Griekschen tijd toen Pythagoras, te vergeefs, door een machtspreuk (maar een open blijvende machtspreuk) de muziek aan de reëele aarde trachtte te binden. Griekenland scheen toen reeds zijn pastorale elementen waarin het prachtige natuur-leven, het leger der faunen, de dansen der winden op de Arcadische vlakten, de herfstbladeren-tuimel der bacchantei en het fluitspel der beken vergeten, zoo niet verloren te hebben.
Frankrijk demonstreert echter de doordringende kracht van het wel is waar overleefde, maar toch steeds vol levenskiemen geblevene. Het is te merkwaardiger dit te bedenken, daar ons b.v. het Grieksche leven steeds is voorgehouden op onze gymnasia in zijn redenaars, Argonauten en Aeschylos' tragedies, en ten slotte het Griekenland der levenskracht na eeuwen door de cultuur van het Fransche leven op diens beurt uit een overleefde wereld der ‘antieken’ tot een eigen zuiver wezen wordt omgeschapen. Al verschijnen al de tragedie-figuren uit de Grieksche drama's in het kader van een moderneren tijd op de Fransche theaters der 17e en 18e eeuw b.v. bij Cacine, toch weerspiegelden de uitingen van het Fransche leven, ook later, dat pastorale Griekenland, waarin een faun een Arcadischen morgen tot zomer fluit of de ivoor-blanke hetaeren de ambrozijnen nachten tot een lentelijke weelde opvieren; dat Griekenland ook, waarvan b.v. Pierre Louys in romans en verzen (Chansons de Bilitis) een eigenaardige nuance wel tot uiterste verfijning heeft doorgevoerd; het Griekenland der dansende figuren op vazen en schalen, en van Praxiteles, wiens slanke jongelings statuen de doorstroom van het eeuwig lenige leven versymboliseeren, wiens Hermes- en Apollo-beelden de Rokoko-parken van het galante 18e eeuwsche leven versierden.
In het bonte kader van geheele reeksen teruggeroepen culturen, door de lettrés in de verrukkelijkste verzen bezongen, ligt het werk van Debussy, en heeft er toch, als alle illustreerende decoratief, alleen maar de nuance mee gemeen. Doch dit ‘nuance’ houdt in dat daartoe zoowel het uitgangspunt eener orientale melodie, van een zoeten Zuider-zang, van een lied der Andalusische zigeuners, als de oorsprong der wereld-bewegende krachten, ééns in deze psyche hebben moeten liggen, deze psyche, dien zich aan een strenge gehoorzaamheid jegens zichzelf, tegen de dwang van het geldende in, onderwierp, die zich zoo instinct-zuiver instelde als