met hond’. Indien men bij deze uitdrukking aan het woord ‘dame’ den klemtoon geeft, klinkt het beter dan ‘dame met hond’, maar zegt men ‘jonge dame’ in den toespreektoon van den tandarts, dan is het nog minder dan alleen ‘dame’.
Op het stuk van Prof. van der Waay intusschen raakt men gecharmeerd. De maat er van, het formaat, de lijst, het is alles, lijkt mij, lief en aardig. Toch is er een nog betere lijst denkbaar voor; maar welke weet ik op dit oogenblik niet. Een lijst is steeds een moeilijk probleem. De hond op het stukje van v.d. Waay - welk stukje, meer dan aan Bakker Korff en Bles, herinnert aan Netscher, Metsu, Alfred Stevens en August Allebé; maar dan nog iets eigens heeft, een zekere blijkende persoonlijke voorkeur voor een gemoedshouding en uitdrukking, - iets sober fiers in iets dat teeder bloeit - die voor zoover ik mij herinner, in het vocabulaire dier kunstenaars niet voorkomt; - de hond op het stuk is een minder goed gedeelte. Het idee, om er zoo een hond bij te zetten, is aardig, maar de hond is niet genoeg uit de verf. Ook de rechter onderarm en hand van het meisje zijn niet voltooid.
Dit lijkt mij nu een uitmuntende wijze van de schilderkunst te begrijpen. Men kan niet zeggen, dat het de manier van 1830 of '30-'40 is, want Netscher en Metsu leefden vroeger en Stevens later. De schilder vindt in het leven een gegeven dat hem bizonder treft. Alles is voor hem niet hetzelfde. Hij kiest een schoon menschenkarakter, of een fijne, edele menschelijke gemoedshouding, die karakter genoemd kan worden, indien het karakter in haar als in een grondtoon staat, en met ónderhouding van zijn aanwezig gevoel omtrent dat onderwerp, schildert hij het uit, zonder dat bestanddeelen van zinnebeeldigheid of van technisch-theoretischen aard als zoodanig zichtbaar worden. Zoo komt iets te voorschijn, dat, nu werkelijk en niet bij wijze van spreken, geheel is als een bloem of vrucht van den geest. Met het penseel in de hand, met de verven, heeft hij in kleuren uitgedrukt waarschijnlijk het mooiste, het hem intiem liefste, waaraan de geest toen denken kon, en dat even kleurig, even gaaf en even zeer een zijn anatomie volkomen verbergend geheel is als een bloem of een vrucht.