De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 226]
| |
Eerste tafereel
Het tooneel stelt voor een studeerkamer. Links venster, waarbij schrijftafel, met stoel er achter en leunstoel er naast. Rechts een deur. Op achtergrond (2de plan) tegen een gordijn een lage sofa of rustbank. Rondom boekenkasten. Het ondiep genomen tooneel (2 plans) is op achtergrond afgedekt door een breed gordijn, waarachter men zich boekenkasten kan voorstellen. Bij het einde van het eerste tafereel, als het tooneel geheel donker geworden is, en Prof. Versteur op de rustbank is gaan liggen, wordt, na 'n korte pauze (waarin hijzelf van het tooneel verdwenen is) het gordijn opengetrokken. Men ziet dan, in een ietwat wazig licht (terwijl het vóórtooneel donker blijft) een ondiepe, glazen verandah als van een eenvoudig berghotelletje, met een enkele tafel en eenige stoelen. De achtergrond een Noorsch berggezicht.
Bij het opgaan van het scherm, zit Prof. Versteur achter zijn met paperassen en boeken beladen schrijftafel. Hij is een middelgroote, stoergebouwde man van een 53 jaar; een forsch, sprekend gelaat, met scherpe lijnen er in, die van een hevig innerlijk, zij het bedwongen, gemoedsleven getuigen; volle, grijzende baard en snor'; onder borstelige wenkbrauwen een paar flikkerende oogen. Hij is herstellend van een ziekte en ziet hierdoor bleek en mat. Nonchalant gekleed in kamerjapon, met pantoffels aan de voeten. Hortend, moeilijk in zijn spreken, bruusk van gebaren. Met dat al gaat er een warme gulle goedhartigheid van hem uit.
| |
[pagina 227]
| |
Mevrouw Versteur, eenvoudig, sober, wat saai gekleed, is een gewone Hollandsche vrouw: verstandig, een ietsje nuchter, vriendelijk, goed geëquilibreerd. Uit haar toon, tegen haar man, niettegenstaande haar bewonderende liefde voor hem, klinkt iets moederlijk beschermends, vermengd met 'n onbewust lichte ironie. Zij zit rechts van de tafel, in een leunstoel te handwerken. Achter de tafel zit hun veertienjarig zoontje, een levendig kereltje, blijkbaar noodgedwongen, een kaartje te teekenen.
Prof. Versteur:
(hakkelend van irritatie en plotseling opborrelende drift, terwijl hij haastig in de papieren op zijn bureau graait en ze door mekaar rommelt
,) Neemaar, dat is nou toch... Wat weerga is dat nou!.. Dat satansche boek.. 't Lag daarnet nog voor me.. 't Is om.. è.. (Jan tersluiks naar zijn vader kijkend, giechelt zachtjes) .
Mevr. Versteur:
(staat op en gaat naar hem toe, 'n rustigen glimlach op de lippen) .Zoek je iets, schat?
Prof. Versteur:
Dat nieuwe boek over droomen.. 't Lag daarnet nog voor me.. 't is gewoon om krankzinnig te worden... 't Isse.. ze doèn 't er om, die dingen...
Mevr. Versteur:
(raapt een boek op, dat onder het bureau ligt) Is 't dat soms?
Prof. Versteur:
Ja waarachtig... Hoe kàn dat nou?! (hij neemt 't van haar aan en slaat het dan heftig tegen 't blad van zijn bureau) Wat duivel!..
Mevr. Versteur:
(met haar zelfden glimlach) 't Zal er af zijn gegleden.
Prof. Versteur:
Zou je denken?
(plotseling met opgehelderd gezicht, heel goedig-vriendelijk) Dank je wel, Suus.
Mevr. Versteur:
(hem op den schouder kloppend) Je moet je niet zoo opwinden, schat. En denk wat de dokter gezegd heeft: niet langer dan 'n half uur werken achter elkaar.
Prof. Versteur:
Ja, die dokter die... makkelijk praten... Negen weken niets uitgevoerd en dan, nog.. Dat moet toch ingehaald worden.. dat moèt!
Mevr. Versteur:
Zeker, zachtjes aan.
Prof. Versteur:
Nee, nièt zachtjes aan.. Over veertien daag moet 't laatste hoofdstuk af zijn.
Mevr. Versteur:
Maar Henk! | |
[pagina 228]
| |
Prof. Versteur:
Ja waarachtig, daar is niks aan te doen. 't Boek moet in Juli verschijnen, ik heb 't den uitgever beloofd. En trouwens, ik verlang er hard naar. Zie je, dat boek.. 't is iets.. è.. 't is iets groòts..! (is nu opgestaan en loopt haastig heen en weer) . Ik verzeker je, 't zal een beroering te weeg brengen in de wetenschappelijke wereld..
(lacht even) ha.. ha.. ik zie de gezichten al van m'n heeren collega's!.. En 't eigenaardige ervan... Van 't Hoff had drommels gelijk, toen hij sprak van ‘de verbeelding in de wetenschap’.. Dat ìs zoo. - 't Is m'n verbeelding alleen die me de idee heeft doen vinden... de heele ontdekking... Al 't andere.. nou ja...
Mevr. Versteur:
(met een sceptisch glimlachje) Jaren van studie toch, man; me dunkt dat daar je verstand...
Prof. Versteur:
(wat ongeduldig) Jawel, jawel.. maar dat is allemaal nawerk, bijwerk.. De eerste groote visie ervan.. (staat even stil en staart voor zich uit) waardoor ik alles zag, zàg... diè is me door m'n verbeelding ingegeven... (wordt nu opeens bewust, ziet om zich heen, dan 't raam uit en haalt begeerig zijn neus en z'n longen op) .. Wàt 'n dag! God, wat 'n dag: zomerweelde opeens..!
Mevr. Versteur:
Ja, 't is prachtig weer voor Mei.
Prof. Versteur:
Wat 'n geuren! 't Is of ik.. ja, ik ruik accacia... (ziet droomerig voor zich uit) .
Mevr. Versteur:
Dat kan niet, schat, daar is 't te vroeg voor.
Prof. Versteur:
(even ongeduldig) Nee, ik weet zeker, 't zijn accaciageuren, die zware, zwoele... (loopt weer heen en weer en blijft dan bij z'n zoontje staan. Legt streelend, half afwezig z'n hand op diens hoofd, terwijl hij verstrooid naar de teekening kijkt) Wat ben je aan 't teekenen?
Jan:
'n Kaart van Noorwegen.
Prof. Versteur:
Zoo, Noorwegen, - 'n mooi land.
Jan:
Je bent er toch nooit geweest?
Prof. Versteur:
Nee, maar ik stel 't me zoo voor. We hadden bij ons thuis 'n plaat, 'n gekleurde plaat en daar stond onder: ‘Abend am See’...
Mevr. Versteur:
Ik herinner 't me, maar dat was Noorwegen niet, dat was ergens in Duitschland.
Prof. Versteur
(even ongeduldig) : Ja, ik weet wel,...
| |
[pagina 229]
| |
maar ik verbeeldde 't me altijd... 'n Licht was daarop!... (droomerig) . En daar stond rechts op 'n hoogte 'n jonge man met 'n Rücksack op z'n rug, geleund op 'n stok en staarde in de diepte, naar 't water... (voor zich) . En dan stelde ik me altijd voor dat ik 't was.. maar dat ik nooit naar beneden zou kijken, maar wel heel, héél de verte in, naar de verre, blauwe bergen....
Jan:
Wat 'n idee, vader. Ik zou juist naar beneden kijken, naar 't water, en er dan steenen in gooien, van die groote en luisteren naar de plof.. Hè, lekker zou dat wezen!. (hij pakt nu haastig, schichtig z'n boeltje bij elkaar, ziet tersluiks naar z'n moeder en sluipt naar de deur)
Mevr. Versteur:
Wat ga je doen, Jan?
Jan:
Nog even footballen, moeder.
Mevr. Versteur:
Nee jongen, eerst je werk af.
Jan:
't Is af, heusch moeder, bijna tenminste. De rest doe ik van avond wel. (loopt hard de kamer uit)
Mevr. Versteur:
(haastig) Henk, zeg jij 't hem nu eens. Omdat je nooit iets zegt, maakt 't licht meer indruk. 't Is altijd maar footballen tegenwoordig; op die manier gaat hij niet over. (gaat haastig naar de deur en roept naar buiten) Jan, Jan! kom dadelijk hier! (dan tot haar man) Nu flink, schat, toe, doe je best eens... (even later komt Jan schoorvoetend binnen)
Prof. Versteur:
(met z'n hand door z'n haar woelend, mompelend) Och Heer, och Heer! (mevrouw geeft hem 'n dringenden wenk)
Prof. Versteur:
Jan hoor 'ns, dat gaat zoo niet, dat is te gek. Vóór alles, eerst je werk af.
Jan:
Dat kòmt ook af, wat later alleen. 't Weer is zoo goddelijk, vader.
Prof. Versteur:
Ja, 't is waar, 't ìs goddelijk. (zich nu plotseling bedenkend, met 'n desperaat aanloopje om streng vermanend te zijn) Maar dat is volstrekt geen reden omme... 'n mensch moet eenmaal z'n werk eerst afmaken.. (dan, voelend 't échec van z'n vermaning, opeens op gemoedelijken toon) Toe jongen, doe 't nou maar, hé?... Wel, waarom giechel je?
Jan:
't Standje valt nogal mee.
Mevr. Versteur:
(met moeite haar lachlust bedwingend,
| |
[pagina 230]
| |
heel beslist) In ieder geval, nu ga je naar je kamer en je gaat niet uit voor 't af is, begrepen?
Jan:
(ondeugend) Ja vader, (holt weg) (Zoodra hij weg is, begint mevrouw hartelijk te lachen)
Mevr. Versteur:
O Henk, Henk! Wat 'n vermaning!
Prof. Versteur:
(desperaat) Ja kind, je weet, ik.. ik kàn 't eenmaal niet... vraag 't me dan niet...
Mevr. Versteur:
(gaat naar hem toe en streelt z'n wang) Je kan je boosheid alleen maar uiten op levenlooze dingen, niet?
Prof. Versteur:
(met 'n halven zucht) Ja, tegenwoordig wel, dat is zoo. - (gaat nu naar 't venster en staart naar buiten) (na 'n korte pauze)
Ah, daar komt Anneke van Heuft aan!.. Ze komt hierheen, dat is aardig! (hij knikt haar toe) Dag Anneke... Zoo lief als ze er uitziet... 'n allemachtig knap vrouwtje toch. - En zoo chic gekleed...
Mevr. Versteur:
(glimlachend) Zoo, heb jij daar oog voor?
Prof. Versteur:
Welzeker heb ik dat.
Mevr. Versteur:
(terwijl ze hem met 'n eigenaardigen blik aanziet) Ze komt afscheid van ons nemen. Ze had me gevraagd of ze komen mocht.
Prof. Versteur:
(ontdaan)
Afscheid? - Waar gaat ze dan heen?
Mevr. Versteur:
(ontwijkend) Naar 't buitenland. - Daar is ze al. (Een knap jong vrouwtje, van ongeveer 25 jaar, fleurig gekleed in licht zomertoilet, komt nu binnen, ietwat aarzelend en verlegen)
Anneke:
(gaat naar mevrouw en geeft haar de hand; zacht) Ik ben zoo blij dat ik komen mocht; ik ben er heel gevoelig voor, mevrouw.
Mevr. Versteur:
(wat gedwongen, stijfjes vriendelijk) Ik wilde je graag nog eens zien, terwille van 't verleden, - van Ada.
Anneke:
(knikt; dan, zachtjes-vragend) En mijnheer?
Mevr. Versteur:
(schudt haastig, licht-ontkennend 't hoofd) Hij is nog niet sterk. (Anneke haalt onwillekeurig even verlicht adem)
Prof. Versteur:
(ongeduldig) Wat is dat nou? Geheimen samen? - Wel Anneke, kind, ik ben blij je te zien, heel blij waarachtig; 't was in lang niet gebeurd. Ik dacht haast dat je
| |
[pagina 231]
| |
ons had vergeten, (hij neemt haar hand en houdt die een oogenblik vast)
Anneke:
(ontroerd) Nee heusch niet, professor, ik zal u nooit vergeten.
Prof. Versteur:
Dat is goed, maar je moet me geen professor noemen, je weet van jou hoor ik dat niet graag. - En zeg nou 'ns, wat hoor ik?.. Kom je afscheid nemen? - Waar ga je naar toe?
Anneke:
(zacht) Naar Heidelberg.
Prof. Versteur:
(even afdwalend) Heidelberg...! Zoo, zoo... (dadelijk weer present) Ik benijd je, kind. En voor lang? (zij knikt) Toch niet alleen?
Anneke:
(verlegen) Nee, niet alleen.
Prof. Versteur:
(ziet haar even met bevreemding aan en wendt dan, iets vermoedend, discreet z'n oogen af) Ik hoop dat je niet te lang wegblijft, - we zullen je missen, niet Suze?
Mevr. Versteur:
Zeker.
Prof. Versteur:
't Is mooi Heidelberg - je kent 't toch hè? (Anneke knikt) Je weet misschien, ik heb er vroeger 'ns 'n paar trimesters gestudeerd? - Na m'n candidaats, om er de colleges van professor Erzberg te volgen, 'n beroemdheid toen. - Ja, jong zijn en dàn in Heidelberg studeeren, dàt is 't ware! (hij zucht even) 't Waren goeie dagen toen. - Één weet ik er nog, 'n late Meidag, zooiets als nu, bedwelmend! Alles bloeide tegelijk.. en accaciageuren...! nooit heb ik die zóó geroken.. We hadden toen 'n fuif, 'n souper in de Schlossgarten natuurlijk: 'n stuk of zes vrienden ieder met z'n meisje. Nee, éen niet, 't is waar; Blinz heette-ie.. Die wou me het mijne atkapen, daarom vocht ik toen met hem.
Mevr. Versteur:
Vòcht je met hem?
Prof. Versteur:
Ja waarachtig. Na 't souper natuurlijk. Hij lag ineens tegen den grond. Hè zalig om zoo je kracht te voelen, om 't beest-in-je er 'ns uit te kunnen gooien, - en geen verkracht-beschavingmerisch te zijn...!
Mevr. Versteur:
(half geamuseerd, half verschrikt) Henklief, wat bezielt je?
Prof. Versteur:
Nou, 't is lang geleden immers... Ja, dat was 'n avond.! Eerst zaten we op de Hohe Promenade, je | |
[pagina 232]
| |
weet wel met uitzicht op de ruïne...! Stel je die voor badend in 't maanlicht.. En daar heb ik toen gezongen, m'n ziel uit: Schubert, Brahms, allerlei traute Deutsche Lieder... en met elkaar 't Gaudeamus natuurlijk.. En daarna, in den nacht, gingen we den Mercurius op, zìngende op..
Mevr. Versteur:
Maar wat waren dat voor meisjes, Henk?
Prof. Versteur:
(heelemaal verloren in z'n herinneringen) Allerliefste meisjes, - de mijne was 'n modiste, Trudchen Süssmann, God ja, ze had 'n moedervlekje boven haar rechterlip... Alles in eer en deugd hoor... (zichzelf onderbrekend) Nee, heelemaal toch niet.. offe.. nou ja, zoo als je 't noemen wilt.. En gedwaald over de heuvelen hebben we toen, met uitzicht over de Neckarvallei, - de zilveren Neckarvallei.. (mevrouw schudt half gechoqueerd, half geamuseerd 't hoofd, terwijl Anneke toeluistert met schitterende oogen) En toen tegen vijf uur...
Mevr. Versteur:
(invallend) Waren jullie erg katterig, je verdiende loon.
Prof. Versteur:
(zich met kinderlijken ijver en vuur verdedigend, alsof 't een recent geval betreft) Geen kwestie van. Toen hebben we met smaak ontbeten aan de Molkenkur. Is dat niet prachtig? Hè, wat is jeugd toch iets heerlijks, die frissche, onuitputtelijke kracht.. 't Is waar, we hadden enkel champagne gedronken 'n traktatie van mij, - maar na zóó 'n nacht toch..! (zelfvoldaan knikkend) En zingende gingen we naar beneden. Ik geloof, ik ben toen niet naar bed gegaan.
Mevr. Versteur:
't Schijnt, je bent nòg trotsch op die prestatie.
Prof. Versteur:
(zonder te luisteren) Ja, en nu ben ik oud.
Anneke:
(met vuur, op pijnlijken toon) U bent volstrekt niet oud, - u bent in de volle kracht van uw leven.
Prof. Versteur:
(ziet haar glimlachend aan) Tut, tut, praatjes hoor, al is 't vriendelijk van je bedoeld. Denk je dat ik nù nog zoo'n nacht door zou kunnen maken? - Ik lag den volgenden dag voor mirakel op bed, (nu verbaasd, als hij ziet, dat haar oogen vochtig zijn) Maar daar hoef jij niet verdrietig om te kijken. Jìj bent zéker in de kracht van 't leven. (hartelijk) Geluk ermee, kind. Ik hoop dat 't zonnig zal wezen en rijk. (hij vat haar twee handen en drukt die).
| |
[pagina 233]
| |
Anneke:
(ontroerd) Dank u. 'k Hoop dat u me niet vergeten zult, ook later niet als u..
Prof. Versteur:
Dwaasheid. Waarom zou ik je vergeten? - In de eerste plaats om jezelf niet.. (zachter) En dan ook niet om Ada. - Ga je nu al heen? (Anneke knikt, gaat dan naar mevrouw en geeft die de hand, terwijl ze schuchter half smeekend haar gezicht naar haar opheft)
Mevr. Versteur:
(aarzelt even; overwint dan 'n zeker gevoel in haar en kust Anneke innig) Ik zal nooit vergeten hoe lief je bent geweest voor onze Ada. (Anneke zegt niets, omhelst haar hartelijk en gaat dan snel heen)
Prof. Versteur:
Wat is er met haar? Jullie waren allebei zoo vreemd.
Mevr. Versteur:
(aarzelt even en zegt dan ontwijkend) Dat was een wonderlijk verhaal, schat. En dat tegen een jong vrouwtje.
Prof. Versteur:
Was 't? 't Spijt me, kind. 'k Weet zelf niet, hoe 't me zoo... zeker 't weer.. (door 't raam kijkend) Daar gaat ze.. ze kijkt nog 'ns om... (knikt haar toe) 'n Allerliefst ding.. Dat die nou weduwe blijft!.. 't Is waarachtig zonde.
Mevr. Versteur:
Ze zal 't ook niet lang blijven.
Prof. Versteur:
(zich plotseling omdraaiend) Wat meen je? - Gaat ze hertrouwen? (mevrouw knikt) Met wie?..... Spreekt dan toch uit?
Mevr. Versteur:
Ja, ééns moet je 't toch hooren. Blijf alleen kalm, zul je? - Met Staveren.
Prof. Versteur:
(blijft stokstijf staan van verbazing) Wat?! Welke Staveren?
Mevr. Versteur:
Je collega.
Prof. Versteur:
(hakkelend) Maar.. dat.. dat.. dat kan toch niet... En z'n vrouw dan?
Mevr. Versteur:
Ze zijn gescheiden, - 'n dag of veertien geleden. Anneke is al 'n tijd de stad uit. Ze is alleen overgekomen om van ons afscheid te nemen.
Prof. Versteur:
Wel allemachtig die kerel! Hij is zoo oud, nee, hij is zoowaar nog 'n paar jaar ouder dan ik. En hij en z'n vrouw... (plotseling) ze hebben verleden jaar nog hun zilveren bruiloft gevierd.
Mevr. Versteur:
(met nadruk) Niet gevièrd.
| |
[pagina 234]
| |
Prof. Versteur:
't Is waar, niet gevierd. - Vond zij 't goed?
Mevr. Versteur:
(bitter) Goed?.. Ze berust er in; ze moest wel... (zachter) 't Was al te ver gegaan.
Prof. Versteur:
Meen je?... (zij knikt)
Mevr. Versteur:
't Heeft haar vreeselijk veel gekost, dat begrijp je. Ze hield zielsveel van hem en nòg....
Prof. Versteur:
De arme ziel!.. (nu opeens hevig verontwaardigd en driftig) Maar dat is... Hoe komt de man zoo...! Zoo'n verregaand gemis aan plicht- en verantwoordelijkheidsgevoel!.. 't Schijnt wel, dat.. dat.. dat bestaat niet meer tegenwoordig.. 't Is ongehoord! - Ja, z'n vrouw was 'n beetje vervelend, wat zwaar op de hand.. Maar m'n hemel, dat is toch geen reden... Als alle menschen dàarom gingen scheiden, dan.. dan bleven er haast geen huwelijken meer over.. Ik moet 'ns gauw naar haar toe.. Hèm zal ik niet meer aanzien, dat is zeker... (opeens) Dus.. met hèm gaat Anneke naar Heidelberg?
Mevr. Versteur:
Ja, daar heeft-ie 't professoraat nu aangenomen, waar hij zoo lang over getwijfeld heeft.. (hij knikt)
Prof. Versteur:
(zacht) Zoo'n boffert!
Mevr. Versteur:
Hij woont er al, in 'n villa boven 't Schlosshotel.
Prof. Versteur:
Dat ook nog.. 't Gezicht in de vallei en op de ruïne.
Mevr. Versteur:
(ijverig) Maar als je hèm zoo hard valt, dan moet je 't hààr ook doen. Anneke is geen kind meer. En coquet was ze altijd. Als 't niet om Ada was, zou ik haar ook nooit ontvangen hebben.
Prof. Versteur:
(zacht) Ze is nog zoo jong.
Mevr. Versteur:
Gekheid, vijf en twintig. En ze had levenservaring genoeg. - Maar ga jij nu 'ns rusten, je hebt je veel te veel opgewonden. Toe, ga nu liggen en probeer 'n dutje te doen; je hebt eenmaal de gave van slapen.
Prof. Versteur:
(met 'n lichten zucht) Ja, ik voel nu wel, dat ik moe ben. (gaat liggen op rustbank op den achtergrond. Zij schikt hem 'n kussen onder 't hoofd en geeft hem 'n kus) Dank je wel, schat.
Mevr. Versteur:
(glimlachend) Gelukkig dat jij niet bent als Staveren... Ziezoo, nu 't gordijn nog dicht en dan maar
| |
[pagina 235]
| |
lekker slapen. (Hij zucht nog 'ns even en sluit dan z'n oogen. Terwijl mevrouw zachtjes naar het venster gaat om de gordijnen dicht te doen, valt 't scherm)
| |
Tweede tafereel.(Het gordijn op den achtergrond wordt weggeschoven en de verandah wordt zichtbaar. De voorgrond geheel in donker. Links 'n enkel gedekt tafeltje. Men hoort achter de schermen een wandelaar uit volle borst 'n gedeelte van Schuberts Wanderlied zingen. Even later komt hij van rechts de verandah binnen. Het is Versteur in sportkostuum: korte broek, Norfolk-jacket, zware, met spijkers beslagen laarzen, Rücksack op den rug en 'n bergstok in de hand. Hij ziet er verjongd uit, vroolijk en stralend. Opgewekt begroet hij de kellnerin, die bij het gedekte tafeltje naar hem staat te luisteren)
Prof. Versteur:
Godmorgen, Fröken, en dejliger Tag!
Kellnerin:
Ja, dejlig, Herr..
Prof. Versteur:
Zoo heerlijk en licht als ik geklommen heb, - of ik vleugels aan m'n voeten had. 't Is me waarachtig alsof ik den halven weg gevlogen heb.. (het meisje lacht) Ja, lach maar met je heldere witte tanden, - 'n pleizier om te zien.
Kellnerin:
Mijnheer schijnt vroolijk te zijn.
Prof. Versteur:
Dat zou ik denken. Ik ben met vacantie, - in volle vrijheid, zooals ik 't in jaren niet gehad heb.
Kellnerin:
Wilt u ontbijten?
Prof. Versteur:
Of ik!.. ik heb 'n honger!.. Duchtig zal ik ontbijten. Ik kan hier zeker wel gaan zitten, hè? (wijst op gedekt tafeltje)
Kellnerin:
Zeker, dat is voor mijnheer gereserveerd.
Prof. Versteur:
(verbaasd) Gè?! Voor mij gereser..?
Kellnerin:
(knikt lachend) Ja, door 'n dame die op u wacht.
Prof. Versteur:
(a. v.) Wat?! (even gedesillusioneerd, - binnensmonds) Bewaar me 't zal m'n vrouw toch niet... (geweldig nieuwsgierig) Wat voor dame is dat?
Kellnerin:
Nou, dat weet mijnheer wel.
Prof. Versteur:
Nee, waarachtig niet, kindje, - kom zeg 't dan.. (gaat naar haar toe en vat haar bij de kin)
| |
[pagina 236]
| |
Kellnerin:
(lachend) Foei, als de dame dat zag...
Prof. Versteur:
Je moet je vergissen; ik ken hier geen mensch. (wil zijn arm om haar heen slaan)
Kellnerin:
Pas op, daar komt ze al.. (Anneke komt nu van links op, jong en stralend: gekleed in ruige wollen rok, witte wollen blouse en hooge stevige laarzen. Kellnerin kijkt even lachend toe en verwijdert zich dan discreet)
Prof. Versteur:
(met 'n kreet van verrukking) Anneke! Jij hier?!
Anneke:
Ja, ìk. - Verbaasd?
Prof. Versteur:
Verbaasd? - Verstomd ben ik.
Anneke:
Alleen maar verstomd? - Niets anders?
Prof. Versteur:
Ja, blij, verrukt natuurlijk. Maar zeg me nou toch...?
Anneke:
Waarom ik hier ben? - Natuurlijk om jou.
Prof. Versteur:
Om mij?! Wist je dan dat ik...?
Anneke:
Wel zeker, ik weet alles van je.
Prof. Versteur:
(met stijgende verrukking) Anneke! (gaat naar haar toe en vat haar handen) Ik begrijp alleen niet... nièts begrijp ik. Ik dacht je... Je zoudt immers naar Heidelberg gaan.. met.. met die...
Anneke:
Welnee, dat waren maar praatjes.
Prof. Versteur:
God kind, wat 'n verlichting, wat 'n zalige verlichting! Ik ben er zoo beroerd van geweest, - Dus er is niets tusschen jullie?
Anneke:
Niets.
Prof. Versteur:
Goddank!... En ben je nou waarachtig... (zij knikt)
't Is haast niet te gelooven. Om mij? heusch om mij?
Anneke:
Heusch om jou.
Prof. Versteur:
Maar dan... dan hou je ook van me?!
Anneke:
Natuurlijk doe ik dat, domme jongen, (zij slaat haar armen om zijn hals; zij kussen elkaar)
Prof. Versteur:
Wat 'n geluk! - En wat zie je er lief uit, - jong en frisch als deze heerlijke Meimorgen.. Dat blanke halsje van je...
Anneke:
Je doet net.. of je me ziet voor 't eerst en of je... Wist je dan niet, dat je me liefhad?
Prof. Versteur:
Nee. Nee waarachtig, ik wist 't niet; ze | |
[pagina 237]
| |
moet onbewust in me gesluimerd hebben, die liefde. Natuurlijk, ik heb je altijd lief en aardig gevonden... ik was blij je te zien, ik miste je als je.. (nu innerlijk terugblikkend) ja zeker ik merk nou, dat ik je gemist heb, - maar nooit toch heb ik vermoed... En jij van mij..! Ik had 't niet durven denken... Ik voel, ik begrijp nu wel, toen ik 't hoorde, ik meen dat je weg zou gaan met die - God, God, wat is dat alles toch vreemd! - toen.. ik was woedend, verontwaardigd op Staveren. Ik meende dat 't was om z'n vrouw en om... enfin uit deugdzaamheid, - maar nu weet ik, dat 't eenvoudig nijd was, nijd om zìjn geluk.
Anneke:
Arme Henk, was je jaloersch?
Prof. Versteur:
Vreeselijk, geloof ik.. (hij kust haar weer. Opeens merkt hij nu, dat een man rechts aan den ingang van de verandah staat en met grijnzenden spot naar hem kijkt) (plotseling in hevigen drift) Wat doe je daar? Waarom sta je te grijnzen?
Man:
Oude grijskop!
Prof. Versteur:
(a. v.) Oude grijskop? - Wat dùrf jij te zeggen, jouw schurk?! (De ander blijft grijnzen) Wacht maar! (Versteur schiet nu op hem toe, grijpt hem beet en sleurt hem het tooneel af. Even later hoort men 'n smak, en Versteur achter de schermen tot hem zeggen) En maak nou dat je wegkomt! (Dan komt hij terug, monter en opgelucht en gaat naar Anneke toe, die blij in haar handen klapt)
Anneke:
Prachtig hoor! Wat 'n heerlijke kracht! - Zie je nu wel, dat je niet oud bent?
Prof. Versteur:
Hè, dat heeft me goedgedaan... Er is iets in me.. losgekomen. - Dat was in jaren niet gebeurd.
Anneke:
Niet sedert Heidelberg?
Prof. Versteur:
Ja waarachtig, niet sedert Heidelberg.
Anneke:
Hè, ik zie je zoo zoo graag. Je bent anders zoo tam. Ik wist niet dat je zoo'n driftkop was.
Prof. Versteur:
O, vroeger wel. Later natuurlijk, dan leer je je beheerschen. (met een zucht) Dan wordt er zoo véél in je onderdrukt.
Anneke:
En dat alles mag je nu uitleven met mij. Nu mag je je eigen sterke, vrije zelf zijn. | |
[pagina 238]
| |
Prof. Versteur:
Och kind, wat 'n genot zal dat wezen!
Anneke:
Nu gaan we samen reizen, niet waar, de bergen in?
Prof. Versteur:
Ja, samen reizen. Wandelen over de bergen en varen over de fjorden.. (droomend voor zich uit) En dan zal ik staan, net als de jonge man op die plaat, met 'n Rücksack op m'n rug en staren om me heen wijd, wijd de verte in, - de wereld diep onder me. (opeens verrukt) Alleen, ìk zal er met jou zijn!
Anneke:
En zingen zullen we.
Prof. Versteur:
Ja, zingen...! En je zal me nooit dwaas of sentimenteel noemen, wel?
Anneke:
Welnee; maar dwaas zullen we toch wel zijn, - ik meen, we zullen lachen en echt vroolijk zijn...
Prof. Versteur:
Ja, we zullen jong zijn, jòng!.. Wanneer zullen we gaan?
Anneke:
Straks, als we ontbeten hebben.
Prof. Versteur:
't Is waar, we moeten ontbijten.. Hè, die heerlijke honing, daar houdt m'n vrouw zoo.... (plotseling) 't Is waar, m'n vrouw...!
Anneke:
Welnu, daar hoef je niet om te schrikken; ze weet er immers van.
Prof. Versteur:
(verstomd, herhaalt werktuigelijk) Ze weet er van...? van ons, meen je?
Anneke:
Zeker, vraag 't haar maar even..
Prof. Versteur:
Hoe kan dat nou.. Meen je telegrafeeren?
Anneke:
Nee, telefoneeren immers, zoo eenvoudig mogelijk.. Daar is de telefoon, (wijst naar 't tafeltje)
Prof. Versteur:
(kijkt verbouwereerd rond) Ik zie niets.
Anneke:
(wijst naar 'n hoorntje dat op tafel ligt) Dáár.
Prof. Versteur:
(het verbaasd opnemend) Dat?! - Maar dat is niet verbonden?
Anneke:
Hoeft ook niet; - 't nieuwste toestel voor draadlooze telefoon. Wat ben je weinig op de hoogte.
Prof. Versteur:
Maar wat moet ik zeggen? - Ik ken zoo weinig Noorsch.
Anneke:
O, dat hindert niets, ze kennen hier Hollandsch.
Prof. Versteur:
Hoe prachtig!.. Wat 'n land!... Ik zeg dus maar... | |
[pagina 239]
| |
Anneke:
Eenvoudig: Holland, Leiden en dan je...
Prof. Versteur:
Godbewaarme, ik ben m'n nummer vergeten.. Daar kom ik nooit op, dat voèl ik...
Anneke:
Hindert niets, - dan geef je alleen de straat en je huisnummer.
Prof. Versteur:
(neem 't horentje en brengt 't aan z'n oor) Hoe practisch! (telefooneert nu) Allo Fröken, (langzaam, met nadruk) Holland, Leiden.. Wat blieft u?.. O, hoef ik zoo langzaam niet te spreken?.. Uitstekend.. (tot Anneke) Hoe vind je zoo iets?.. (telefoneert weer) Dus Holland, Leiden, Kromme Nieuwstraat.. (herhaalt langzaam) krommè... O Pardon.... (tot Anneke) Wat 'n intelligentie en vlugheid van begrip, hè? Daar zou je bij ons om moeten komen... (luistert nu) Allo.. met wie..? O, ben jij 't schat?.. (nu op gejaagden, zenuwachtigen toon) Ik ben hier van ochtend al aangekomen, na 'n verrukkelijke reis.. En zoo vlug, - na één nacht al, geloof ik: eerst 'n paar uur gevaren en de rest in 'n luchtschip, - 'n heerlijke tocht.. En zooals ik daarnet de berg op ben geklommen.. met 'n gemak, half gevlogen waarachtig.. (even (geirriteerd) Nee, lach nu niet, 't is zoo. - En nu heb ik hier.. ja, je zou 't niet gelooven... Wie denk je dat ik hier toevallig ont...? (op verlichten toon) Zoo... dus je wìst 't al..?! (Anneke knikt hem triomfantelijk-glimlachend toe) Ja zeker, alleraardigst.. Dat van die van Staveren is niet waar, zie je.... Zoo wist je dat óók al? Maar waarom... enfin, dat hindert ook niet... (stokt nu even) We dachten er nu over omme... samen... 'n klein reisje te gaan... Wàt zeg je?.. Ik versta je niet.. (gejaagd) Vind je 't goed?.. (geroerd) Och schat, wat vind ik dat nu...! Nee heusch, overdreven ben ik niet...
Wat?.. Je wenscht me...? (geroerd tot Anneke) Ze wenscht ons veel pleizier toe. (telefoneert nu weer) Allerliefst, àllerliefst van je, hoor..! Wat ben je toch 'n.. Ja zeker, we zullen ons wèl amuseeren.. dankje, dànkje wel. - En ik kan je niet zeggen hoe ruim en.. en.. bewonderenswaardig ik 't van je vind... Zorg maar goed voor jezelf... Natuurlijk, ik zal je dikwijls 'n kaart zenden en iets moois voor je meebrengen.. (tot Anneke) Dat koopen we samen, hè?.. (tot z'n vrouw) Adieu, hoor, adieu!.. (Anneke fluistert haastig) Doe m'n groeten, (telefoneert weer)
| |
[pagina 240]
| |
En de hartelijke groeten van Anneke... (legt dan het hoorntje neer met 'n zucht van verlichting) Hè, wat is dàt nou heerlijk! - En wat is 't natuurlijk, God, wat is 't doodnatuurlijk! Zoo moest 't nou altijd wezen. - Ik hou immers van háár en ik hou van jou, - ànders alleen, totaal anders, wat is daar nou aan?
Anneke:
Niets. En zoo moest 't met de vrouwen ook kunnen gaan.
Prof. Versteur:
Welzeker. - (zich plotseling onderbrekend) Of nee, dàt is toch iets anders. Jullie zijn eenmaal... (hevig) Zeg, je houdt toch nog niet soms van die.. van...
Anneke:
(plagend) Nu, op 'n andere manier misschien...
Prof. Versteur:
(heftig) Nee, hoor 'ns, dat zou afschuwelijk wezen...!
Anneke:
O jij man, jij echte man! (zij pakt zijn hoofd tusschen haar handen en kust hem) Wees maar gerust, ik hou alleen van jou. Hoe kan dat ook anders, jij die immers veel grooter, veel genialer bent dan hij....
Prof. Versteur:
Dat is zoo. Ja lach maar, ik weet toch eenmaal dat ik 'n kèrel ben... O, hoor al die vogels nou 'ns zingen.... En de linden en accacia's, ruik je ze wel?.. Bedwelmend die geuren.. Me dompelen zal ik, in 't geluk, 't met golven over me heen laten stroomen. M'n thuis, m'n werk, al het andere zal ik hartgrondig vergeten.. O, om eindelijk eens vrij te zijn, vrij! nièt netjes, nièt-tamvoorzichtig, nièt laf-fatsoenlijk..! alleen mezelf, m'n echte mooie, wilde, hartstochtelijke zelf, (met woede) dat ik jaren lang vertrapt heb! - O Anneke, nu komt 't toch 't eindelijk, het onbewust-gedroomde geluk, waarnaar ik altijd gesmacht, gehùnkerd heb! (terwijl hij haar omhelst, schuift het tusschengordijn dicht.)
| |
Derde tafereel.
Hetzelfde tooneel van het eerste tafereel. Versteur ligt weer in diepen slaap op de sofa. Mevrouw Versteur komt bij het opgaan van het scherm, behoedzaam op haar teenen de kamer in, onderwijl 'n blik werpend op haar man en tipt dan naar het venster van waar zij iemand op straat toewuift. Daarna
| |
[pagina 241]
| |
gaat zij weer op haar oude plaats aan de tafel zitten handwerken. - Na 'n oogenblik wordt Versteur wakker; hij kijkt verwezen rond, niet kunnende realiseeren waar hij is; sluit dan zijn oogen weer even en brengt zijn hand, werktuigelijk, half tastena, naar zijn hoofd.
Prof. Versteur:
(mompelend) Nee dat kan niet....
Mevr. Versteur:
Zoo, ben je wakker, schat?
Prof. Versteur:
Wat?! Heb ik geslapen?!
Mevr. Versteur:
Dat zou ik denken, 'n flinke dut, - echt goed voor je na al de emotie.
Prof. Versteur:
(heel langzaam tot bewustzijn komend; 'n gevoel van namelooze ontgoocheling komt over hem; langzaam, met 'n diepen zucht) Dus 't was alles maar 'n droom...?! (hij zucht diep) Allemachtig, wat is dat... beroerd...
Mevr. Versteur:
Wat scheelt er aan? - Heb je zóó gedroomd?
Prof. Versteur:
(antwoordt niet - schudt langzaam, diep moedeloos en teleurgesteld 't hoofd).
Mevr. Versteur:
(staat nu op en gaat naar hem toe) Maar Henklief, wat is 't? - Ik geloof heusch, ja, je hebt tranen in je oogen.. Wat hèb je dan gedroomd?
Prof. Versteur:
(zacht, zonder haar aan te zien) .. 't Is niet te gelooven... (nu luider met ontroerde stem) Ik droomde dat ik in Noorwegen was.
Mevr. Versteur:
Nu, dat kan toch gebeuren. Ik heb net zitten denken, dat we er dezen zomer 'ns heen moesten gaan; 't zou stellig goed voor je wezen.
Prof. Versteur:
(afwezig) ... half met de boot en half met 'n luchtschip....
Mevr. Versteur:
Wat?! Met 'n luchtschip? Dank je wel, hoor.... O, dat heb je zeker gedroomd!... Zeg, lacht dat plan je niet toe?
Prof. Versteur:
O, zeker, zeker.... (weer voor zich, zacht) 't Zou wel ànders wezen...!
Mevr. Versteur:
Hoè anders? - Toe, vertel me eens wat van dien droom. - Kwam ìk er in voor?
Prof. Versteur:
(nu heelemaal bewust) Ja, en je was allerliefst, - allerlièfst...!
| |
[pagina 242]
| |
Mevr. Versteur:
(glimlachend) Gelukkig maar. - Wat deed ik dan voor allerliefsts?
Prof. Versteur:
Ja, dat kan ik niet vertellen, - dat zou je toch niet begrijpen.
Mevr. Versteur:
(schouderophalend) Je bent erg geheimzinnig, hoor. Weet je wie daarnet hier was?
Prof. Versteur:
Nee.
Mevr. Versteur:
Mevrouw van Staveren.
Prof. Versteur:
Staveren..? Welke mevrouw van Staveren?
Mevr. Versteur:
(stil-heftig) Voor mij de èchte mevrouw van Staveren, met wie hij vijf en twintig jaar getrouwd is geweest en die hij nu aan den dijk heeft gezet. Ik had zóó met haar te doen; ze houdt altijd nog zoo innig van dien man.
Prof. Versteur:
Dat begrijp ik, heel natuurlijk, - waarom niet? - Hij zal van háár ook nog wel houden.
Mevr. Versteur:
(verontwaardigd) Houden! Noem je dat houden...?!
Prof. Versteur:
Zeker. Er is geen enkele reden waarom hij 't niet zou doen. - En ze hoeft hem niet te verliezen ook, - als ze niet wil tenminste. Hij kan best van tijd tot tijd bij haar komen logeeren.
Mevr. Versteur:
(a. v.) Neemaar, dat is nu toch àl te kras! Wat bezielt je Henk? - Zij zou hem dus met Anneke moeten deelen?
Prof. Versteur:
Zeker, als Anneke dat zou willen - en dat zal ze wel - dan zou ik dat heel natuurlijk vinden.
Mevr. Versteur
Natuurlijk?!
Prof. Versteur:
Doodnatuurlijk.
Mevr. Versteur:
Maar Henk, ik vind 't eenvoudig... ik herken je niet meer.. 't is afschuwelijk!
Prof. Versteur:
Toe, kalm nou, hè kalm.. ik ben heusch wat moe...
Mevr. Versteur:
Ik geloof dat jij 'n rare droom hebt gehad.
Prof. Versteur:
Volstrekt niet.. (zachter) 't Was 'n mooie, heerlijke droom... (zonder haar aan te zien) En ik weet wel, - ja, dat zal ik.. Ik ga van Staveren nu dadelijk 'n briefje schrijven. (staat op en gaat naar zijn bureau) Ik voel, ik heb hem veel te hard beoordeeld.
| |
[pagina 243]
| |
Mevr. Versteur:
Ik zou hem alleen niet raden om van tijd tot tijd bij Nellie te gaan logeeren. Daar stemt ze nooit in toe.
Prof. Versteur:
(zacht) Wie weet, als ze maar durfde...
Mevr. Versteur:
(zacht, na 'n korte aarzeling) Henk, luister 'ns, je verbaast me zoo.. Jij zou toch nooit zoo iets doen, wel?
Prof. Versteur:
(knikt haar goedig-geruststellend toe) O nee, nee, wees maar niet bang. - (dan, heel zacht, tusschen z'n tanden, zonder dat ze 't hoort) Ik zou niet eens durven... (z'n blik valt nu op hetzelfde boek, waarnaar hij in 't eerste tafereel gezocht heeft;) (voor zich) Waarachtig, dat boek heeft gelijk!
Mevr. Versteur:
Welk boek?
Prof. Versteur:
(zonder haar te hooren) ‘Uit de diepten der ziel..’! 'n Allemachtig goeie titel... uit de dièpten....! (hij knikt voor zich heen)
SCHERM VALT.
|
|