staan in het koud-nuchtere dagleven, dat door velen voor de werkelijkheid wordt gehouden. Dit koud-nuchtere of nuchter-koude dag-leven is op zichzelf noodig, omdat de mensch zich als denker ontwikkelen moet. Maar dit denkleven van dag aan dag moet gelouterd worden door den geestelijken stroom. Nieuwe, fijne zintuigen moeten in beweging gebracht worden en door onderzoek is zeer zeker te bepalen, plaatselijk te bepalen, waar die verborgen zintuigen zich bevinden. Wie op een zelfde hoogte staan schouwen odezelfde dingen en onder menschen, onder denkende, voelende en willende menschen, wordt in onze dagen over dergelijke ervaringen gesproken en velen zijn er reeds, bij wie de zoogenaamde lotos-bloemen in trillende beweging kwamen.
Nu is Mies Kievits waarschijnlijk een menschenkind, dat over dergelijke dingen nog niet heeft nagedacht, en bepaalt deze jonge vrouw zich op het oogenblik tot hetgeen zij schoon vindt, om al het gevondene weer te geven in haar verzen; maar zuivere dichters zijn als gevoelige platen, zij vangen óp en nu heeft het misschien zijn nut gezinspeeld te hebben op verborgenheden, die zijn.
Zingende zielen moeten op waarde gehouden worden, want anders gaan zij kwijnen, zij zijn als bloemen, die zon noodig hebben en licht en water tot verfrissching. Maar de wereld van geweld weet van geen bloemen en duwt neer al wat heerlijk zou kunnen bloeien in ongerepte schoonheid.
Men kan een zingende ziel hebben zonder zich nu juist te bedienen van het vers. Socrates heeft, naar men zegt, maar enkele versregels gedicht en toch had hij een zingende ziel, 't is de vraag maar wàt men onder zingen verstaat. Omgekeerd kan men zich van vers-vormen bedienen zonder een zingende ziel te hebben.
Over het wonder van het zingen, dat dichters eigen is, heeft onze Kroniek-schrijver herhaaldelijk gesproken en blijk gegeven van groote kennis van zaken. Dit mag wel eens even worden aangestipt, nu het opkomend al-weer-jongere geslacht bezig is oude wetten te mis-achten, want waarlijk, vele jongeren schrijven er maar op los en willen voor verzen laten doorgaan wat niet loopt en niet zingt.
Mies Kievits weet, gelukkig, te zingen. Zij is uitermate gevoelig voor het stafrijm:
Hoe ligt het licht zoo lentelauw
Op nauwontloken bloemen....
In oude Germaansche tijden volbracht het stafrijm zijn wonder-werking. Bij het uitspreken van een allitereerend woord werd een beweging gemaakt met arm of voet, bij de niet allitereerende woorden was het lichaam in rust. Zóó werd een rhythmisch-sterke kracht ontwikkeld en het zingend, levenwekkend woord klonk.
In latere tijden is het stafrijm geweken voor het eindrijm, dat ook wij nog kennen, en dat op den duur ook wel weer verdwijnen zal, om plaats te maken voor iets anders, want eeuwig-wisselend zijn de vormen waarin de geest zich uit. Als wij nog vertrouwen hebben in de toekomst der