De Nieuwe Gids. Jaargang 33
(1918)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Bibliographie.
| |
[pagina 174]
| |
bejag. Men moet er niet aan denken, wat Charlotte zelf zou hebben gevoeld, als zij het wist; zij, de hyper-aesthetische, de onder alle ruwe aanrakingen van het leven nerveus weg-krimpende ziel....) in 1844 verzocht Héger aan Charlotte den toon harer brieven wat lager te stemmen, en in het vervolg alleen een eenvoudig, onopgesmukt verslag te geven van wat haar weervoer en er omging in haar omgeving; zóó is het verschil tusschen Charlotte's eersteling: The ProfessorGa naar voetnoot1) en het later daarvan geworden Villette beter te begrijpen; het eerste boek is zoo droog, zoo matter-of-fact, zoo bijna onleesbaar van stugge, harde ongevoeligheid, dat het wel de antipode kan worden genoemd van wat ik haar meesterwerk acht, omdat het zoo trillend van leven, zoo tragisch-menschelijk is: Villette, dat Charlotte Brontë schreef, nadat zij met Jane Eyre naam had gemaakt. En onder dezelfde Hégersche suggestie is, verbeeldt Mrs. Chadwick zich, een eersten opzet van Jane Eyre geschreven, het tamme Kitty Bell, dat later werd omgewerkt tot het wereldschokkende Jane Eyre. Mrs. Chadwick veronderstelt verder, dat Charlotte dit handschrift, Kitty Bell, aan Monsieur Héger heeft gezonden; Eugène Sue bezocht dikwijls Brussel, waar zelfs eenige zijner werken zijn verschenen; Monsieur Héger was de welbekende professeur de littérature aan het Brusselsche koninklijke athenaeum, en ‘ongetwijfeld’, zegt Mrs. Chadwick, was hij bekend met Eugène Sue. En verder neemt zij dan maar aan, dat Héger niet alleen het manuscript aan Sue heeft gegeven, maar dat deze er op de meest schaamtelooze wijze gebruik van heeft gemaakt, om het uit te geven als zijn eigen werk! Als bewijs geeft zij hiervoor aan, dat verschillende manuscripten van Charlotte Brontë (The Spell: an Extravagansa enz. geschreven in 1834 en 1835) op een openbare auctie te Brussel werden geveild, en door de vertegenwoordigers van het Britsch Museum voor echt werden erkend, en voor die instelling door hen aangekocht. Het is dus niet onmogelijk, dat het manuscript van Kitty Bell ook nog eens terug-gevonden wordt, zegt Mrs. C., en dan blijken zal door Charlotte omstreeks 1845 te zijn geschreven. (Mij schijnt dit ‘terug-vinden’ zeer problematisch, daar Eugène Sue, als hij het wederrechtelijk heeft gebruikt, het handschrift toch zeker wel zal vernietigd hebben.) Een ander, veel belangrijker argument acht ik het volgende: In 1850 bracht Charlotte Brontë een bezoek aan haar uitgevers te Londen. En of Kitty Bell daarmee in verband staat of niet, zooveel is zeker, en dit lijkt mij zeer merkwaardig, dat, in de Fransche editie van Mary Lawson, die in 1851 verscheen onder den titel van Miss Mary ou l'Institutrice, de tusschen-geschiedenis van Kitty Bell niet voorkomt. Deze omissie valt te meer op, waar de Engelsche uitgave een vertaling was van het Fransche origineel; andersom komt zoo'n weg-lating nog wel eens voor. Met veel vernuft, en een handig gebruik maken van alles wat daarvoor in aanmerking komen kan, heeft Mrs. Chadwick haar stelling verdedigd, tegenover degenen, die kort-weg verklaren, dat Eugène Sue eenvoudig plagiaat heeft gepleegd. | |
[pagina 175]
| |
In elk geval meent zij, moet Kitty Bell door een Engelsche of Engelschman geschreven zijn, en zij meent dit, omdat: er in het geheele verhaal geen enkele ‘Noot van den vertaler’ voorkomt, die zeer talrijk zijn in Mary Lawson. Dan zijn er verschillende Fransche woorden gebruikt, als b.v. tapis, chasse etc., die indien het geheele verhaal in het Fransch was geschreven, natuurlijk mee vertaald zouden zijn. Verder staat ergens: Ils s'aiment met tusschen twee haakjes (They love each other) en Cela se voit weer met tusschen haakjes (That is evident.) Ware Kitty Bell in het Fransch geschreven, en later vertaald, dan zou het niet noodig zijn geweest om Fransch en Engelsch beide te geven. (Het is ook waar, dat Fransche woorden en uitdrukkingen veelvuldig in Charlotte Brontë's werk voorkomen.) De Brontë's waren dol op honden, en in Kitty Bell speelt een hond, Nero genaamd, een belangrijke rol. Koning Alfred, Peter de Groote, Nelson en Shakespeare worden genoemd, wel wat ongewoon in een Fransch verhaal. De geboortedag van Kitty Bell is 23 April, die van Shakespeare ook 23 April, en Charlotte, die 21 April verjaarde, zei altijd, dat dit dicht genoeg bij elkaar was, om te kunnen rekenen, dat Shakespeare en zij op denzelfden dag waren geboren. Opmerkelijk is het, dat Catherine Bell en Charlotte Brontë, en vooral Currer Bell dezelfde beginletters hebben, en Bell zelfs geheel dezelfde naam is. In Villette komt een Creoolsche uit West-Indië voor, die weg-loopt met een officier (Ginevra Fanshawe) en die een brief zendt om haar overijld huwelijk te verklaren, evenals Isabella doet na haar vlucht met Heathcliffe, Emily Brontë's Wuthering Heights; in Kitty Bell komt eveneens een Creoolsche voor, Isabella genaamd, die weg-loopt met een officier. Dit kan natuurlijk op plagiaat wijzen, maar het is, zooals vanzelf spreekt, onmogelijk, dat Sue bizonderheden uit Charlotte Brontë's leven zou kennen, die eerst na haar dood in de wereld kwamen. Hoe kan hij bijvoorbeeld geweten hebben, vraagt mrs. Chadwick, dat de gebruikelijke roep op Engelsche scholen is: All in, all in for school? (Kan dit evenwel niet door den vertaler geweten zijn:) In Jane Eyre komt vluchtig een haarknip-scène voor, die in Kitty Bell uitvoerig wordt verteld, en die volgens Miss Ann Gill, die in 1831 leerlinge was te Cowan Bridge (de school, waar de vier zusters Brontë geweest zijn, en die in Jane Eyre wordt beschreven, als de Lowood-school) exact naar de waarheid is! Dit is natuurlijk zeer verwonderlijk. De beschrijving en de ligging van het Kendal Instituut in de geschiedenis van Kitty Bell komt in vele opzichten overeen met Cowan Bridge. Terwijl bovendien verschillende namen in het verhaal voorkomen, die zeer gewoon waren te Haworth (waar Charlotte's vader predikant was.) Brown, Wright, Lambert, Grant, Briggs, Hutchinson, Fleatson, Lee en Parker - ook wèl merkwaardig.... daar dit geen plagiaat kan zijn. Miss Ann Gill, die gedurende acht jaren leerlinge te Cowan Bridge was, herkende in Kitty Bell's Kendal-Institute een nauwkeurige gelijkenis met de school-routine, als te Cowan Bridge. De eerste hoofdstukken van Kitty Bell | |
[pagina 176]
| |
noemt zij een getrouwe schildering van het leven te Cowan Bridge; de kinderen moesten om zes uur opstaan in den winter, 's zomers om half zes; het ontbijt bestond uit een glas water en melk en anderhalve snede brood, enzoovoort, enzoovoort. In Kitty Bell lijden sommige kinderen aan een huidziekte; en Charlotte Brontë schrijft in 1842 aan Miss Wooler, dat kinderen op Cowan Bridge daar last van hadden, waarbij enkelen een kap moesten dragen, zooals dat ook voorkomt in Kitty Bell. De kinderen waren op Cowan Bridge precies zoo gekleed als in ‘Kitty Bell’ staat beschreven; ook sliepen zij met twee leerlingen in één bed in de slaapzalen. Het gedrag van George Ashton (in Kitty Bell) doet in vele opzichten denken aan dat van Branwell Brontë (Charlotte's broer.) Hij ook ging naar Londen, geraakte er in slecht gezelschap, en moest worden terug-gehaald. Typisch is ook, dat de uniform der kinderen van het Kendal Instituut volkomen dezelfde is, als die te Cowan Bridge werd gedragen in 1825 (toen Charlotte Brontë er verblijf hield) en niet meer in 1847 toen Eugène Sue's roman verscheen! Voor hen, die de levensgeschiedenis der Brontë's door en door kennen, is het, zegt Mrs. Chadwick, onmogelijk van Mary Lawson te lezen, zonder te merken, dat Eugène Sue iets moet hebben geweten omtrent Charlotte Brontë zelf; (waarschijnlijk kreeg hij dan deze inlichtingen van de familie Héger) want hij vertelt o.a. dat de heldin zéér gesteld was op een Engelsche vertlaing der Imitatio. Dit was ook het geval met Charlotte Brontë en haar exemplaar van dat boek bestaat nog; het draagt den naam harer Moeder: M. Branwell, 1807. Van zéér veel beteekenis is het ook, dat deze passage eveneens in de Fransche editie is weg-gelaten! Charlotte Brontë vertelt ergens, dat zij, Branwell en Emily zeer onder den indurk waren van Comper's Castaway, en in Jane Eyre, Wuthering Heights zoowel als in Kitty Bell is de hoofd-figuur een soort van paria. Ook was een van Charlotte's meest geliefde romanfiguren een ‘wees’. De geschiedenis van Kitty Bell, heet door de familie Morville te zijn ontvangen van een vroegere gouvernante, en deze gouvernante toont in vele opzichten gelijkenis met Charlotte Brontë zelf. Nog andere redenen pleiten voor de waarschijnlijkheid, dat Kitty Bell, the Orphan door Charlotte Brontë geschreven is als eerste concept van Jane Eyre. In een brief aan George Henry Lewes van 6 November 1847 schrijft Charlotte Brontë à propos van Jane Eyre: ‘Gij waarschuwt me op te passen voor het melo-dramatische, en raadt mij aan mij steeds stipt aan de werkelijkheid te houden. Toen ik pas begon te schrijven was ik zoo doordrongen van de waarheid uwer principes, dat ik mij voornam Natuur en Waarheid tot mijn eenige leidslieden te nemen, en hen nauw op de hielen te volgen; ik bande alle verbeelding, schuwde romantiek, onderdrukte opwinding; te sterk gekleurde tinten vermeed is, en beproefde iets te schrijven, wat delicaat, ernstig, en wààr was. Mijn werk (in één deel) zond ik, toen het af was, aan een uitgever. Deze zeide, dat het origineel was, en natuurgetrouw, maar.... hij voelde geen neiging om het te aanvaarden; daar zulk een boek “zich niet verkoopen liet”. Ik bood het achtereenvolgens aan zes | |
[pagina 177]
| |
verschillende uitgevers aan; ze zeiden me allen, dat het te droog, te nuchter was, dat het niet boeide, omdat alle spanning er aan ontbrak, en er geen opwindende tooneelen in voorkwamen; dat geen enkele bibliotheek het geschikt zou vinden voor opname, en daar het succes van een roman juist veelal afhing van de leesgezelschappen en bibliotheken, zij er niet toe konden besluiten het boek ter uitgave te accepteeren. Jane Eyre werd, om dezelfde reden, eerst geweigerd, maar werd later gelukkig aangenomen.’ Als men er aan denkt, met welk een gretig enthousiasme Jane Eyre dadelijk door het publiek werd ontvangen, hoe de schrijfster ervan als met één slag beroemd is geworden, en weet, dat George Smith, in een artikel geheeten: In the early Forties (in The Comhill van Dec. 1901) vertelt, dat het manuscript van Jane Eyre onmiddellijk en graag door de uitgevers werd aanvaard, dan is het vrijwel onmogelijk, dat de geweigerde Jane Eyre, waarvan in Charlotte's brief aan Lewis sprake is, dezelfde Jane Eyre is, die zoo'n directen opgang maakte, en waarin zeker geen spannende tooneelen en boeiende situaties ontbreken! Miss Mary Taylor, na Jane Eyre gelezen te hebben, schrijft aan Charlotte Brontë: ‘Ge hebt het verhaal wat gepolijst’; en in een brief aan Mr. Williams, zegt Charlotte Brontë, dat Mr. Smith en Mr. Williams de eerste mannenhanden waren, die Jane Eyre beroerden. Daar het manuscript van Jane Eyre 24 Augustus 1847 werd verzonden, en de roman gepubliceerd werd den 16en October 1847, is het zeker, dat de geweigerde Jane Eyre een andere lezing moet zijn geweest. Inderdaad, deze bewijsvoering laat niet veel te wenschen! Wetende, hoe hoog Charlotte de opinie stelde van Monsieur Héger, is het natuurlijk niet onmogelijk, dat zij een werk van haar aan zijn oordeel wenschte te onderwerpen; zij kan Kitty Bell hebben gezonden, om zijn critiek te vragen, maar het ook bedoeld hebben als een geschenk. En in dat laatste geval kan Eugène Sue het wel van den heer Héger hebben gekregen. (Ik zei al, dat Mrs. Chadwick handig gebruik maakt van alle ‘possibilities.’) Ook kan het zijn, dat Charlotte Brontë Kitty Bell schreef, toen zij in November en December weer in Engeland was, tijdens en na het sterven van haar tante (in 1842) en dat zij bij haar terugkeer in Brussel het manuscript meenam, en het daar achter liet, evenals zij schijnt gedaan te hebben met The Spell (zie boven.) Dat Eugène Sue in Mary Lawson een Iersch meisje nam als heldin, is niet zoo vreemd, daar hij in 1848 Ierland bezocht. Eugène Sue was de zoon van een Franschen chirurgien en leeraar in de ontleedkunde, en werd geboren in 1801. Toen hij 17 jaar oud was, nam hij dienst in het leger, maar ging later over bij de marine. Zijn eerste romans waren marine-verhalen, (b.v. Plik et Plok, Atar-Gull etc.) en hij was een der eersten, die als auteur het leven ter zee in beeld bracht. Later schreef hij verschillende sociale romans, die, en hij maakte daar geen geheim van, gebaseerd waren op feiten; b.v. Les Mystères de Paris; Le Juif errant; Les enfants trouvés; Les sept péchés capitaux; Latréaumont (heeft deze naam den auteur van Les Chansons de Maldoror misschien op het idee ge- | |
[pagina 178]
| |
bracht van den naam Lautréamont, die door een kleine letteromzetting welluidender werd....?) Mathilde enz. enz. Eugène Sue wordt gewoonlijk niet gerekend als tot de literatuur te behooren, maar in de werken der ‘grootmeesters’ komen ook wel scènes voor, die zóó weg-geknipt schijnen uit Eugène Sue's romans; ik denk hier aan verschillende tooneelen uit Hugo's Les Misérables; de toevalligheden, het juste à point optreden van verschillende personen, zijn zoo Sue-achtig mogelijk, terwijl ik hier ook even herinner aan de aller-Sue'ste episode in Balzac's La Cousine Bette, van Henri Montès de Montejanos metamorphosé en tigre. Op zijn manier renseigneerde Sue zich ook zoo goed mogelijk, en als hij b.v. vertelt, dat de minimum-lijdster La Mayeux in Le Juif errant van acht francs in de week moet leven, zorgt hij er voor in een noot een lijstje te geven, met preciese vermelding harer uitgaven. De literaire sensatie der jaren 1847 en 1848 in Engeland was de publicatie van Jane Eyre, en toen Eugène Sue (in 1849) Ierland bezocht, kan hij gemakkelijk een en ander van Charlotte Brontë hebben gehoord, wat hij te pas kon brengen in zijn roman Mary Lawson. Charlotte Brontë wordt daarin dan Mlle. Lagrange genoemd, en zij is het, die het manuscript van Kitty Bell zendt aan de familie, bij wie zij gouvernante is geweest. En nu ten slotte, na Kitty Bell gelezen te hebben, - wat moet de eindindruk zijn? Wel, - dat het verhaal door Charlotte Brontë geschreven zou zijn, komt mij niet geheel onwaarschijnlijk voor. Het heeft hier en daar iets zachts en stils, iets bedwongen-gepassionneerds, een heimwee-achtige resignatie, die de kenmerken zijn van Charlotte Brontë's beste werk. Maar ook komen er perioden in voor, die men moeilijk aan hààr toeschrijven kan. Ik denk hier aan de echt Sue'sche figuur van Mr. Gregory King, aan de scène, waar een beschermvrouwe van het Kendal Instituut aan den dokter drieduizend gulden biedt, als hij een teringachtig meisje (om wie zij zich nooit veel bekommerd heeft) van haar hoest af wil helpen, waarop de dokter in Sue-taal antwoordt, dat hij haar niet beter kan maken, omdat zij ‘te goed is voor deze wereld’; aan het tooneel van den wilden ‘ruffian’ en Miss Ashton, en vooral aan het voorval met den dollen stier, waar een officier (à la Ursus uit Quo vadis) het woeste beest bij de horens vat, en neerdrukt op den grond. Resumeerende zou men tot de slotsom kunnen komen, dat Eugène Sue gebruik heeft gemaakt van een bestaand werk, hetwelk hij met zijn romantische fantasie nog een beetje kleurde. Overigens is dit natuurlijk maar een veronderstelling; en de zaak Eugène Sue-Charlotte Brontë zal wel een mysterie blijven, totdat misschien door een geheel onverwacht toeval deze literaire puzzle wordt opgelost.
Jeanne Kloos-Reyneke van Stuwe. |
|