Hein-plein en Mauritskade liggen vlak bij elkaar, als men van de Zeestraat naar de Javastraat moet, gaat men het Plein 1813 op; als men van het Sweelinckplein naar de Beeklaan wil, komt men nog eerst aan de Groot-Hertoginnelaan; lijn 12 brengt u naar de Frederik Hndriklaan; met den Bataaf weg wordt de Verheull-laan bedoeld; men gaat dan om naar de Waterpartij te komen niet den Cremerweg op, maar loopt eerst voorbij De Bataaf. Dit alles is gemakkelijk te herstellen bij een volgenden druk, die natuurlijk niet uitblijven zal!)
| |
Winnie. Uit het Artistenleven door Marie Metz-Koning. Slothouwers Keur-Bibliotheek, No. 1. Amersfoort.
Winnie is een lief, zacht, in mineur-toon gehouden verhaal, - een verhaal van weemoed en resignatie. Deze novel in a nutshell wekt evocaties op aan de tragiek des levens, die in de schoone, sterke ziel van Winnie beheerscht en overwonnen lijkt. Met enkele lijnen staan de personen voor
| |
| |
ons uitgebeeld, maar het zijn menschen geworden, èn menschen, zooals de schrijfster hen heeft bedoeld. Het simpele gebeuren van atelier-leven en boerderij-bewonen geniet men mede; een aangename stemming van tevreden eenvoudig geluk klinkt uit deze bladzijden op, en het doet goed eens een dergelijk onpretentieus verhaal te mogen lezen. De geschiedenis van Winnie's leven, in een paar bladzijden verteld, bevat de stof voor een geheelen roman; en ofschoon Winnie de kracht vond, om haar verloren liefde te overleven, toch bleven de herinneringen daaraan altijd even ontroerend en warm.
....the memories of these things,
Like leaves through which a bird has flown,
Still vibrated with Love's warm wings,
Winnie is het eerste nummer van Slothouwers Keurbibliotheek, en als de volgende deeltjes verhalen bevatten in hetzelfde genre, wat wij na dit goede begin misschien wel mogen verwachten, zal deze nieuwe onderneming blijken ‘er te mogen wezen’. Een aardige omslagteekening typeert en plasticeert de personen voor ons.
| |
Kruispunten, door Jo van Ammers-Küller, Haarlem. H.D. Tjeenk Willink en Zoon.
Een bundel van acht bijeen-verzamelde korte vertellingen, met een frank, frisch portret der schrijfster versierd. Sommige schetsen (of alle?) verschenen reeds in tijdschriften, en inderdaad zij waren te veel waard, om niet nogmaals, in boekvorm, het licht te zien. Met oordeelkundigen tact plaatste de schrijfster de beste novellen: Dreiging en Een voldoening als de eerste en de laatste; en zoo beginnen en eindigen wij de lezing met een goeden indruk. De genoemde zijn de rijpste en interessantste vertellingen, zij die het meeste ‘inhoud’ hebben en op zichzelf àf zijn; enkele anderen hebben iets fragmentarisch’. Ook komt in deze twee het krachtige en het beheerschte in het talent der schrijfster het meeste uit. Hun kind en Ons eerste Familie-bezoek zijn een beetje onbeduidend; de eerste schets doet even aanvoelen het navrante in het van de ouders wèg-leven van een kind, maar als wij juist in de stemming zijn gekomen, is de schets al weer geëindigd; en Ons eerste Familie-besoek is belangwekkender voor dengene, die zoo iets ondervindt, dan voor het lezend publiek. Het getraliede venster is een gemonologiseerd gedeelte uit het tooneelstuk Roeping, welke door Mevr. Aleida van der Horst-Roelofsen is gezegd geworden. Het skelet en De brutaal-roode bessen zijn twee kleine schetsjes, in elk waarvan het levensleed van een door het lot misdeelde schrijnend is voelbaar gemaakt. In het Moeras is een boeiende oorlogs-schets, spannend, en knap verzonnen. Zou dit gegeven niet iets zijn voor het tooneel? (Het moest dan zóó gemaakt worden, dat het niet leek op Strindberg's Doodendans, en mij dunkt, dat daar wel iets op te verzinnen zou zijn.)
Jo van Ammers-Küller mag als jonge schrijfster tevreden zijn met haar succes. Debuteerende met den Roman van een Student, gaf zij al dadelijk
| |
| |
blijk van vooruitgang in haar De verswegen Strijd, en ook uit dezen bundel (de schrijfster was zoo verstandig, ter contrôle van de lezers overal jaartallen onder te plaatsen) toont haar werk ten duidelijkste dien vooruitgang aan. Het talent van Mevr. van Ammers-Küller is als haar portret: frank en frisch. Het is vol van een prettige radio-activiteit, waardoor de aandacht van het publiek onmiddellijk wordt opgewekt. En ik ben er van overtuigd, dat ik niet de eenige ben, die alweer met verlangen uitzie naar een nieuw, grooter werk van deze auteur.
(Een stukje door Mevr. van Ammers-Küller geschreven onder de rubriek Wat een vrouw denkt over.... in den Nieuwen Amsterdammer over een voorval uit het school-leven van een harer zoontjes, geeft mij de intieme convictie, dat Mevr. v. Ammers althans iets van mijn haat voor de school zal kunnen begrijpen. En ik kan niet anders zeggen, dan dat mij dit een werkelijke voldoening is.)
Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
| |
Johan Wesselink, De Zomertocht van den reus. Uitgave van S.L. van Looy, Amsterdam.
Ellen, Ariadne en Dionysos. Uitgave van Scheltema en Holkema's Boekhandel, Amsterdam.
Willem van Doorn, 'n Tuin op 't Noorden, verzamelde gedichten. Uitgave van S.L. van Looy, Amsterdam.
Felix Rutten. Beatrijs, mysteriespel in vier tafereelen, verlucht met teekeningen van G. Westerman. Uitgave van de N.V. De R.K. Boekcentrale, Amsterdam.
Keurig is het boekje van Johan Wesselink door S.L. van Looy uitgegeven, een feest voor de oogen. 't Verhaal-zelf is maar 47 bladzijden groot, maar die bladzijden zijn heel lang en er staat véél op gedrukt.
'k Heb dezen zomer drie uitbundige boeken gelezen, voor de zooveelste maal den prachtigen ‘Uilenspiegel en Lamme Goedzak’ van Charles de Coster, nog in den eersten druk op courantenpapier, daarna dien levensvreugdigen Pallieter en thans dit helder-mooie werkje van Wesselink.
Al dadelijk treft ons de echte sprookjes-toon in dit kleurige, fleurige verhaal-begin:
‘De reus was op een onbekenden weg. Hij had bij een kruispunt den besten gekozen, een weg met een blauw verschiet, langs bosschen en door heiden, langs heuveltjes met lichte beekjes.
Hij had geloopen tot den middag, maar hij wist nog niet waarheen en hij kende den ranken toren niet, die vaag opspitste in het verre blauw. Hij at zijn brood langs den weg, hij rustte tegen een helling en bekeek aandachtig de roode papehoedjes met uitbarstende oranjezaden en hij sloeg met zijn stok naar de besjes, die dan in gouden kralen uitéén spatten....’
| |
| |
't Is een fijn genot te lezen over Vanna en Reus, die in zich draagt het onmetelijk verlangen, dat hem doet zwerven en keeren, ieder jaar weer.
Dit boek is vol levenszoetheid, vol angst om het dreigend gemis en verwonderlijk schoon, telkens. Het is reëel en toch vol droom-verbeeldingen, ook bij waken, net als het binnen-leven van Reus-zelf.
Men leze dit zinnetje:
‘Met een langen uithaal eindigde de harmonicaspeler zijn muziek. Hij viel plotseling uit zijn begeestering, uit zijn wellustigen droom terug, met de opmerking, dat er goede muziek zit in het ding’....
De heer Wesselink is een geboren schrijver en heeft het groote voorrecht van te kunnen boeien, zoo suggestief is de aard van zijn eigenaardig talent. Een machtige kracht is zijn natuur-verbeelden, dat iets opentoovert in het hart. Ik althans heb een gelukkigen dag toen ik gelezen had:
‘Hij luisterde naar den roependen en juichenden zang van de vogels en tuurde naar een glimwormpje, dat phosforlicht straalde op een stammetje. Hij wendde het hoofd op of hij ook niet tusschen de bladen de sterren zag. Die pinkelden als kleine lichtjes tusschen het loover, soms kwam er een groote briljant tusschen twee bladen schitteren en dan weer een gouden ster twinkelen achter opwaaiende varens. En er was wel eens een vuurvliegje, dat rondvloog als een dwalend sterretje....’
Wij verwachten van dezen jongen auteur, als hij zichzelf gelijk blijft, nog veel moois.
* * *
Voor de verzen van Ellen voel ik niets, ik speur er niet de Grieksche atmosfeer in, ik proef het wonder niet en kan niet luisterend buigen.
Deze dichteres, die onstuimig wil zijn, is hinderlijk-gemanireerd en haar woorden komen dikwijls neer als stompen:
Ze rekte een kreet naar vroeg're teederheden....
elders:
En in Bachante-dans trad ze op haar droom verdord.
Dit is gedachte-werk en geen visionair schouwen en doorvoelen.
Neen, Ellen blijft ver beneden, bijvoorbeeld, een de Hérédia, Ellen heeft als dichteres niets eigens en jammer is het zeker, dat zij dezen weg is opgegaan, na haar aardige proza-werken.
Mevrouw Ellen moet maar eens lezen wat Edouard Schuré over Dionysos schrijft in zijn ‘Evolution Divine’, dan zal zij wellicht leeren begrijpen hoe men een mysterie-god naderen moet.
Ellen heeft zeker iets te zeggen, maar zij zingt zich niet vogel-vrij uit, maar perst haar wil in een koud-harde beeldspraak, die zou moeten aandoen, maar niet aandoet.
O Gij, die mij een vreugdebron wilt wezen,
Mijn heete dorst hijgt naar uw drenking heen.
| |
| |
Deze maatvaste regels zijn zoo burgerlijk-nuchter, dat wij er ons over verbazen dat de dichteres ze Ariadne laat zeggen tot een God.
Of het boekje overal goed is van maat? Wij betwijfelen het. Zoo vinden wij bijv. op pag. 17:
Mijn bloed verlangt naar jë; al 't ongestilde,
Al wat ik radeloos in mijn bedwong:
De heilge driften en de blijde, wilde
Begeerten, die 'k bang in schijnslaap zong....
Voor ons gehoor-en-gevoel is deze vierde regel verkeerd van maat. Maar er wordt tegenwoordig met oude regelen gebroken en sommige jongeren prijzen het schrijven met verkeerden klemtóón als een deugd. Had niet Koning David, de man in wien de oude Abraham-kracht tot woord werd, den hartstocht-aanslag? Zóó spreken sommige jonge Joden, die oude wijze dingen weten. Maar wij leven niet meer in David's tijd en hooren en voelen en zien anders, wij willen het rake accent, diep-zwaar, of als een danspas, luchtig, om te komen, in verre toekomst, tot een eurhythmie, die de diepste en fijnste ontroeringen van den menschelijken geest vertolken zal. Dàn zal het bonk-rijm vergleden zijn en ganschelijk verdwenen, want ook in het vers wordt een evolutie voltrokken. Stafrijm, eindrijm, en datgene, dat wij tegemoet leven en dat wonderen dragend, tot ons komt. Ziedaar de lijn van ontwikkeling, die voert tot vergeestelijking.
In dit licht gezien is Ellen's uiting, dor en levenloos en vervelend-ouder-wetsch, onder den schijn van bewogenheid en passie en schoonheid.
* * *
Willem van Doorn is iemand met een driftig gemoed, iemand met sentiment, die uit eigen oogen kijkt en in in-wezen een eigen persoonlijkheid is.
Hij houdt er zelfs een eigen spelling op na en schrijft bijvoorbeeld et voor het, maar soms is de natuur sterker dan de leer, want op pag. 69 lezen wij:
Als et hoofd komt tot klaarheid
Als het hart komt tot waarheid....
Wij begrijpen niet dat het hart alle letters van Sint-Nicolaas-Van Doorn krijgt en het hoofd maar twee letters en een klap met de gard.
Maar dat is maar een grapje, Van Doorn's verzen zijn zwierig-mooi van rhythme.
Door 't geblaart, et jong geblaart,
Sprenkelt zonlicht neer op d'aard,
Trilt op 't weitje van 'n geitje
Schuifelt, wiegelt, glijdt en glipt; -
't Geitje komt et nagewipt, -
Wordt bedrogen - door de winden.
Willem van Doorn kan ernstig zijn en jolig, overal is hij fijn-raak, zonder wankeling. Tot de fraaiste gedichten behoort ‘Laskaren in Zaandam’ en tot de geestigste ‘Ware geschiedenis’, met dit einde:
| |
| |
En 't kikkertje z'n kaarten,
Die vond 'n oude karekiet:
Hij zei: ‘Dat is muziekpapier’,
En floot de wijs in 't riet.
En Jonker Krekel Sjirpstra
Vond kevers kaarten tusschen 't gras.
Hij zei: ‘Dat zijn gedichten’;
Schraapte z'n keel, en las.
Soms doet hij aan Heine denken, maar blijft persoonlijk van visie en gevoel:
Maagre bedelmussen pikken
Aan bevrozen vensterruiten.
Arme stakkers! niets te bikken!
Winden vlijmen, snerpen, fluiten....
O hoe heerlijk-jolig is dat uitbundige ‘Zondagmiddag bij Uitgeest’, waarvan ik een fragment zal aanhalen, om te laten zien wat een natuurlijke vent die dichter, ondanks zijn nieuwspellerij, eigenlijk is:
Jandorie, 'k ga liggen, languit in de wei,
Diep in 't goud en in 't groen, en met jou aan m'n zij -
In die stad was et doods, -
'k Blijf hier, hier, hier,
Nooit, nooit meer terug naar m'n stinkend kantoor!
Ik smijt in de sloot m'n retourtje van 't spoor; -
We slapen van nacht met z'n beidjes in 't gras;
Morg'ochtend 'n bad in de spieglende plas,
En hebben we honger, dan melk ik 'n koe
In je laarsje! - Trek uit! - Je zult zien da'k et doe,
Naar den duivel die stad!
Maar hoe geheel anders is de stemming van ‘Duin-vizioen’:
Drie vrouwen, zwaar van schreden,
Wat voelde 't schuw in 't stille duin......
Loomrig van kruin tot kruin......
| |
| |
Willem van Doorn is een dichter met waarachtige kwaliteiten, deze oogst van ruim dertien jaar doet verlangen naar meer.
* * *
De sage van Beatrijs, bewerkt voor 't tooneel. Het kan niet anders of van de simpele sprook moet veel verloren gaan. Het oude verhaal is zoo ontroerend mooi en eenvoudig, dat alle overdaad en nadere uitwerking schaadt. Maar Dr. Felix Rutten heeft met liefde gewerkt en dit is al veel en er staan mooie dingen in. Zijn poging duidt zeker op een veredeling van 't tooneel en heeft als zoodanig waardij.
Joannes Reddingius.
| |
Moderne Duitsche literatuur
III
Deutsche Chansons (Brettl-Lieder); Leipzig im Insel-Verlag. Deutschlands Dichter, Neuzeitliche, deutsche Lyrik, ausgewählt von Ernst Krausz. - Meulenhoff. Leipzig 1918.
Het kleine, subtiele lied, dat de Fransche literatuur deelachtig is geworden door Paul Verlaine, is in de Duitsche letterkunde niet terug te vinden. Wij zouden naast een vers als ‘La lune blanche’, van Verlaine, het onvergankelijke ‘Über allen Gipfeln’ van Goethe kunnen stellen, maar algemeen gesproken, nadert de klank van het Duitsche lied niet die van het Fransche en omgekeerd.
Gaan wij de klankwaarde der Fransche chansons na, dan treft ons de lichte, luchtige sopraan, die daar zingt. De Duitsche dichter kent de luchthartige, eenige maanden op ieders lippen zwevende chanson niet, zélfs zijn Brettelieder, zijn zoo alt-zwaar van toon, dat zij dadelijk tot literatuur worden.
Otto Julius Bierbaum, wiens ‘neubestellte Irrgarten der Liebe’ juist buiten Duitschland ook zoo'n ongewonen indruk heeft gemaakt geeft b.v. het volgende:
Ein Bett, ein Stuhl, ein Tisch, ein Schrank,
Und mittendrin ein Mädel schlank,
Meine lustige, liebe Jeanette.
Braune Augen hat sie, wunderbar,
In wilden Ringeln hellbraunes Haar,
Kirschroter Lippen ein schwellend Paar.
| |
| |
Am Fensterbrett ein Efeu steht,
Durchs grüne Geranke die Liebe späht,
Meine lustige, liebe Jeanette.
Türe auf: Da liegt mir am Hals das Kind.
Alleine wir beiden, es singt der Wind
Das Lied von Zweien, die selig sind.
Van Richard Dehmel, de zwaarwichtige, soms zoo wiskunstig-juiste dichter, vindt men hier zijn goed en bekend lied van ‘Der Arbeitsmann’:
Wir haben ein Bett, wir haben ein Kind,
Wir haben auch Arbeit, und gar zu zweit,
Und haben die Sonne und Regen und Wind
Und uns fehlt nur eine Kleinigkeit,
Um so frei zu sein, wie die Vögel sind:
Ook de eigenlijke oprichter van de ‘Brettl-Bühne’, Ernst von Wolzogen (vergelijk het artikel over Detlev von Loliencron in ‘De N.G.’ van Febr. 1918), geeft hier enkele zijner Zuid-Duitsche liederen. Op dezen dichter en prozaschrijver is hier in Holland te weinig acht geslagen, juist door zijn bekend maken van de goede verzen van Liliencron en Falke (welke ook in dit bundeltje vertegenwoordigd zijn), heeft hij er geen klein deel toe bijgedragen om de nieuwe richting in de tachtiger en negentiger jaren in Duitschland dieper te laten doordringen.
Arno Holz, met zijn meer maatschappelijke, wrange liederen en Frank Wedekind maken dit bundeltje tot een aardig overzicht van wat er luchtigs geschreven werd in het Duitschland van vóór den oorlog.
* * *
Een nuttige bloemlezing, die van Ernst Krausz; van veel, heel veel auteurs is hier na de biografische bijzonderheden, wat opgenomen. Al missen wij, door omstandigheden buiten schuld van den verzamelaar, enkele zeer goede dichters (b.v. de twee de vorige maand in dit tijdschrift behandelde).
Wat ons dadelijk opvalt is de toon van het Geleitwort. ‘So erwächst aus dem groszen Unheil dieses Weltkriegs ein groszes Heil für die Mensch-heit’. ‘Die Seele begreift tiefer die Verkettung mit einem höheren Sein lernt feiner fühlen und wird zu einer Allliebe.’
Wanneer de verzamelaar in wel-te-verschijnen herdruk, van enkele onbeduidende dichters het werk achterwege laat en daar voor in de plaats tracht van enkele ontbrekenden iets vrij te krijgen, dan zal ook hier te lande deze bloemlezing naast die van Benzmann en Will Vesper zeer goede diensten bewijzen bij oriënteering in de lyriek van de 19e en 20e eeuw.
Jan J. Zeldenthuis
|
|