| |
Over boeken van schrijfsters.
XXII.
Als een vlieg om de kaars, door Minca Verster-Bosch Reitz. Van Holkema en Warendorf, Amsterdam.
Dit boek is een hartelijke gelukwensch waard. Want véél meer dan uit haar andere, humoristische romans, - ofschoon die natuurlijk ook wel hun verdienste hadden, - blijkt uit dit werk de kracht en den omvang van Mevrouw Verster's lenig en fijn, oorspronkelijk en eerlijk talent.
Boven alles is Minca Verster in het gelukkig bezit van een frisschen, vloeienden, natuurlijken stijl. Na de eerste bladzijde zijn wij dadelijk geheel in het verhaal, dat gedeeltelijk in de interessante omgeving eener schilderskolonie speelt; en met gretige aandacht lezen wij voort, aldoor sterker geboeid wordende, naarmate wij verder gaan.
Welk een stemming is er in de beschrijving van het oude kasteel, en het verstilde leven daar. Wij voelen ons langzaam opgenomen worden in de sfeer, die de schrijfster, door de macht van haar suggestie om ons opriep, en wij blijven onder de charme van de geheele omgeving, omdat alles zich zóó afspeelt in logische rust, als ware het ‘waar gebeurd’.
Ik ben bekoord geworden door verschillende tooneelen, die zich als zoovele genre-stukjes aan ons vertoonen, door de ‘schilderende’ pen der knappe schrijfster: Nita en haar tante Barnaert in de groote schemerige woonkamer van Riendelen; Nita in den moestuin, in het dessertkamertje, op het terras....
Nita is wel de figuur in dezen roman, aan wie de schrijfster haar liefdevolste zorg heeft besteed, en hoe mooi-volkomen heeft zij Nita's psychologie gegeven, in haar verlangen, haar romantisch dwepen, haar aanhankelijk hunkeren naar wat liefde, haar dankbaar aanvaarden van elke genegenheid, van welken kant die tot haar komt, haar aandoenlijke
| |
| |
gehechtheid aan Maarten, haar toegeven aan den drang der omstandigheden, haar zich koesteren in de belangstelling, die men haar schenkt, haar willoos zich laten voeren, al naar den eisch van het lot, - in alle situaties, in al haar handelingen en gedachten is zij zoo natuurlijk, is zij zoo innig menschelijk, zoo vrouwelijk-subtiel, zoo aandoenlijk in haar smart en haar vreugde, haar geslingerd worden tusschen verschillende keuzen, haar beslissingen, die zij ten slotte niet eens meer weet goed of kwaad te zijn....
Met haar Nita heeft mevrouw Verster een blijvende literaire persoonlijkheid geschapen die in onze herinnering blijft bewaard, gelijk men altijd odankbaar in zijn geheugen behoudt, de schilderij, die ons in een keurverzameling het meest heeft getroffen. Door allerlei kleine, voortreffelijk aangebrachte toetsjes leeren wij Nita's karakter gansch-en-al kennen; en is het niet zéér begrijpelijk, dat zij voor de verzoeking van Jan Jacob's hartstocht bezweek, waar Maarten haar niets anders te geven had dan een op goedhartigheid en medelijden gebaseerde liefde, - he liked her but he loved her not.... En is het ook al weer niet zéér begrijpelijk, dat zij, nadat zij de consequenties van Jan Jacob's en haar verhouding tot het einde toe heeft moeten ondervinden, inziet, dat hààr liefde voor hem nooit de ware, de echte is geweest, omdat zij altijd met haar geheele ziel Maarten bleef toegewijd....?
Nita is een meisje, door de ontrouw van haar Moeder, van twijfelachtige afkomst; door den aard dezer lichtzinnige vrouw schijnt zij wel voorbestemd, om óók den verkeerden weg op te gaan. Door haar oom en tante wordt zij met angstvallige zorg verre van alle wereldsch leven gehouden, maar juist dat gedwongen isolement prikkelt haar jongen, fantastischen geest: leven wil zij, zalig of radeloos, maar leven, leven! niet vegeteeren, niet dof en dor haar dagen voortslepen op het eenzame kasteel.... En daar zij lief en mooi en kinderlijk-tegemoetkomend is, verwachtingsvol en coquet, belovend en aanvaardend, daarom komt het leven tòch tot haar, en zelfs zóó overstelpend-weelderig, zoo hevig van stormende passie, dat zij er niet tegen bestand is.... dat zij er door ten onder gaat, dat zij een verlorene wordt.
Hoe kleurig en levendig en tegelijk hoe gevoelig en fijn, is Nita's ópleven door het geluk van haar engagement met Maarten en het alom gevierd worden geschetst. Het geheele eerste deel van den roman is zóó uitstekend van gegeven en uitwerking, zóó boeiend en belangwekkend, dat de lectuur ervan tot één ononderbroken genot wordt. En werd het tweede deel aan net slot niet een beetje druk met weg-loop-scène's en portret-kussen en schilderijen-vernielen en een-vrouw-bij-de-haren-over-den-grond-slieren en zelfmoorden en nog veel meer, - van het tweede deel kon, - en kan voor het grootste gedeelte, - hetzelfde worden gezegd.
Als contrast met Nita is ook, voortreffelijk aangezet en volgehouden, de persoon der hooghartige Belle, die zelfgenoegzaam en kalm door haar dagen schijnt te gaan, maar die achter haar ongenaakbaarheid een kwetsbaar hart en een vergeefsch hopende, smachtende ziel verbergt, en die in een kunst-roes haar schrijnende teleurstellingen te verdooven zoekt. En
| |
| |
welk een prachtig beeldje is ook de tante geworden, die zooveel houdt van een kalme en lieve rust, en die het liefst maar altijd wil gelooven, dat tout est pour le mieux dans le meilleur des mondes. Hier is humor van de echte, de goede soort, beheerscht, en precies binnen de juiste grenzen gehouden, nergens tot in het overdrevene, het caricaturale overgaand. Maar ook van de andere gestalten kan niet anders dan goeds worden gezegd, van Maarten, de vóór alles welmeenende en trouwhartige, van Jan Jacob, de impulsieve, de fel-expressionistische, van Chris Luytens, de brave, openhartige, verstandige artiest, van Anna, de vlijmend-jaloersche,.... en de andere personen uit de schilderskolonie, hoe leven zij allen, hoe aardig en àf zijn zij geteekend als met enkele houtskool-omtrekken en toch vol effect!....
Als een vlieg om de kaars...... op bldz. 146 I maakt de schrijfster ons duidelijk, wat zij met dien titel heeft bedoeld. Als vliegen om de kaars, even hulpeloos en armzalig, gonzen en fladderen wij om het gouden licht van ons geluk.... En de meesten, als zij al niet geheel vergaan, branden toch de vleugels.... en degenen, die er het beste afkomen, zijn de zielsrustigen en de verstandigen, die verre blijven van den lokkenden schijn, en rustig voort-leven zonder wilde, opstandige verlangens, zonder hunkeren en willen, zij, die de emoties niet zoeken.
Mevrouw Verster heeft zich in dit boek een plasticeerende kunstenares van groote begaafdheid getoond. Nergens overbodige meditaties, of uitrafelende uitweidingen, haar verteltrant is altijd aantoonend, nooit redeneerend, of vervelend-uitleggend, of subjectief. Zij blijft zelve geheel buiten haar verhaal, en daarom draagt het zoo'n mooi cachet van objectieve echtheid en natuurlijk leven; zij dringt zich niet op, zij valt ons niet lastig, zij vertelt alleen maar, hoe het is, zij laat ons zelve zien, en zelf de conclusies maken.
Moge deze roman van mevrouw Verster, die algemeen met bewonderend genoegen zal worden gelezen, door vele anderen gevolgd worden van dezelfde soort, waaraan dan ongetwijfeld een even warme en welkome ontvangst ten deel vallen zal!....
| |
Illusie. Door Jo Waldorp-Van der Togt. Amersfoort, Valkhoff en Co.
Een boek van een auteur, van wien men nog nooit een roman heeft gelezen neemt men, zooals dat dan gaat, met een koele belangstelling ter hand. Zoo doet men dus met Illusie van Jo Waldorp-Van der Togt.... en als men, na de lectuur, het werk weer neder-legt, dan.... ja, dan is die koele belangstelling.... koele belangstelling gebleven, en niet veranderd in een opgetogen vreugde, hoewel evenmin in een afkeurenden wrevel. De stijl van het boek glijdt zoo rustig voort, zoo zonder hoogten en laagten, bruist nergens eens wilder, of verstrakt zich tot een somberen ernst... die stijl blijft aldoor maar, aldoor maar aan zichzelf gelijk, zoodat er weinig indrukken door worden gewekt, en men bij zichzelf gaat denken:
| |
| |
of ik dit boek wèl of niet gelezen had, zou het veel verschil hebben gemaakt ....?
Ik zou wel graag iets goeds van Illusie willen zeggen, omdat ik er, heusch, geen kwaad van zeggen kan. Het is eenvoudig en serieus en heeft weinig pretentie. Afgezien van een zekeren deftigen redeneerlust in de dialogen en van een, een beetje kleurlooze matheid in de beschrijvingen, laat dit boek zich wel aangenaam lezen. Het lijkt, alsof de schrijfster een soort pleidooi houdt voor het recht van den getrouwden man, om ook nog andere vrouwen lief te hebben, of vriendschap voor haar te gevoelen, als hem dat nu eenmaal gelukkiger maakt, terwijl de wettige gade dan maar niet zoo ‘egoïst’ moet zijn, om dat niet goed te vinden. Deze van haar kant kan evenwel óók wel eens neiging gaan voelen tot verschillende amitiés amoureuses.... Strindberg beweert zelfs van de vrouw: ‘Sie musz neben ihrem Mann immer noch eine Neigung haben.’! En, waar zou dan het einde zijn? ‘Gelukkig’ wil iedereen wel wezen of worden, maar een vroegere moraal predikte, dat geluk alleen te vinden was in het afzien van eigen persoonlijkheid. De nieuwe theorie van Mevrouw Waldorp heeft de verdienste modern te zijn, maar zal in de practijk wel veelal blijken onbruikbaar te wezen, omdat de meeste mannen en vrouwen in het huwelijk lijden aan wat Felix Holländer ‘bezitswaanzin’ noemt, èn omdat de meeste menschen niet zoo bedaard-halfslachtig zijn als Fred. Latensteyn, maar te eeniger tijd een definitieve keuze doen, waardoor alles uit elkander barst. De laconieke Fred is flegmatisch genoeg om te blijven schipperen, en hij zou genoegen zijn blijven vinden in het nu eens wat liefde geven aan de eene, dan weer wat liefde geven aan de andere zijde, als zijn vrouw de knoop niet had doorgehakt, en hem ferm-weg voor een beslissing gesteld, waardoor aan de arme Elly haar ‘vriendschap, die liefde is’ wordt ontnomen. De reis van Elly naar Parijs om nog een explicatie
te hebben met Fred, was zeker een te groote waag voor het ondernemende meisje geweest, als de schrijfster niet ervoor gezorgd had dat toen Elly op straat op hem liep te wachten, Fred op het juiste oogenblik uit zijn pension kwam, en het moet Mevr. Waldorp wel een zoete voldoening zijn geweest voor Fred en Elly, die haar blijkbaar zeer sympathiek zijn, voor dea ex machina te hebben kunnen spelen.....
Het spijt mij, dat wij van Elly op het conservatorium zoo in 't geheel niets merken. Eenige jaren geleden kwam een verzoek tot mij van eenige leerlingen van het conservatorium, om over het leven aldaar eens een roman te schrijven, en ik kon daar niet op ingaan - geenszins omdat ik daar geen belang in zou stellen! - maar omdat ik er mij niet bevoegd toe achtte. Het zou nu voor mij dubbel interessant zijn geweest, daarover iets te mogen lezen.
Illusie is geen roman, die een storm in de literaire wereld veroorzaken zal, maar door zijn degelijkheid en goede bedoeling toch wel een boek, dat boven het gewone genre der lees-bibliotheken staat.
| |
| |
| |
Sprookjes van Grimm; bewerkt door Onno Vere en Christine Doorman. Geïllustreerd door Rie Cramer. W. de Haan, Utrecht.
De sprookjes van Grimm zijn onsterfelijk als de sprookjes van Andersen, de contes van Perrault, - onze sprookjes van Moeder de Gans, - en de vertellingen uit de Duizend-en-een-nacht, nadat deze geadapteerd waren aan den kinderlijken geest. Het zijn de klassieke kinderboeken geworden, die gaan van geslacht tot geslacht; want sprookjes verouderen nooit; en sprookjes zijn het, die het meest direct spreken tot het kinderlijk begrip. De fantasie kent in het sprookje geen grenzen, is zoo eindeloos en al-omvattend als de fantasie van het kind zelve. Ik geloof, dat vele volwassenen zich nauwelijks kunnen voorstellen, hoeseer het kind in een onwerkelijkheid leeft, hoezeer het onbewust is van de waarachtige realiteit om zich heen. De kinderlijke blik ziet andere proporties, vormen en kleuren, het kinderlijk gehoor vangt andere klanken op, het kinderlijke brein neemt anders wààr, en reageert anders op het waargenomene. Vandaar dat de vroegeren poëtisch zeiden, dat het kind ‘in een sprookjeswereld leefde.’ Maar men kan het ook zóó uitdrukken: het kind leeft in en door zijn verbeelding. En ik denk, dat, als het kind dit niet deed, het niet doen kon, het leven dikwijls te zwaar voor hem zou zijn.... Te zwaar, te moeilijk, te angstwekkend, te ondoorgrondelijk, te overweldigend. Volwassenen, die het kind bestudeeren, worden voortdurend verrast en verbaasd door zijn beurtelings volkomen naïefheid en zijn wonder-vol-fijn en intuïtief weten. In het onwerkelijke grijpt het soms plotseling, zonder het te weten het werkelijke, en het werkelijke maakt hij verdragelijk door het onbewust te transponeeren in de onwerkelijke sfeer. Het kind leeft in de regionen der verwerktelijkte fantasie, der fantastische werkelijkheid, de volwassen mensch in die, waar de harde wezenlijkheid der dingen hem belet te veel aan zijn verbeelding toe te geven, waar het
crûe begrijpen de verzachtende illusies verving. En langzaam, langzaam bij het vorderen der jaren vloeien de sferen in elkander over, zóó geleidelijk, dat het hoe en wanneer niet is na te gaan. Niet voor niets heeft het oog van een kind een kristallen puurheid en doorzichtigheid, een spiegelklare expressie, die nooit meer in het oog van den volwassene wordt gevonden. Het denken is nog niet in het oog van het kind. En een kind met knowing cyes is een droevig, soms weerzin- maar altijd meelij-wekkend gezicht....
Kinderen en sprookjes behooren bij elkaar. Door de naïeve bekoorlijkheid van het sprookje wordt het kind onmiddellijk gecharmeerd, en een bewijs ervoor, hoezeer de kinderlijke geest zich eigent om sprookjes in zich op te nemen en daarin te bewaren, is wel, dat iedereen op lateren leeftijd nog de geschiedenis kent van Klein Duimpje en Roodkapje, van Blauwbaard en de Prinses met de Erwt, van Het Arme Meisje met de Zwavelstokken en Ali Baba en de veertig Roovers, van Tafeltje dek je, en van de Boon, de Stroohalm en het Kooltje Vuur, van Vrouw Holle en
| |
| |
van Gelukkige Hans.... terwijl zooveel andere gelezen verhalen totaal uit de herinnering zijn verdwenen. Als dus de uitgever W. de Haan, als voorwoord bij zijn pracht-uitgave van Grimm's sprookjes, zegt:
‘Deze uitgezochte verzameling bevat een rijkdom van diep gevoel, onvergelijkelijke fantasie en humor. Daarom zullen zij de kinderen, maar ook de volwassenen steeds blijven boeien. Ik vrees dan ook niet, dat zij hun weg niet zullen vinden, want de ware schoonheid vindt altijd haar weg..’ dan onderschrijf ik dit van ganscher harte.
Het mag waarlijk een wonder worden genoemd, hoe de gebroeders Jakob en Wilhelm Grimm, twee geleerden, twee grammatici, twee uitnemend wetenschappelijke menschen, twee taalkundigen, die door geheel Duitschland befaamd zijn om hun Deutsche Grammatik, Deutsches Wörterbuch, Deutsche Rechtsaltertümer en Weistümer, tegelijk in staat zijn geweest tot de samenstelling der Kinder- und Hausmärchen, die in waarheid een ‘volksboek’ geworden zijn. Wanneer wij beginnen te bladeren in het mooie, groote, welverzorgde werk, waarin, door den zacht-ontroe-renden eenvoud, waarmee de sprookjes door Onno Vere en Christine Doorman zijn na-verteld, en de gratie en de souplesse van Rie Cramer's illustratief talent, een zeldzaam harmonisch geheel is verkregen, dan kunnen wij niet meer uitscheiden, en lezen voort en voort van De Bremer Stadsmuzikanten en van Duimelot, van De Haas en de Egel en Koning Lijsterbaard, van Reepelsteeltje en De zes Zwanen, van De Visscher en zijn Vrouw en van Berenvel.... En zachtjes, zachtjes komt onze jeugd weer terug.... en als wij uit de lieve betoovering weer ontwaken, en de sprookjes uit de hand leggen, is het met om den mond een glimlach van verteedering en zoeten weemoed....
Een prachtuitgave noemde ik dit boek. En dat is het inderdaad. Het uiterlijk is zeer smaakvol; een sober-witte band, een kloek formaat, een heldere druk, de bladzijden fijn-omlijnd. En dan het geluk van Rie Cramer's illustraties! Platen als die van De Ganzenhoedster aan den Waterput, De Witte Slang, Jonkvrouw Maleen, De zes Zwanen, en hoeveel andere, zijn van een doorvoelde schoonheid, als waarmede alleen een echte kunstenares ons kan ontroeren. De kleuren zijn fijn en fraai en met zuiver artistieken zin gekozen, teer en bizonder; en de perspectivische vergezichten vervolmaken de teekeningen op even subtiele als vaardige wijs. En wie zich inbeeldt, dat Rie Cramer's begaafdheid zich alleen kan uiten in fijne zoetheid en élégance, in bekoorlijke contouren en frêle fantasie, bekijke maar eens de realistisch-humoristische teekeningen bij o.a. De zeven Zwanen of de Geest in de Flesch, bij Dokter Alwetend of De Toovermannetjes, om blijde te constateeren, dat haar talent niet uitsluitend zacht en liefelijk is, maar ook krachtig en schalksch, niet alleen feeëriek, maar dat het ook zeer temperamentvol en natuur-getrouw kan zijn.
Deze nieuwe uitgave der Sprookjes van Grimm is niet slechts bij uitstek het geschenk voor kinderen, maar ook een aanwinst voor elke bibliotheek.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe.
|
|