De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1004]
| |
Over de ontwikkelingsgeschiedenis van den Pierrot door Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.Volgens de sage moet de Pierrot wel zoo oud, zoo oud als de wereld zijn! Want naar een aardige volksoverleveting ons vertelt, keken Sint Peter en Sint Jozef eens van uit den hemel over de aarde, waar het toen winter was, en alles lag bedekt met sneeuw. Daar zagen zij, temidden dier witte wereld opeens iets, wat hun een rose roos toeleek, maar toen zij beter toezagen, bleek het te zijn 't gezicht van een kind. Sint Peter nam het in zijn armen, en de sneeuw, die het kind had overdekt, veranderde in kleederen van het zuiverste wit. De beide Heiligen namen het jongetje tot zich, en Sint Peter noemde hem naar zichzelf: Pedrolino, kleine Peter. De eerste kinderjaren gingen voorbij, zonder dat Pedrolino ooit in aanraking kwam met andere menschen. Maar toen hij wat ouder was geworden, en eens op een groene weide danste en zong, werd hij opgemerkt door een klein meisje; Pedrolino sprak haar aan, en zie! opeens werd het smetteloos wit zijner kleederen door groote zwarte knoopen gevlekt; de kleine Peter was van een kind der Heiligen een menschenkind geworden. En vandaar zijn naïeveteit en onschuld en kinderlijke blijheid, als van hen, die in den omgang met Heiligen leven, en vandaar zijn weemoed en zijn onstilbaar verlangen, die het deel der menschen zijn... Se non è vero è bene trovato!
Naar alle waarschijnlijkheid is de Pierrot, zooals wij dien thans kennen, langzamerhand ontstaan uit den Pulcinella van de | |
[pagina 1005]
| |
Italiaansche Commedia dell' Arte, terwijl Pulcinella op zijn beurt weer niets anders is, dan de mimus albus, de witte mime, Maccus genaamd, uit de dagen der Atellanae, de Romeinsche Comedie, waarschijnlijk ook weer een navolging van het Grieksche mimen-theater van Thespis, terwijl wij den allereersten oorsprong der pantomime in Egypte schijnen te moeten zoeken. In de zestiende eeuw ontstond in Italië de zoogenaamde commedia dell' arte, waar de acteurs hun rollen impromptu speelden, in tegenstelling met de commedia sostenuta, waar regelmatige tooneelspelen werden opgevoerd door geschoolde acteurs. In 1528 stelde Ruzzante (die eigenlijk Angelo Beolco heette) een theater samen, waarin verschillende karakteristieke figuren voorkwamen: Arlecchino, Pulcinella, Scaramouche, Brighella, Pantalone, de kapitein en de dokter. Deze soort van comedie werd in minder dan geen tijd enorm populair; de tooneelspelers improviseerden, terwijl zij speelden, hun rollen, met allerlei kwinkslagen en geestige toespelingen op bekende gebeurtenissen, anderen weer speelden alleen als mimen. (In de kunst der improvisatie zijn de Italianen altijd meesters geweest; nog heden ten dage trekken zwervende tooneelspelers en zangers het land rond, bij hun voorstellingen voor de vuist weg sprekende, vaak zelfs in verzen, de geliefde terze rime, wat wij terzinen noemen). Elke stad leverde zijn eigen typen, omdat elke provincie er prijs op stelde, in de commedia dell' arte vertegenwoordigd te worden; zoo representeerden Arlecchino en Brighella Bergamo, Scapino en Beltramo Milaan, Pantalone Venetië, Cassandrino Rome, enz. enz. en zoo was Pulcinella afkomstig van Napels. In 1598 evenwel trad in Florence een acteur op onder den naam Pagliaccio, een variant van den Napolitaanschen Pulcinella, gekleed in ruime wit-linnen kleederen, met enorme zwarte knoopen, zijn gezicht kalkwit gepoederd, en op het hoofd een puntige vilten muts. Pagliaccio is de medeminnaar van Harlekijn, en verliefd op Colombine. (De Fransche Paillasse is van véél recenter datum. Eerst tegen het einde der 18e eeuw verscheen hij in het Nicolet Théatre (La Gaîté) in een soort van satire, waarin hij de plaats vervulde van Sganarelle (uit den Don Juan) Allengs ontstond uit de karakters van Pulcinella en Pagliaccio een derde type, Pedrolino, de klassieke figuur van den Pierrot, | |
[pagina 1006]
| |
die het wereldtooneel sindsdien nooit meer verlaten heeft. Pedrolino was een zeer complex type; in karakter geleek hij zeer veel op dat van den lateren Franschen Pierrot; een zijner voornaamste eigenschappen was wel zijn argelooze eerlijkheid. In allerlei spelen trad hij op, soms als minnaar van Colombine; soms als lakei van Arlecchino, en Pedrolino werd een even integreerend deel der Italiaansche comedie als Harlekijn en Polichinel dat waren geweest, zooals Maurice Sand in zijn History of the Harlequinade vertelt. Het was Molière, die hem voor het eerst in zijn Don Juan, ou le Festin de Pierre den naam gaf van Pierrot, Molièr baseerde zijn stuk op een Italiaansch scenario Il convitato di Pietro getiteld, dat te Parijs vertoond was geworden in 1659 bij de Villiers in het Hôtel de Bourgogne. En Pierrot was thans als teekenend type voor alle komende tijden aanvaard. In de Histoire de l'ancien Théatre Italien, depuis son orgine en France door de broeders Parfait, lezen wij, dat een Italiaan Guiseppe Giaratone geboortig uit Ferrara, de rol van Pierrot in Frankrijk het eerst heeft gecreëerd. Hij kwam naar Parijs, als lid van een Italiaansch tooneel-gezelschap, en daar trad hij den 4en Februari op in Festin de Pierre in het costuum en onder den nanm van Pierrot. Het karakter van deze rol was dat van den Napolitaanschen Pulcinella in eenigszins gewijzigden vorm. Er traden in de Italiaansche Comedia dell' Arte eigenlijk twee Pulcinella's op, de eene sluw en intrigant, de ander naïef en te goeder trouw. Deze laatste werd Pierrot. Giaratone, die in Frankrijk optrad onder den naam van Joseph Gératon vervulde de rol van Pierrot tot 1684; daarna speelde hij opnieuw voor Pierrot in L'empereur dans la lune tot 1697, toen het Italiaansche theater ‘uit de mode’ raakte. In 1717 begon het publiek er evenwel weer smaak in te krijgen, en een zekere Dominique verscheen opnieuw op het tooneel als Pierrot. Sindsdien was het fortuin van Pierrot gemaakt; hij verscheen op alle jaarmarkten in alle theaters, waar zijn karakter vertolkt werd door beroemde acteurs als Roger, Belloni, Hamoche, en door den talentvollen Maganax, die uitsluitend optrad in de theaters der provincie, voornamelijk te Toulouse. In de Italiaansche comedie werd Pierrot ook opnieuw weer | |
[pagina 1007]
| |
gezien; een acteur, genaamd Sticotti, werd tusschen 1730 en 1760 levendig in deze rol toegejuicht. En omstreeks dienzelfden tijd werd te Parijs Sedaine's en Grétry's Tableau parlant gegeven, waarin Clairval den Pierrot met een exquise gratie speelde. Pierrot had overal succes, en we zouden haast kunnen zeggen, dat hij vele tooneelspelers beroemd heeft gemaakt, inplaats dat de tooneelspelers Pierrot beroemd zouden hebben gemaakt! Onder deze acteurs was Hamoche de bekendste, die omstreeks 1719 een verrukt publiek voortdurend tot enthousiasme bracht, en die het air (aan den componist Lulli toegeschreven) Au clair de la lune creëerde, waarvan de wijs en de woorden: Au clair de la lune
Mon ami Pierrot,
Prête-moi ta plume,
Pour écrire un mot;
Ma chandelle est morte,
Je n'ai plus de feu,
Ouvre-moi ta porte,
Pour l'amour de Dieu
en zoo nog drie coupletten verder, onsterfelijk bekend zijn en zullen zijn, omdat het karakter van den Pierrot, het argelooze, naïeve, er, volkomen onopzettelijk, zoo juist in is uitgedrukt. Het costuum van Pierrot was toen reeds, zooals wij dat thans kennen. Molière had hem in zijn Don Juan de witte blouse van den Franschen boer gegeven; en in die kleedij, welke immers zooveel geleek op die van den Pulcinella, deed Pierrot ook zijn intrede op het Italiaansche tooneel, waar hij zich, ondanks zijn Franschen naam bleef handhaven; en op het Fransche zoowel als op het Italiaansche werd hij het populairste type nevens den Polichinel. (De witte uniform der gardes françaises, zegt Edouard Fournier, is in zeker opzicht een reminisceus aan dit naïeve karakter, | |
[pagina 1008]
| |
vandaar dat zij algemeen Pierrots worden genoemd. De straatjongens zoodra zij een garde zien, doen dadelijk het gesjilp van een musch na (die óók pierrot wordt genoemd) en roepen piou-piou. Vandaar deze bijnaam der infanteristen.) Pierrot, evenals zijn voorvader Pedrolino, is een complex van eenvoud en onschuld, gezond verstand en argeloosheid. Er is iets in hem van Cervantes' Sancho Panza, die tegelijk goedgeloovig en sceptisch is, die een rustieke openhartigheid bezit, niets verwondert hem: het is een type, dat nooit veroudert en nooit verandert; dat altijd bestaan zal, zoolang als de wereld bestaat. Een andere beroemde Pierrot was Prévot, die in 1725 als de ziel der kermis van Saint Laurant, ten tooneele kwam, die ingeleid door Scaramouche met de vraag: Voulez-vous le voir?
door de geheele ‘foire’ werd ontvangen met het geestdriftig geuite: Qu'il entre! qu'il entre!
C'est ici son centre!
Van 1718 tot 1731 vestigde Balloni de aandacht op zich als Pierrot, door de naïeve realiteit zijner dictie. Ik noem nog Dujardin (1721), Bréou (1741), Pietro Sodi (1749). In 1816 werd te Parijs door Bertrand het Théâtre des Funambules gesticht, waar koorddansers, honden, apen enz. optraden, maar waar ook kleine pantomimes gegeven werden, waarvan de Pierrot Félix Charigny de voornaamste mime was. Toen in 1830 de Funambules veranderde in een pantomime en vaudeville-theater trad daar een geniale persoonlijkheid op, wiens naam in de geschiedenis van het tooneel onvergetelijk is: Deburau. Met Deburau, dus eerst in de 19e eeuw, kwam de Pierrot-figuur tot den hoogsten roem, dank zij het onvergelijkelijk talent van dezen wonderbaar-begaafden artiest, die, zich meester makende van dit type, er voor altijd het legendarisch karakter aan gaf, en die zich door geheel Parijs, in een obscuur theatertje, wist te doen toejuichen, en den bewonderenden lof van de befaamdste tooneelspelers dier dagen wist te verwerven. Op het kleine tooneel der Funambules deed Deburau, in 1830, den toen wat terzij gestelden, ja, verwaarloosden Pierrot herleven. Met zijn | |
[pagina 1009]
| |
realistisch, natuurlijk, even eenvoudig als temperamentvol spel, wist hij het Pierrot-type zóo aantrekkelijk en interessant te maken, dat alle Parijsche literatoren, beeldende kunstenaars en kunstliefhebbers er gecharmeerd door werden; en op de meest enthousiaste wijze gaven Charles Nodier, Jules Janin, Champfleury, Théophile Gautier, uiting aan hun bewondering. (In Maart j.l. ging er te Parijs een stuk Deburau, waarin Sacha Guitry de rol vervulde van Deburau, den Pierrot). In de Funambules maakte Pierrot, met zijn ruime, losse blouse met groote knoopen, zijn wijden, vlottenden pantalon, zijn witte schoenen, zijn kalkwit gezicht, het gladde, zwart-fluweelen kapje om het hoofd, een razend furore. Twintig jaar lang was deze Pierrot een der pikantste originalités van Parijs, en een der meest gezochte bezienswaardigheden. Deburau vervulde zijn mimen-rol op onovertroffen wijze; zonder één woord te spreken, wist hij toch al zijn gevoelens, al zijn gedachten, uit te drukken, en deed het publiek nu eens tot tranen toe ontroeren, dan weer als kinderen schateren. ‘Wie Deburau niet zelf heeft gezien,’ zegt Arthur PouginGa naar voetnoot1), ‘mogen zich niet vleien Pierrot te kennen.’ Ook in een ander theater, de Folies Nouvelles (het latere théatre Déjazet), werd Pierrot vertolkt door een acteur met veel talent, Paul Legrand, maar deze heeft nooit den roep van Deburau genoten, ofschoon hij toch een zeer bizonder artiest was. ‘Met Deburau’, zegt Théophile Gautier, ‘werd het karakter van Pierrot verwijd en verbreed; ten slotte vulde dit type het geheele tooneel, dank zij den meest volmaakten tooneelspeler, die ooit heeft geleefd. De sterke persoonlijkheid van Deburau gaf aan den Pierrot een waarde, een kracht en een aplomb, die onvergetelijk zijn. Et du Pierrot blafard brisant le masque étroit
Le front de Deburau perçait en maint endroit’.
Jules Janin schreef een biographie van Deburau, getiteld: Deburau, Histoire du théâtre à quatre sous, pour faire suite à l'histoíre du théâtre francais, welke in 1833 verscheen, en waarin hij zegt: | |
[pagina 1010]
| |
‘De grootste tooneelspeler van onze eeuw Jean Baptiste Deburau, werd geboren 31 Juli 1796. Zeshonderd avonden achtereen trad hij op in Les noces de Pierrot en elken avond, als hij verscheen in zijn witte pak, werd hij met een bijna frenetiek enthousiasme ontvangen, en kwam er geen einde aan het Vive Deburau! Deburau stierf aan de gevolgen van een val door een tooneelluik. George Sand, die, uit een der loges, zijn ongeval had gezien, liet den volgenden dag naar hem vragen, en kreeg van hem een dankbaar briefje terug, waarin hij haar ook zijn erkentelijkheid betuigde over een artikel, dat zij aan hem had gewijd in de Constituonnel. Fijn en aardig drukt hij zich aldus uit: ‘Mijn pen is als mijn stem op het tooneel, (zooals men weet, was Deburau enkel mime) maar mijn hart is als mijn gelaat. (Deburau's mimenspel was onovertreffelijk van expressiviteit.) In haar Histoire de ma Vie zegt George Sand van hem: ‘Deburau was een in alle opzichten charmante persoonlijkheid Ik heb nooit een serieuser artiest gezien, die zijn kunst conscientieuser, ik zou bijna zeggen religieuser opvatte. Hij hield hartstochtelijk van zijn kunst, zijn verbeeldingskracht was diep en rijk en ondanks zijn beroemdheid, was hij toch de bescheidenheid zelf.’Ga naar voetnoot1) De zoon van Deburau zette in 1847 zijn vaders carrière voort. Hij was misschien de charmantste en elegantste Pierrot, dien men ooit zag. Door zijn souplesse, zijn gratie, zijn geestrijke fantasie genoot hij een ongeëvenaarde vogue, die hem ook met het volste recht toekwam. Paul Legrand, (zie boven) die een leerling was van Deburau, droeg met eere de dubbele rivaliteit, die hij te voeren had tegen Deburau's nagedachtenis en tegen diens zoon. Hij trad op in de Folies Nouvelles; zijn gezicht droeg een zeer karakteristieke expressie; hij was vol comische en bizarre invallen, en vooral kenmerkte hem een eigenaardig vermogen om ontroerende, dramatische effecten te weeg te brengen. Zijn voornaamste Pierrot-spelen waren: Pierrot, valet de la Mort; Pierrot pendu; Pierrot recompensé; Pierrot Marquis. Een jaar lang trad hij op in het Londensche Adelphi Theatre, | |
[pagina 1011]
| |
maar de Engelschen, toen gewend aan de meer overdreven voorstellingen hunner clowns, could make nothing van den subtielgeestigen, fijnzinnigen Franschen Pierrot. (Dat is nu wel anders geworden, men denke eens aan de delicaat-artistieke prestaties der populaire Timbertown Follies!) De zoon van Deburau en Paul Legrand - alle Pierrots zijn broeders! - speelden samen in verschillende stukken, als bijv. in Les deux Pierrots; Les trois Pierrots; (met Calpestri als nummer drie) Les deux Blancs etc. In Engeland kon Pierrot eerst zijn intrede doen, toen de clowns hun eigen roem hadden overleefd. Maar de Engelsche Pierrot is niet gebaseerd op het Fransche type; hij is een zeer eigenaardige en fantastische creatie. Hij was niet stom als de Fransche Pierrot, integendeel druk en luidruchtig, soms zelfs een soort van acrobaat. De werkelijke Engelsche Pierrot is vol affectatie en decadentie; maar tegelijk ook is hij geestig en gevoelig; soms een Don Juan, dan weer de ontberende, volmaakt trouwe minnaar. Kemp en Boxwell waren de typen dezer persoonlijkheid. Baudelaire schrijft over den Engelschen Pierrot: ‘De Engelsche Pierrot is op verre niet zoo bleek als de maan, zoo mysterieus als de stilte zelf, zoo soupel en snel als de slangen, slank en smal als een wilg, - waaraan wij gewend waren met Deburau. De Engelsche Pierrot waait het tooneel op als een storm, en doet het publiek meeschudden van het lachen als hij lacht. Over het kalkwit van zijn gezicht heeft hij twee brutaal-scharlaken plekken geverfd. En wat zijn karakter betreft, is hij een roekelooze egoïst, onverschillig voor anderen, en tegelijk vol begeerigheid voor zichzelf...’ De Engelsche Pierrot stond ongetwijfeld nog in nauw verband met de clownachtige personages, die in de Engelsche tooneelspelen der Elisabethaansche periode voorkomen, zooals wij ze ook telkens ontmoeten in de stukken van Shakespeare. In het begin der 18e eeuw maakte een Engelsch danser, acrobaat en mime Grimaldi genaamd, als Pierrot furore. Zijn zoon Giuseppe Grimaldi trad in 1755 in de ballet-pantomimes van het Haymarket Theatre op; weer een van diens zonen, Joe Grimaldi, was als mime beroemd in Drury Lane in het begin | |
[pagina 1012]
| |
der 19e eeuw, en niemand minder dan Charles Dickens heeft zich verwaardigd zijn memoires te publiceeren. In zijn Curiosities of Litterature wijdt Disraëli ook een hoofdstuk aan The Paniomimical Characters en vertelt daarin, dat al de typen der Italiaansche comedie hun zinnebeeldige beteekenis hadden: ‘Harlekijn met zijn houten zwaard is Mercurius met zijn gevleugelden staf; Colombine is Psyche, de Ziel; Pulcinella is de arme drommel, over wien elk zich vroolijk maakt, die altijd alles zoekt, en nooit in vervulling gelukkig is’. De geleerde Quadrio wil in zijn Storia d'ogni Poesia den naam Pulcinella afgeleid zien van Pulliceno, wat door Spartianus gebruikt wordt voor il pullo gallinaceo, een kalkoensch kuiken. Disraëli brengt dit dan weer in verband met de opgeblazenheid en den onverschilligen durf van den Engelschen Punch. (Pulcinella, Polichinelle, Punchinello, bij afkorting Punch). In het Italiaansch beteekent: Policinello een klein insect, dat pikt en prikt; maar daar Pulcinella de vervanging was van den Romeinschen Maccus kan met dezen naam ook wel bedoeld zijn een onschuldige onnoozelaard, een droomer en zoeker. In 1852 schreef George Sand een artikel over de Italiaansche Comedie, en zegt daarin, dat de Napolitaansche Pulcinella het oudste van alle typen is. ‘Zijn karakter is sceptisch en spotlustig, kwaadwillig en brutaal, maar soms ook overgevoelig, smachtend, en hopeloos verliefd. In de Napolitaansche farces kwamen eigenlijk twee verschillende Pulcinella's voor van geheel verschillend type. Hij draagt witte kleederen en een zwart half-masker...’ In een kort artikel in het Engelsche weekblad T.P.'s Weekly, wordt Pierrot the symbol of pilgrimage genoemd, en dit is niet kwaad gezegd, als men bedenkt, hoe Pierrot inderdaad de geheele wereld heeft overgezworven. Maar hoeveel veranderingen hij in den loop der jaren mag hebben ondergaan, het oude type heeft altijd gezegevierd. Moderne bekende Engelsche Pierrots zijn o.a. Wilkie Bard en Arthur Wimperis, elk op zijn eigen wijze. Maar zijn dezen er zich wel eenigszins van bewust welk een beteekenis de Pierrot heeft gehad in de geschiedenis van alle tijden en volken, en wat zijn plaats is geweest in the scheme of things? In Holland deed Pierrot zijn eerste intrede in de bescheiden | |
[pagina 1013]
| |
omgeving van de poppenkast. In een beschrijving in verzen van 1709 Rariteit van d'Amsterdamsche Kermis geeft J. van Hoven een verslag van een Poppespel van het Vier Kroonen Spul; een ander auteur uit dienzelfden tijd, Lucas Rotgans, spreekt in zijn Boerekermis ook van een marionnettenspeler, die verschillende poppen liet dansen en spreken. Schotel zegt in zijn Tilburgsche avondstonden, dat in 1754 het marionnetten-theater te Dordrecht verboden werd. En toen de beroemde Pierre Bayle te Rotterdam vertoefde, ging hij dikwijls naar de poppekast zien, omdat dit was zijn récréation favorite, en verliet hij onmiddellijk zijn boeiendst boek, als hij op straat een vroolijke trompet een voorstelling hoorde aankondigen. In het buitenland waren de Hollandsche marionnetten beroemd, en Powell in zijn Second Tale of a Tub zegt, dat de Holländers de superioriteit wegdroegen, over alle volken, waar het de puppet-shows betrof. (Naar van Lennep ons weet te vertellen was de eerste Nederlander, die een poppenspel vertoonde, een zekere Jan Klaassen, die tijdens den oorlog met Spanje trompetter was in het leger van den Prins van Oranje. Maar daar (omstreeks 1550) de garde van den Prins de Garde van de Staten moest heeten, en Jan Klaassen van de Loevesteinsche fractie niets moest hebben, vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij met een ‘poppenkast’ zijn brood verdiende.) In zijn interessant werk Das Variété, spreekt Arthur Möller-Bruck ook de meening uit, dat de Pulcinella niets anders was dan de witte mime Maccus der Romeinsche Atellanae, (naar de stad Atella zoo genoemd) en hij spreekt zelfs de bewering uit, dat de Atellanae een soort van ‘Kölner Hänneschentheaters’ moet zijn geweest, met levende figuren in plaats van poppen. Ook meent hij, dat het karakter van den Pierrot een soort vermenging was van Pulcinella en Arlecchino der Italiaansche Commedia dell' Arte. In Duitschland hadden de z.g.n. Puppenspiele altijd een groote vogue, en niemand minder dan Joseph Haydn componeerde vijf operetten voor het marionnetten-theater van Prins Esterhazy. De oude volkslegende van Faust werd over geheel Duitschland door de marionnetten-theaters voorgesteld, waaronder het drama Doctor Johannes Faust door Karl Simrock in 1846, bekend is gebleven. | |
[pagina 1014]
| |
Ook Spanje heeft zijn Pierrot gehad; men denke aan Lope de Ruedas' schepping Jacajo, die niets anders was dan een vermenging van den ouden Pierrot en den lateren clown, die optrad in een rol, welke voornamelijk uit mimiek, en nu en dan een geestig woord bestond. Eenigszins verfijnd komt deze figuur later weer te voorschijn als de Gracioso, die ten tooneele trad in een wit costuum met gekleurde knoopen, een geplooiden kraag, en een kleine muts op het hoofd, bijna geheel gelijk aan het type zooals wij dat van den Pierrot kennen. In de laatste jaren vóór den oorlog bestond er in Duitschland een neiging om terug te keeren tot de oud-Fransche pantomime, en op de bunte Bühne (het Duitsche Cabaret Artistique) werden er verschillende opgevoerd, o.a. stukken van Carl von Levetzow, waarin als Pierrot optrad de talentvolle Severin, gehuld in zeer wijde witte kleederen, met op zijn hoofd het strakke zwarte kapje. Zijn gezicht was buitengewoon expressief, en hij heeft zich een grooten naam verworven. Vooral vierde Severin triomfen in het mimenspel Pierrots Leben, Leiden und Himmelfahrt, Eine tragische Pantomime in 7 Bildern met begleitenden Versen van von Levetzow, waarin Pierrot beurtelings wordt voorgesteld als de minnaar van Colombine, als de minnaar van de Frau im Monde, als koning, als landman, als artiest, als sneeuwschepper, als martelaar, en het slot-tooneel is Pierrots Martyrium und Himmelfahrt. De verzen werden, terwijl de pantomime zich op de scène afspeelde, tegelijkertijd gezegd, zoodat de inhoud van het stuk door drie gelijktijdige werkingen veroorzaakt werd; door het bewegelijke tooneelbeeld, door het gesproken woord en door de begeleidende muziek. Op deze wijze mimeerde Severin bijvoorbeeld het volgende vers: 1.[regelnummer]
Unter weiszen Rosenranken
2.[regelnummer]
Fand er sie verzaubert schlafen,
3.[regelnummer]
Weckte sie mit einem Kusz.
4.[regelnummer]
Und der erste Kusz im Lenze
5.[regelnummer]
Der die Liebe ihm erweckte,
6.[regelnummer]
Rief auch ihn aus seinem Schlafe,
7.[regelnummer]
Weckte ihn aus trüben Träumen
8.[regelnummer]
Nun zu einem neuen Traum.
| |
[pagina 1015]
| |
Pierrot wijst op de rankende witte rozen en op Colombine, die daartusschen slaapt (regel 1), legt beide handen tezamen, en terwijl hij het hoofd zijwaarts buigt en de oogen sluit, tegen de wangen (2), kust dan zijn handen, die hij daarop snel, ter hoogte van zijn hoofd uit elkander slaat, met blijde, wijdgeopende oogen werpt hij, licht en langzaam, een kushand naar Colombine (3 en 4) en legt de beide handen op zijn hart (5). Dan, alsot hij zich iets herinnert, houdt hij de hand tegen zijn voorhoofd, en doet in een plotseling élan een paar schreden naar Colombine (6, 7), stort zich bij Colombine op de knieën, en legt zijn hoofd in haar schoot als een kind dat slapen wil. - Pierrot, de droomer... toch kan hij ook hartstochtelijk zijn. Wie heeft hem niet gezien in de Pagliacci, waar de stormende, gepassionneerde muziek van Leoncavallo den Pierrot galvaniseert zijn rol te spelen als tragisch-bewogen figuur? Een beter denkbeeld van den werkelijken Pierrot krijgt men door het bekende moderne Engelsche stuk Prunella van Laurence Housman en Granville Barker. Niet minder goed komt de Pierrot uit in de lieve comédie légère van Théophile Gautier: Pierrot posthume, waarin Pierrot een monoloog houdt, welke hem voortreffelijk karakteriseert. Men heeft hem doen gelooven, dat hij dood is, en hij zegt: Je suis mort!....................,
Je m'explique à présent, pourquoi j'ai le teint blême...
Hij somt zijne goede hoedanigheden op, en wordt daardoor ál bedroefder om het verlies van zijn leven, Je ne jouirai plus du bonheur de me voir....
en hij weet zeker, dat hij zal neervallen van smart op zijn eigen graf, en daar: Mourir une autre fois du chagrin de ma perte.
Het oude klassieke Pierrot-type heeft alom getriomfeerd, moest wel triomfeeren, want deze Pierrot heeft in zich iets van een troubadour en van een philosoof... en die qualiteiten vereenigd, deden en doen hem het hart der menschen treffen. Toch is Pierrot in den loop der tijden in alle mogelijke genres aan ons voorgesteld geworden; hij is comisch of tragisch, | |
[pagina 1016]
| |
onnoozel of geestig, naïef of geraffineerd, hij is onschuldig of slecht, ongelukkig verliefd of overwinnend in liefde, - en in welke gedaante wij hem ook zien, accepteeren wij hem, omdat hij altijd tot onze verbeelding spreekt, omdat hij romantisch is en toch realistisch, omdat hij in zijn eenheid-van-tegendeelen eigenlijk het intrinsiekst-volledige oerbeeld der menschheid is. De nieuwste en onverwachtste opvatting van den Pierrot, komt zeker tot ons door Yvette Guilbert. Pierrot is de nieuwe rol, die Yvette Guilbert aan haar repertoire in 1917 heeft toegevoegd. Zij zegt: ‘Mijn Pierrot is meer een symbool dan een persoonlijkheid. Mijn moderne Pierrot wil, in zekeren zin een martelaar, zijn droefheid uiten op het gezicht der lijdende menschheid, van het menschelijk egoïsme, van de menschelijke wreedheid in de liefde, in het leven... van haar gebrek aan geweten. In een vurig visioen komt mijn Pierrot te staan van aangezicht tot aangezicht met Christus... en Christus ziet in Pierrot's ziel al het lijden, dat Hijzelf onderging, toen Hij zichzelven droomde als den verlosser der menschheid. Mijn Pierrot drukt deze phase uit door het groote werk van den dichter Jehan Rictus... Dan doet mijn Pierrot, zoekend naar uitkomst, een beroep op de vrouw. Teleurstelling na teleurstelling dwingt hem eindelijk te begrijpen, dat, wat men liefde noemt, slechts zinnelijkheid is. Dan pleit hij voor kuischheid, broederschap, onthouding, - hij tracht een geestelijke liefde te vinden, een liefde vrij van alle sensualiteit. Maar hij moet worstelen tegen de eeuwige Eva, die geïncarneerd is in iedere vrouw, en dan drukt hij uit in de prachtige verzen van Jules Laforgue, zijn afkeer voor vrouwelijke trucs en verlokkingen, zijn afschuw van vrouwelijke frivoliteit, en ijdelheid, en huichelarij en aanstellerij, van het contrast tusschen haar daden en gedachten, en dan vraagt Pierrot, in de bitterheid van zijn ondervinding, waarom, als een vrouw toch tevreden is met zulk een lagen hartstocht, als zij kan streven naar en strijden voor en haar ziel bevredigen aan onwaardige passie, waarom een man dan trachten zou haar een grooter, beter, zuiverder liefde te geven? En Pierrot weent, om de futiel gebleken hoop van de verwezenlijking zijns drooms: de Purificatie der Menschelijkheid.’ | |
[pagina 1017]
| |
Een groot bewonderaar van Yvette Guilbert, van wie hij voor zijn kunst veel heeft kunnen leeren, is onze Hollandsche Pierrot-zanger, de begaafde Marcel Barger. Op een geheel eigen wijze heeft ook hij den Pierrot getypeerd; zijn geheele uiterlijk, zijn houding, zijn gelaatsexpressie leent zich bij uitstek tot het in beeld brengen van deze onsterfelijke figuur. Ook zijn sonoorwelluidende stem en zijn lenige actie helpen mede om de illusie te verwezenlijken. De Pierrot, zooals Marcel Barger zich dien heeft ingedacht, is een hartstochtelijke en tegelijk sentimenteele knaap, lichtzinnig, maar niet luchthartig; door zijn groote liefde voor zijn Pierrette is hij, als die liefde onbeantwoord blijft, tot alle slechts in staat; vaak is hij het slachtoffer van spel en drank; maar altijd is hij hopend, droomend, lijdend, verwachtend, - nu eens himmelhoch jauckzend, dan weer zum Tode betrübt... De Pierrot-liederen, die Marcel Barger op zijn repertoire heeft, zijn vele. Van Emile Delmas, Olivier Cambon, Luïse Sauer, Gaston Dumestre... maar den diepsten indruk hebben wij behouden van Rodolphe Berger's Le roman de Pierrot, van Tagliafico's Secret de Colombine, van Siegwart Gentes' Der Bajazzo, van Leoncavallo's Arioso (het smartlied) en van Paul Marinier's Bonsoir Madame la Lune, waarin Pierrot, als hij de ontrouwe Pierrette heeft weg-gejaagd, treurt: Et puis j'ai bu, j'ai bu, bien bu,
Si bien, que maintenant je chante.
met het zacht-weemoedige slot: Rentrer, qu'ai je dit là, bon sang,
J'ai chassé tantôt la perfide,
Et j'ai peur, oui pour, à présent,
Du logis, froid, désormais vide.
Je vais là comme un indigent
M'endormir au vent qui frissonne,
Bercé par vos rayons d'argent,
Et rêver qui je lui pardonne.
.............
Bonsoir, Madame la Lune, bonsoir.
Pierrette en songe va venir me voir.
Bonsoir, Madame la Lune.
| |
[pagina 1018]
| |
Na het succes van Marcel Barger kwamen er natuurlijk ook anderen, die wel eens ‘het witte pakje aantrokken’, maar zij wisten niet een zóó markant type te creëeren, en wijdden zich ook niet zóo uitsluitend aan het karakteriseeren van den Pierrot. Onder hen, die zónder het klassieke witte gewaad en de fard, een onvergetelijken indruk als Pierrot wisten te wekken, noem ik Pisuisse, in bijvoorbeeld Redelsperger's en Max Tak's Pierrot assassin, waarin de realistische kracht, de passie, de tragiek van zijn voordracht een huiverende ontroering over ons brengt; of in den Pierrot pochard, het verschrikkelijke relaas van den dronkaard, die vergetelheid zoekt in het eenige wat hem ter wereld is overgebleven: le vin; of in het eenvoudig geresigneerde, diep-menschelijke lied van Xavier Privas Le testament de Pierrot; altijd is Pisuisse, de persoonlijkheid, die hij uitbeelden moet, en door de suggestie van zijn woord, zijn mimiek, zijn geste, zijn spel, is de impressie, die hij teweeg brengt bij het publiek, levend, durend en sterk. Frankrijk, dat eenmaal, uit vroegere factoren en invloeden het Pierrot-karakter samenstelde, zooals het thans nog onder ons leeft, is ook het land, waaruit de meeste Pierrot-liederen komen. Aldoor verschijnen er weer nieuwe composities: Pierrot à Suzon van Hayden, Pierrot gascon van Bessière; Quand lu voudras, Colombine van Ad. Stanislas, etc. etc., waaronder soms heel aardige, als bijvoorbeeld: Pourquoi sont pâles les Pierrots van Georges Millandy: Leurs serments n'étaient que vains mots,
Chacun de nous pleure une Colombine,
Voilà pourquoi nous, les petits Pierrots,
Nous avons si pâle mine.
of de variant op het oude liedje Au Clair de la Lune (ook Boïeldieu gaf indertijd knappe en vaardige variaties op dit bekende melodietje, in de 2e acte van zijn kleine opéra-comique Voitures versées) van denzelfden Georges Millandy: Au clair de la lune, mon ami Pierrot,
Pourquoi viens-tu donc chanter à la brune?
A quoi viens-tu donc, mon ami Pierrot,
Conter ton espoir ou ton infortune?
Au clair de la lune, mon ami Pierrot?
| |
[pagina 1019]
| |
of Visite matinale van Paul Pickart, met guitige woorden op melodieuse muziek. Een eenigszins volledige opgave te doen van alles wat er in den loop der tijden met den Pierrot als onderwerp is geschrevenGa naar voetnoot1) door de auteurs der verschillende volkeren, is natuurlijk een totale onmogelijkheid. In het kort samen-gevat kan men zeggen, dat het Pierrot-type voor elken, een beetje romantischen geest een groote aantrekkelijkheid heeft. Ook in Holland verschijnt Pierrot telkens en telkens weer in het werk van prozaïsten en dichters; - een bewijs, hoe algemeen geliefd deze figuur is, is wel het toevallige feit, dat hij in twee der Mei-tijdschriften voorkomt: in Groot Nederland als: Pierrot aan de Lantaarn door M. Nijhoff, als Pierrot in De Tijdspiegel door Marie Schmitz. Ook wil ik hier even herinneren aan Pierrot en Pierrette van David Tomkins, waarbij de muziek van Charles Heynen op pittige, fijn-schalksche wijze de woorden onderlijnt. De literatuur-geschiedenis van de verschillende mimen-typen, waartoe Pierrot behoort, omvat de beroemdste namen van alle tijden en landen; Jérôme Cardan, Leone Allaci, Bayle, Perrault, la duchesse, du Maine, Euler, Henri Delatouche, Madame de Graffigny, Charles Nodier, Hazlitt, Jonathan Swift, Heinrich Heine, Lesage, Piron, George Sand, Fielding, Rousseau, Voltaire, Goethe, Béranger... allen hebben zij zich er op de een of andere wijze voor geïnteresseerd, en zijn zij het meer of minder eens geweest met de uitspraak van den middeleeuwer Ulrich von Thürheim: Der Warlde Wroude ist Tokken-Spil.
(De vreugde der wereld is niets dan een poppen-spel.)
Laat mij ten slotte nog mogen noemen Boutens' prachtig Pierrot Moderne vol van bedwongen hartstocht, overgegeven resignatie, beheerschte droefenis, ontgoocheling en hopeloos verlangen: Wat is u aan mij gelegen?
Altijd was ik maar een droomer,
In den winter van den zomer, -
Bij den zonneschijn van regen...
| |
[pagina 1020]
| |
zoo onvergelijkelijk-fijn en aangrijpend, in zijn gevoelden, smartelijken eenvoud.
Inderdaad, is Pierrot niet eigenlijk te beschouwen als de quintessens van het menschelijk bestaan? Pierrot met zijn masque de croyance, masque d'indulgenee, masque d'humanité? Pierrot met zijn menschelijk verlangen, zijn wanhoop en hoop, zijn geraffineerde perversiteit en zijn naïeve onschuld, zijn veerkracht en zijn zwakheid, zijn diepte en zijn lichtzinnigheid, zijn sensualiteit en zijn ascetisme, zijn overgevoeligheid en verdraagzame apathie... alle menschelijke qualiteiten vinden wij terug in den Pierrot, - en het is daarom, dat hij zijn onweerstaanbare charme zal blijven uitoefenen, in het heden, in het verleden, zoowel als in de toekomst. - Pierrot, de sentimenteele, Pierrot de tragische, - Pierrot, de populairste der populairen, Pierrot l'Immortel!... |
|