De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 901]
| |
Bibliographie door H.J. Kiewiet de Jonge.A.E. Thierens. - Cosmologie, De Astrologie als Levensleer.
| |
[pagina 902]
| |
weerkaatst, hebben ook de Egyptenaren gezien en in hun teekeningen verbeeld. (teekeningen cap. CL IIIa Doodenb. en o.m. bij Gruzon, Im Reiche d. Lichts, tafel V). En de menschheid wordt aan deze waarheid herinnerd bij elken keer als de zon heenschijnt door een gat in wolkerige lucht en langs een berg van licht den weg naar den hemel toont, wanneer de zeelui zeggen dat de zon weer op stutten staat. Die Berg van Licht heeft het Oosten vereerd en onteerd, en ook in het Westen leeft de bewustheid van deze hierarchisch geordende ideeënwereld. De Joden beseften hoe de harmonieën dezer hemelsche gedachten zich moesten weerspiegelen in het verband tusschen menschen en dingen op aarde, in de wet. Hun tien geboden of wetten, zijn uit het goddelijk licht van den Sinaï-berg aan de wereld verschenen. Zoodra de Griek de vereeniging doorleefde van Idee en Vorm in de Schoonheid, zag hij de negen Muzen, zich reiend om Apollo, afdalen van den Parnassus. En wanneer de Zoon zelve van den hemel verschijnt, leven de twaalf kosmische Ideeën om hem heen als visschers, apostelen, die een deel der verduisterde wereld opnemen in de Netten van het Licht. Reeds op Babylonische reliefs vindt men deze heilige werkzaamheid afgebeeld evenals in het egyptische doodenboek (l.c.) waarin de doode zegt: ‘de opzichter der visschers is de hoeder van het goddelijk eigendom. Ik weet de naam van de offertafel waarop hij de visschen legt. Het is het altaar van Horus’, en Horus is het Christuswezen.Ga naar voetnoot1) Het goddelijk eigendom in alle dingen zijn de Ideeën, en hun offertafel is de wereld. Eenige middeneeuwen is er getwist of de Idee een naam dan wel een werkelijkheid was, - de strijd van nominalisten tegen realisten - een nieuwere eeuw of deze als ‘Ding an sich uns gänzlich unbekannt bleibt...’ (Kant Kr. d.r. V. 66) of als ‘Wille, Ursprung und Beherrscher’ (Schop. W.a.W.u.V. II C 15) dan wel ‘ein einziges Erzeugen’ is (Hegel. Log. III 242). Maar, kan men opmerken, dat al is verleden. Een nieuwe | |
[pagina 903]
| |
levensleer geve bevrediging aan het moderne bewustzijn. En dit moderne bewustzijn leeft alleen in het hart, waarin de intensieve stroom van het geschieden uit de zich toespitsende pool van het verleden op die der toekomst vonkend overspringt. Het merkwaardige is, dat men in dit vonkende heden de oude licht-pyramiden weer ontwaart in den jongen morgen van een nieuwen dag. Want zoo vertoonen zich de gedachten der huidige monistische en vitalistische school van Ostwald c.s. Zij zijn, zooals bekend, de volgende. Van elk wezen ervaart men dat het voortkomt uit een bepaalde groei-energie, en door een bepaald groeiproces zich ontwikkelt tot een bepaalde vorm. Deze drie bepaaldheden bestaan ook zonder een stoffelijke verschijningsvorm er van. Men kan bijv. vanaf de bevruchting van een bijzondere eicel tot de volwassen staat van het geboren wezen het geheele ontwikkelingsproces beschrijven zonder dat dit in werkelijkheid aanwezig behoeft te zijn. Nu hebben Driesch, Reinke, Prochnow e.a. voorondersteld dat in elk wezen deze algemeen geldende beginselen van energie, groei en vorm als immanente en intelligente principieën de oorsprong daarvan zijn, dus de Ideeën die in het organisme verschijnen, en op zichzelf steeds bestaan. De energie-intelligentie van een organisme heet Dominant, bij Fouillée's Idée-force. De intelligentie's welke de krachten richten waardoor de Dominant zich verwerkelijkt zijn Richtkräfte, bij V. Hartmann Oberkräfte, en zij die de systemen of structuren bepalen, heeten SystembedingungenGa naar voetnoot1). Hiermee stemt overeen de gevolgtrekking van Heymans (Einf. Meth. 301) dat de ‘den Naturerscheinungen ueberhaupt zu Grunde liegenden reelen Processe, wahrscheinlich von psychischer Natur sein werden’. Wijst Reinke reeds op een mogelijke hierarchische ordening dier psychische of intelligente principieën (Einl. theor. Biol. 198) zeer stellig doet dit Prochnow in Das Heilproblem (1e Beih. Ann. d. Nat. Phil. 1910. 54) ‘Jedes Zellorgan’, aldus besluit hij, ‘jede Zelle, jedes Gewebe, jedes Individuum, jede Art, jede Familie, Ordnung, Naturreich, ja jedes Himmelskörper und das Universum hat besondere organische Oberkräfte, indem jede Oberkraft mit speciellerem Gestaltungsbezirk die höheren als ein Glied ein- | |
[pagina 904]
| |
gefügt ist und, so alle harmonisch zusammenwirken’. Hetzelfde geldt eveneens voor Dominanten en Systembedingungen. Hier verschijnt dus als object van wetenschappelijk onderzoek een hierarchie van Dominanten of Ideeën. In een pyramide van kosmische gedachten straalt weer de zon door lang bewolkte lucht. Haar verschijning bevestigt natuurlijk hoe de wijsheid van alle tijden met steeds vollediger kennis en definitie's altijd hetzelfde zegt. Aanvaardt men nu deze vooronderstelling, dan is het gedachtenveld van den schrijver over het hierboven betitelde onderwerp, toegankelijk. Immers de Idee van een bijzonder deel der schepping is hierarchisch ondergeordend aan een hoogere, een meer omvattende Idee, zoodat alle harmonisch samenzijn. De Dominant van een natuurrijk, van het dierenrijk bijvoorbeeld, is de eenheid der Ras-dominanten van alle dierenrassen, deze is weer de eenheid van de afzonderlijke Dier-dominanten, elk dezer op zijn beurt van de Orgaan-dominanten en zoo vervolgens. Het bestaan van een Ras- of Soort-dominant wordt onder meer zeer waarschijnlijk door de onmogelijkheid van kruising met twee exemplaren van verschillend ras of soort. Overeenkomstig hieraan is de Dominant der aarde de eenheid van die der natuurrijken, en de Zonnedominant van de Planeet-dominanten. Hiermee is dan de mogelijkheid erkend van een analogie tusschen bepaalde Planeet-, Ras- en Individu-dominanten. De Zonnedominant is het beginsel van ons zonnestelsel, de Eene Idee, waaruit de verschillende Ideeën zich harmonisch ontwikkelen. Deze zijn de Planeet-dominanten en verdere, allen in hierarchische orde verbonden. Hieruit volgt, dat de Planeetdominanten of planeetbeginselen op analoge wijze zich in alle andere beginselen van rassen, individuen, organen, enz. herhalen en omgekeerd dat elke Dominant den aard heeft van zijn overeenkomstige planetaire Dominant. Dit brengt de kennis der tallooze beginselen tot die van enkele terug, n.l. tot die der planeten, de beginselen van ons zonnestelsel, welke zich voortdurend in andere verhoudingen | |
[pagina 905]
| |
en in andere vormen in elke geschapenheid blijken te bestendigen. De Dominanten of Kategorieën kunnen op twee wijzen worden onderzocht. Inductief in de verschijnselen welke de dragers of manifestatieën er van zijn, deductief van uit een besef a priori van hunne logische samenhang. De eerste methoden hanteeren de vitalisten, de tweede de astrologen. In een verleden jaar verschenen werkGa naar voetnoot1) heeft de schrijver dit o.a. ontwikkeld. Daarin is het grondbegrip van elken Planeetdominant of planeetbeginsel logisch gededuceerd en empirisch gecontroleerd. De beide methoden verhouden zich dus als bijvoorbeeld die der Neu-Friesische Schule en de Hegelschool in hun bearbeiding van een leer der absolute begrippen. Wanneer men het bestaan der Ideeën mede vooronderstelt, moet voor een levensleer hun verhouding tot het aardsch bestaan nog worden vastgesteld. Immers, men kan met het ‘ongelukkige bewustzijn’ (Hegel) der middeneeuwen in een steilen gothischen zetel askese plegen en stil bepeinzen hoe verlossing en geluk aan de andere zijde van het leven liggen. Men kan met den fijnen Horatius zingen: ‘Het leven is zoo verrukkend, geniet de bekoring zoolang ge kunt’. En het is ook mogelijk deze beide elkaar te laten doordringen, in het besef dat de Alheid in elk ding en elk ding in het Al staat. Dan aanschouwt men de enkele planetaire Ideeën die zich openbaren in alle bestaan en herkent hun godenwerk in de kleinste geschapenheid als de wijsheid en schoonheid daarvan. De menschheid tot deze bezonnen visie van liefde, wijsheid en schoonheid harmonisch te ontsluiten is het doel der astrologie. Ook Dante kende de mystieke waarheid, hoe de weg ter zaligheid door het hart voert van de aardsche hel. Naarmate deze zelfontsluiting geschiedt, wordt men zich van de Ideeën en dus van eigen idealiteit bewust. Het is de zelfbevrijding. Want de wil, niet natuurlijk de handeling, is de souvereine macht van het innerlijk leven. ‘Der wille ist die Souveränität der Seele, das Ich in seiner Freiheit’ (Joël D. fr. W. 446, 447) Ze is de ‘ursprungliche Energie des Bewusztseins’ (Wundt o.m. | |
[pagina 906]
| |
in Gr. phys. Psych. III 310), want ‘wir sind wesentlich Wille’ (Runze Met. 91). En met dit probleem vangt de schrijver zijn werk aan (pag 11-27) er naar strevend daarin de invloed der verschillende planetaire beginselen te definieeren, en het individueele wilsprobleem in verband te zien met dat van den kosmischen Alwil. Wanneer het wilsprobleem is doorleefd, volgt de vraag naar de verhouding tusschen wil en voorstelling, idee en vorm, zelf en niet-zelf en de ontwikkeling daarvan. Daaraan is het derde hoofdstuk gewijd. De ontwikkeling van den wil in de voorstelling, van den geest in de persoonlijkheid, te leiden is het vraagstuk der opvoedkunde. De Idee is vrij, en niemand mag deze in het kinderzieltje benarren. Alleen de persoonlijkheid, de ranke boot waarin het de wereld inzeilt kan men tuigen en boegseeren. Maar de adem van de wind en de jonge stuurman zijn van god gezonden. De vraag der opvoeding is, hoe en door wien de koers moet worden bepaald. Het antwoord daarop blijkt: elke Dominant elke Wil, wìl haar eigen richting. Deze is haar lijn, de weerspiegeling in de wereld van den straal, die de Geest is in het kind. En het kan wreede verspilling worden, dit te dwingen een koers te volgen waardoor zìjn hulkje nooit kan bereiken wat voor hem het strand van geluk is, en het zeil slap hangt. Deze eìgen richting moet men kennen om den jongen zeeman door bakens en tuigage te leiden en te hoeden. Die richting is bepaald door het beginsel door het zelf, en hiermee is weer de aandacht gericht naar het wezen der Dominanten of planetaire Ideeën. Daarbij wordt de voorloopige aanvaarding vereischt van nog een tweede vooronderstelling. Men vraagt tegenwoordig veel aandacht bij de bestudeering van karakters voor de inwerking van de omgeving, het sociale milieu. Als iemands leven omringd is door kunstenaars, orthodoxen, geleerden en morphinisten, zal men allererst vragen naar den invloed welke deze op hem gehad hebben en de plaats waarop zij ten zijnen opzichte stonden. De invloed der beginselen, levend in de omringende personen, tracht men aldus te bepalen door de verhouding, waarin de dragers daarvan tot het bewuste karakter gesteld waren. | |
[pagina 907]
| |
De beginselen die in elk mensch, elk orgaan, elke geschapenheid leven, bleken analoog aan de planetaire Dominanten, waarvan de planeten de dragers zijn. Hieruit laat zich de vooronderstelling begrijpen, dat de verhouding waarin de planeten ten opzichte van een mensch staan, zoowel bij zijn geboorte als bij zijn verder leven, den invloed der planetaire beginselen op hem bepaalt, m.a.w. welke zijn eìgen beginselen zijn, en dus ook welke zijn richting of lijn van ontwikkeling moet wezen. Want de Kosmische Ideeën die in iemand het machtigst werken, zullen het dringendst aan de opvoeder om liefdevolle ontwikkeling vragen. En het is de plicht van den paedagoog om het wezen dier Ideeën te schouwen en te erkennen. Terwijl de zelfopvoeding aan den schipper oplegt, in den nacht van het leven, zijn koers inderdaad aan den sterrenhemel af te lezen. De bepaling van plaats en verhouding dier beginsel-dragers is de - terecht wegens bedrog zoozeer verdachte - horoscoop. Een verdenking die nu echter niet meer gerechtvaardigd is zonder onderzoek naar de juistheid der honderde empirische bewijzen, waarover de schrijver blijkt te beschikken. Van die wondere schoonheid, het mysterie der geboorte te doorschouwen in zijn kosmisch wezen en in het kind de planeet-intelligentie's te herkennen aan wie zijn ziel verwant is, en die de oudheid goden, de Kerk engelen, noemde, spreekt hoofdstuk vier en elf. Over den aard dier intelligentie's en de definitie der beginselen of Dominanten heeft de schrijver uitvoerig in zijn vorig werk gesproken en ook nu weer in de volgende bladzijden tot hoofdstuk negen. De mensch is mikrokosmos van den makrokosmos, een cel waarin het wereldleven kiemt van het Moederlichaam. Overeenkomstig betoogde Prochnow (l.c.) reeds, dat er een analogie bestaat tusschen den Dominant van een physiologisch orgaan en van een hemellichaam. Hoe alle organen in hunne functiën de Ideeën weerspiegelen, dus kosmische functiën verrichten, behandelt het negende hoofdstuk. Het lichaam blijkt daarin een tempel waarin het heelal is gesymboliseerd. Maar niet in het lichaam alleen. Zijn vormen omsluiten het leven van aandoeningen en gedachten, zooals binnen den tempel het leven besloten is van de | |
[pagina 908]
| |
gevoelens en overpeinzingen bij den priesterlijken dienst. Met ons gemoed en temperament, karakter en geest nemen wij deel aan den dienst van den kosmos. Daardoor en daarin worden wij ons van het kosmische leven bewust, van ons eigen leven als Idee op de glanzende glooiingen van den Berg van Licht. Dit is de erkenning in het gemoed van de hemel-intelligentie's in wier sferen men bestaat. Zoo wordt de temperamenten-leer der moderne psychologen als Heymans, Malapert e.a. in hun universeele strekking in het tiende hoofdstuk getoond. En in het laatste wordt voorzichtig gewezen op de synthese der schoone en wijze bewustheden die de astrologie zoekt. Elke levensleer streeft naar het geluk, het licht, geen belooning van deugd, maar er zelve een. (Spinoza Eth. XLII). De lichte mensch leeft in schoonheid, wijsheid of devotie al naar den aard van zijn gemoed, maar altijd in de vereenzelviging met de wereld-harmonie. Het vernemen harer accoorden doet de geest rhythmisch bewegen in den maatgang van het geschieden. Naar de zuiverheid, waarin deze rhythmus den geest stemt, zijn de klanken rein die hij daarvanuit over de menschheid verbreidt. Die zelfbeweging in de kosmische cadanzen is liturgie, het deelnemen aan het wereldleven in de groeiende bewustheid der Ideeën of sterrenmachten. Dit is de siderische wedergeboorte, het doel van alle astrologie. In zooveel mogelijk sobere denkbeelden behandelt de schrijver de hierboven kort ingeleide onderwerpen. Eigenlijk voeren zij in het laatste hoofdstuk eerst tot den aanvang eener levensleer, die een leer van Het Leven, dus van oorsprong, ontwikkeling en doel der menschheid in natuur, staat en cultuur bedoelt te zijn, een ontsluiting der ware liturgie. Deze ‘persoonlijke’ levensleer zij dus de inleiding tot een ‘werkelijke’. Wegens de geringe algemeene bekendheid der astrologie blijve te dezer plaatse een beoordeeling achterwege. Alleen niet ten opzichte van het uitstekende werk van den uitgever wiens ‘typische’ zorg ieder lezer waardeeren zal. Een symbolische voorstelling in kleuren geeft een beeld van den Berg van Licht en zijn verduistering in de stof.
Amsterdam, 13 XI '12. |
|