| |
| |
| |
De feestelijke optocht ter herdenking van Conscience's honderdsten geboortedag te Antwerpen door H. van der Mandere.
Met groote praal, met luister en wat meer zeggen wil, met piëteit heeft Antwerpen in de eerste plaats, geheel Vlaanderen daarna in den afgeloopen zomer het feest gevierd van de honderdste verjaring van den geboortedag van Hendrik Conscience. Wie het nog niet wisten, dat deze den 3en December 1812 in de stad aan de Schelde het levenslicht aanschouwde in de nederige woning van zijn vader die, afkomstig uit Besançon, nachtwaker was; niet wisten, dat hij op ongeveer 25-jarigen leeftijd ten huize van zijn stiefvader in het dorpje Burgerhout zijn eerste letterkundige proeven aanving; niet wisten hoezeer hij in zijn neigingen van litterairen aard door de huisgenooten werd gehinderd en vooral gehinderd toen in een zijner vertellingen vele meisjes uit het dorp bespot schenen; niet wisten hoe 't slechts dank zij de helpende hand van de ouders van een zijner vrienden is geweest, dat hij den tijd vond om zijn eersten roman, het bekende ‘Wonderjaer’ te doen volgen door het werk, dat hem met één slag beroemd zou maken, met één titel zou doen spreken tot geheel het volk van Vlaanderen, zijn ‘Leeuw van Vlaanderen’ - wie dit alles niet wisten en zich misschien geheel een anderen levensloop dachten van dezen volksdichter bij uitnemendheid, zij hebben het in die dagen kunnen lezen in artikelen en in feestuitgaven. Men heeft Hendrik Conscience, dien men het bij zijn leven niet aan roem en eer liet ontbreken, gehuldigd met werkelijk gevoel en indien
| |
| |
er nog twijfel mocht bestaan aan den invloed dien hij heeft gehad op het ontluikende Vlaamsche leven, dan is dit alles zeker wel voldoende geweest om dien twijfel op te heffen. Het was alsof men in alle kringen der Vlaamsche Maatschappij wilde doen uitkomen hoezeer Conscience geëerd dient te worden, en tegelijk wilde vertolken hoezeer hij geëerd is. De Belgische Koning, die medeleeft met alles wat er in zijn volk omgaat voorzooverre hem dat van zijn hooge plaats mogelijk is, en zijn gemalin, die beiden zich in de Scheldestad in een zeldzame populariteit mogen verheugen, bleven hierbij niet achter en hunne tegenwoordigheid mede heeft de Conscience-feesten gemaakt tot een gebeurtenis van beteekenis.
Men zou Antwerpen slecht kennen en de Vlamingen evenzeer, wanneer men meende, dat zij er zich mede tevreden konden stellen Conscience te eeren in woord en geschrift, te eeren met muziek, te eeren door gedachtenisreden, gewijd aan zijn werk. Men wilde ook in beeld brengen wat hij geschapen heeft; niet alleen op het tooneel, waar dat alles toch slechts leeft in beperkte mate en leeft voor een beperkt aantal, maar vooral in beeld brengen in een optocht, die aan duizenden voorbij trekt en nog juister zou kunnen doen zien wat het is in het werk van Conscience, dat aantrekt en dat beïnvloedt. De Antwerpenaren, men weet het, zijn meesters in het vormen van groote optochten; men behoeft slechts te denken aan het ‘Landjuweel’, aan den rondgang ter eere van Van Dijck, om zich voor oogen te tooveren een van die stoeten, die in de zuidelijke landen zoo heel gewoon zijn en voor ons meer noordelijk wonenden en aangelegden immer een soort van tooverkracht bezitten. Men had maar enkele herinneringen op te halen aan deze stoeten, die eertijds door Antwerpen's straten trokken, waaraan geen geld gespaard was, waarvoor ook het geld met kunstzin werd gebruikt, om vooraf te weten, dat men ook nu iets zeer schoons, zeer levenwekkends tot stand ging brengen. Doch wat tevoren zoo gemakkelijk scheen, en in voorgaande gevallen zich als vanzelf aanwees, leverde hier moeilijkheden op, die zich samenspanden in deze vraag: op welke wijze kan men een dichter en een schrijver als Conscience in een optocht, hoe zinrijk ook aangekleed, hulde brengen? En men splitste daarom het werk van Conscience, dat zoo uitgebreid is, in drie deelen; men splitste het in zijn dorpsromans, die eenvoudige,
| |
| |
teedere vertellingen uit het volksleven der Vlaamsche dorpen, waarvan ‘De Loteling’ en ‘Rikketikketak’ wel de zeldzaamste exemplaren zijn; in zijn zedekundige en maatschappelijke romans, waarin ondeugden worden aan de kaak gesteld en gebreken worden afgestraft, teneinde op het volk in te werken en het te wapenen tegen ontaarding en onedele genietingen, van welk genre ‘De Geldduivel’, ‘De Burgers van Darlingen’ en ‘De Plaag der Dorpen’, de beste voorbeelden zijn; in zijne geschiedkundige romans tenslotte, welke in groote, breede tafreelen het verleden oproepen, welke vrucht zijn van dikwerf talrijke oudheidkundige en moeitevolle opsporingen, maar welke naast het wetenschappelijk doel, dat Conscience in zijn ‘Geschiedenis van België’ volvoerde, zich voor oogen stelden om het volk door het verleden den plicht van het heden, de roeping van de toekomst te doen kennen.
Vanzelf gevoelde men, dat de beide eerste deelen van Conscience's werk voor een optocht niet konden in aanmerking komen; hoe artistiek ook uitgebeeld, nimmer dien indruk zouden kunnen oefenen, welken men wenschte en welken men verschuldigd was aan den eerbied voor het werk van den Meester. Met de geschiedkundige romans was het iets anders; men stond tegenover elk dier romans als geplaatst in een ander tijdperk, in een geheel verschillende omgeving, in een milieu van andere kleuren en van andere lijnen; men begreep, dat hier inderdaad wat moois te maken viel, dat hier een werk kon worden gebracht tot leven voor het groote publiek. De gedachte was niet onjuist en 't is goed geweest haar tot uitvoering te brengen, maar toch mag tegelijkertijd reeds nu op den voorgrond worden gesteld, dat het aan bedenkingen onderhevig schijnt om een talent, al is het ook een zoo veelzijdig talent als dat van Conscience, slechts zoo van een enkelen kant te belichten, en dit te meer, omdat inderdaad de arbeid van Conscience in de drie genoemde deelen te splitsen is, doch niet in drie deelen, die elk afzonderlijk zijn, alsof deze geen onderling verband hebben willen houden en geen onderling verband erkennen. Wel verre van daar, het werk van Conscience is één geheel. Leert hij in zijn dorpsromans het karakter van het tegenwoordig volk kennen; geeft hij aan datzelfde volk in zijn zedekundige verhalen lessen van elders; zijn geschiedkundige romans passen zich daarbij aan door voor oogen te stellen wat
| |
| |
was en wat daardoor is of komen moet. Thans heeft men door dezen optocht aan de groote menigte getoond den Conscience, die breed en met groote trekken een tijdperk, een historisch tafreel wist te penseelen, maar men liet geheel ter zijde den Conscience, die innig kon zijn, die zijn geloof kon doen spreken aan het teedere leven van het Vlaamsche volk. Volkomen valt weer te erkennen dat dit, gezien den aard van een optocht niet te vermijden was, maar onmiddellijk valt daaraan ook juist de vraag te verbinden of door een optocht Conscience kon worden gehuldigd.
De optocht is drie keeren uitgegaan; drie keeren in één week en van deze drie keeren was het tweemaal, dat het regende; dat schrok echter het publiek niet af om in dichte drommen zich in de straten te scharen, waar de stoet langs kwam; schrok de deelnemers niet af om getrouw hun plicht te vervullen en dien plicht te vervullen met een zekere wijding, al waren er ook talrijken, die het niet konden nalaten uit hunne ernstige houding van voorouder van eeuwen her op te schrikken en hier of daar een buur of vriend of familielid toe te wuiven of toe te roepen. Men heeft ons gezegd, dat het inderdaad mooi was, dat de costumes in stijl en artistiek waren, dat de wagens aan gedurfdheid en aan praal niets te wenschen overlieten, maar dat men toch nog mooier gezien had. Wij gelooven het gaarne, maar niettemin blijven wij bewaren een uitnemende herinnering aan dezen stoet van bijna twee uren lengte, die daar in vrij ongestoorde orde door Antwerpen's overvolle straten trok, zich zelfs door de nauwste stadgedeelten bewoog met een gemak en een vaardigheid alsof het licht bestuurbare automobielen inplaats van zware en breede feestwagens waren, die in dezen optocht voorttrokken. Tien tafreelen telde de stoet; negen ontleend aan de beste historische werken van Conscience, een tiende dienende ter verheerlijking van zijn werk, ter verheerlijking van het Vlaamsche leven. Elk dier tafreelen was door een der letterkundige- of tooneelmaatschappijen, waaraan de Scheldestad zoo rijk is als geen andere, uitgebeeld en wanneer men weet wat voor betrekkelijk geringe subsidiën daarvoor werden gegeven, moet men de opofferingen waardeeren, welke elk dier maatschappijen voor dezen stoet heeft betoond. Alle waren zij in dit werk kunstenaars; beeldhouwers, bouwmeesters, decoratie- | |
| |
schilders, ornamentisten werkten in die groepen samen en de beste costume-magazijnen stonden hen ter zijde om het geheel naar smaak en zooveel mogelijk in stijl uit te voeren.
Verschillende groepen hadden muziek aan zich verbonden en brachten in de straten, waar dan dadellijk elk geluid verstomde, hunne liederen ten gehoore; vreemd maar tegelijk indrukwekkend klonk dat, hetzij het mannenstemmen waren die krijgsliederen aanhieven uit den ouden tijd, hetzij het een kinderkoor was, dat zong een lied van licht en feestelijkheid. Er was zorg aan elk dier groepen besteed, zorg voor het uitwendige en voor het inwendige, maar één nadeel kon al deze zorg niet opheffen, het nadeel dat wel elke groep op zichzelf een geheel en een mooi geheel vormde, maar dat er eenheid van stijl afwezig was in het geheel van den optocht, dat er geen ontwikkeling was in de kleur en lijnen in den totaalindruk, die geboden werd.
Het waren tien groepen, die elk op zich schitterend waren van harmonie en van samenstelling. Het eerst trok daar aan ons voorbij de voorstelling van den ‘Minnezanger’, met edellieden uit de twaafde en dertiende eeuw, die Jonker Wilfried van Isersteen vergezellen op zijn tocht, waarbij bij tenslotte in de achtervolging van het witte hert zou verdwalen in het vervallen slot van den toovenaar, die hem tot vijf jaren ballingschap opzendt en hem den tocht doet ondernemen, op welken hij zijn bruid Basilissa ontmoet. Dan kwam er de voorstelling van ‘Everard 't Serclaes’ den redder van Brussel in de dagen, dat hertogin Johanna vorstin was van Brabant en haar rechten op Mechelen werden betwist door den sluwen graaf van Vlaanderen; verdeeld in drie groepen, die de hertogin met haar schitterenden hofstoet inkomst deden houden in Brussel, die in den nacht van St. Crispijn de gevangeneming van den verrader Van Heetvelde weergaven, en die herinnerden aan den slag, waarin de hertogin haar groote overwinning behaalde. Vervolgens de groep van ‘Batavia’, er op wijzende hoe nauw ten allen tijde de betrekkingen tusschen Noord- en Zuid-Nederland geweest zijn, hier voorstellende de hopman Van den Broeck, die onderhandelde met de Javanen, later door hen werd verraden en slechts dank zij de tijdige hulp zijner landgenooten werd gered. Daarna de uitbeelding van het ‘Wonderjaer’, gelijk in de geschiedenis het jaar 1566 is geheeten en
| |
| |
vertoonende geheel het embroyo van den woeligen tijd, dat de Geuzen opstonden voor de gewetensvrijheid, dat men van IJperen naar Antwerpen kwam om er de beeldstormerij in de ‘Onze Lieve Vrouwe Kerk’ te beginnen, en de Vlaamsche edellieden door de Spaansche tyrannen werden weggevoerd, verdacht van medeplichtigheid. Dan weer de voorstelling van de ‘Kaerels van Vlaanderen’, die in 1125 den onmeedoogenden strijd voerden tegen de dwingelandij der trotsche ridderschap, tegen de adellijke vrijbuiters, welke slaafsche werktuigen waren der Leenheeren en die het volk de Isegrims noemde; hierbij volgend geheel den roman van Conscience met in verschillende tafereelen den aanval van den burcht, den moord op den graaf van Vlaanderen en diens praalgraf te Brugge, en tenslotte de wraak der Isegrims, voor wien uit in den stoet de Koning van Frankrijk reed, tevreden over den afloop van de vergelding.
En vervolgens opende een tweede deel van den stoet met den roman van Hlodwig en Clothildis, spelend tijdens het Frankische tijdperk en in twee zinnebeeldige voorstellingen weergevend de verloving, die der Franken koning naar oud heidensch gebruik en met oud heidensche eer dacht te vieren met Lutgardis, de heidensche maagd, welke echter wordt onderbroken door de tusschenkomst van de aanstaande Christenbruid, die in de tweede groep aan des konings zijde zal rijden in een stoet, welke door geheel zijn inrichting de overwinning toont van het Christendom in het Frankische rijk. Onmiddellijk daarna de ‘Leeuw van Vlaanderen,’ de tijd van den heldenstrijd der Vlaamsche gemeenten tegen de overheersching van Frankrijk; een groep, geopend door den grooten wapperenden standaard met den rooden leeuw van Vlaanderen, achtereenvolgens vertoonend de Valkenjacht van den graaf, de intrede van Philippe le Bel met Johanna van Navarra, omgeven door de Leliaerts, tenslotte na afloop van den Guldensporenslag in 1302, de fiere Klauwaerts voorafgegaan door het heldenpaar Jan Breydel en Pieter de Coninck, in riddergewaad, gelauwerd, meevoerend hun buit van Franschen oorsprong en in triomf trekkend den zegewagen van het vrije Vlaanderen. De volgende groep bracht een tweede beeld van dezen Vlaamschen heldenstrijd, gesymboliseerd in den ‘wijzen man van Gent,’ den grooten Jacob van Artevelde, die den wolhandel herstelde, Gent
| |
| |
en Vlaanderen machtig maakte naar buiten en naar binnen, de steden verbond met groote vorsten, tot dank voor dit al werd vermoord door de hand van zijn eigen volk. Niet zoo fiere traditiën met zich dragend, maar daarom niet minder mooi was de laatste historische groep, uitbeeldend den ‘Boerenkrijg,’ dien werkelijken volkskamp, dien de Vlaamsche boeren in het laatst der achttiende eeuw voerden tegen de soldaten der Fransche republiek, en in bonte opeenvolging brengend den inval der Franschen onder het symbool van de Godin der Rede; grepen uit den tekst van Conscience's roman van dezen naam met de door hem beschreven hoofdpersonen, deelen van het Fransche en 't boerenleger met buit en met lauweren. En tenslotte de laatste groep, gevend de verheerlijking van Conscience, waarin Antwerpen vooraanging, waarin Kunsten, Wetenschappen en Letteren hem hulde boden, waarin de steden van Vlaanderen knielden aan zijn voet, waarin zijn eerste en zijn laatste werk in groote uitgave voor hem werden uitgedragen!
Het was een lust voor het oog dezen stoet te zien voorbij trekken. Hoe stout waren niet die wagens gedacht, waarop men geheel het stadhuis van Brussel zag afgebeeld, of waarop men Van Artevelde zag staan, vanaf het bordes van het raadhuis te Brugge toesprekend zijn volk; waarop in een 16-eeuwsche galjoot gevaren werd naar Batavia of in de kapel te Brugge het praalgraf werd vertoond van den vermoorden hertog; waarin de heidensche bruiloft van Hlodwig werd uitgebeeld of in de veertiende en vijftiende eeuw de monster-werktuigen ten krijg werden meegevoerd. Waarlijk, de artisten, die elk voor zich een groep hadden in beweging gezet, zij verdienden te worden genoemd en zij konden trotsch zijn op hun werk. Maar, en tot deze vraag hebben wij toch ook recht, heeft deze optocht ook maar aan één toeschouwer één indruk kunnen schenken van Conscience, van zijn werk in het algemeen, van zijn invloed voor Vlaanderen? Ons dunkt van niet. De beteekenis van Conscience in het bijzonder, van een volksliterator in het algemeen is niet te schilderen in een optocht; de omvang van het terrein, dat men daarbij bestrijkt eischt te grof effect dan dat men juist die fijne details kan naar voren brengen, welke somtijds tot het hoogtepunt van het werk leidden. Men had dat zelf gevoeld tevoren en krachtig, door de
| |
| |
drieërlei indeeling welke men van Conscience's werk maakte en waarbij slechts zijn geschiedkundig werk voor den optocht aanpasbaar werd geacht. Doch zelfs van de kracht, die er van zijn pen is uitgegaan toen hij de beelden van het verleden voor zijn volk schreef, heeft deze optocht geen zuiveren indruk kunnen geven. We hebben enkele tafreelen zien voorbij trekken, welke hen, die op de hoogte waren van Conscience's werk, met het programma in de hand oude vrienden en bekenden deden begroeten in de personen, die daar mede liepen in den stoet; welke hen, die niet thuis waren in Conscience's werk hebben ingelicht over sommige zijner romans en met eerbied hebben vervuld voor zijn kennis van détails in zooveel verschillende perioden der geschiedenis. Niet echter heeft de optocht vermogen te spreken van het groote wat er in Conscience is, van de machtige en de aangrijpende kracht, die er is uitgegaan van zijn alles beheerschend: Vlaanderen den Leeuw. Wat Conscience met dat eene boek heeft bereikt, heeft bereikt wel is waar, omdat oogst viel te garen; het is wonderbaarlijk geweest en juist in dat tijdperk, in die tooneelen had men de kracht moeten concentreeren teneinde een geheel te krijgen dat ook nu nog luider dan met bazuingeschal had gesproken tot de groote menigte. Men heeft dit niet gedaan en men heeft door een groot aantal tafreelen samen te stellen de aandacht afgeleid van wat alleen de hoofdzaak had mogen zijn. Men gaf die tafreelen zelfs in bonte mengelingen zonder eenige systematische opvolging; zonder eenig ander onderling verband dan dat de groep door een paar commissarissen van orde met andere werd verbonden. Men gaf Conscience zooals wij Van Lennep zouden kunnen geven; Van Lennep, die een zoo uitnemend geschiedkundig schrijver is geweest, die ons heeft thuisgebracht en met liefde doen denken aan prachtige typen uit de meest verschillende tijden, doch die daarom nimmer heeft en ook nimmer noodig heeft gehad te doen
ontwaken dat stormende, bruischende gevoel, als huist in den ‘Leeuw van Vlaanderen’. Conscience was het, die niet alleen geschiedenis gaf, doch uit deze geschiedenis leven trok voor het volk van heden; die de Klauwaerts in forsche gestalten voor dat geslacht van heden plaatste, die tot het leven deed weerkeeren een nobele figuur als van Jacob van Artevelde, nimmer genoeg geacht in zijn eigen tijd. En van dien Conscience
| |
| |
was in dezen stoet van overdaad en van rijkdom niets te bespeuren.
Het is misschien ook daaraan te wijten, dat de indrukken, die naar men zegt de geschiedenis altijd naar voren brengt, uit dezen stoet niet sterk spraken tot de toeschouwers. Daar ging de standaarddrager van het vrije Vlaanderen en hij zwaaide zijn banier breed uit voor de beide gilde-helden, die hem te paard, met lauweren omkranst volgden; en er was slechts een zwak gejuich door de straten. Daar stond op de pui van het raadhuis van Brugge de wijze man, Jacob van Artevelde, die zijn stad redde van den hongerdood, zijn stad ontdeed van de papieren slavernij van eeuwen; en men zag slechts met bewondering naar dat papieren gebouw op dien wagen en geen ontroering vol ontzag ging door de menschen, denkende aan zooveel grootheid van ziel en van verstand. Daar traden in den stoet met trotsch gebaar de sluwe Lodewijk van Male, de onbeteekenende Philippe le Bel, aan wie Vlaanderen zoo zwarte bladen van zijn geschiedboek te wijten heeft; en men had slechts bewondering voor hunne fraaie costuums en dacht niet aan de schande! Alleen toen bij de uitbeelding van den Boerenkrijg de priesters werden meegevoerd, toen in de buit der republikeinen werd opgemerkt welk een innerlijke vernieling men in de kerken had teweeg gebracht, toen kwam er - waar men van deze groep gevreesd had clericaal betoog en tevoren geschreven had, dat de uitbeeldende letterkring dat daarin zou leggen - een zwak gejuich van blijkbaar anti-clericalen kant, dat nergens echter zich voortplantte. Men herinnert het zich misschien, dat bij het ontwerpen voor den grooten historischen optocht, die in 1913 door de straten van Den Haag zal trekken, de persoon van Alva weggelaten is, uit vrees dat hij antipathie zou inboezemen; dat men om de opname van de figuur van Napoleon I tegen te gaan het argument bezigde, dat velen daardoor hun sympathie voor deze nationale uiting zouden verliezen. De geschiedenis wordt zoo gauw vergeten en men kan integendeel nooit zorgvuldig genoeg die geschiedenis weer naar voren brengen,
geheel gelijk zij is; de vernedering, die daaruit spreekt naast de glorie, welke er in te vinden is. De Vlamingen, heel wat meer opbruischend en warm van gevoelen dan wij nuchtere Nederlanders, zij zagen dien stoet van de beste en de
| |
| |
slechtste historische herinneringen kalm en koel aan zich voorbijgaan en zij slaakten geen kreet; zouden wij werkelijk te duchten hebben dat men een Napoleon, al staat hij ook vrij dicht tegen onzen tijd aan, zou beleedigen in den persoon, die hem uitbeeldt honderd jaren later; alleen omdat deze Napoleon een groot heerscher was, die geen maat wist te houden, een overweldiger werd, die misschien een wereldrijk had kunnen vestigen. Wij gelooven, dat men nuchterder tegenover de zaak zal staan en dat, zoo men eenige symboliek zal willen zien, men zal begrijpen dat de Napoleon van den oorlog thans dood is en dat voor ons slechts leven mag de Napoleon van het genie en staatskennis, op wiens vooruitziende staatsinstellingen nog thans een groot deel van het oude Europa berust.
Maar, als die optocht, die naar men gelezen heeft, in zeventien groepen de geschiedenis van Nederland vanaf de stichting van Den Haag in 1234 tot aan de vestiging der onafhankelijkheid in 1813, zal doen opleven voor het oog; zal doen voorbij trekken de vertegenwoordigers der grafelijke huizen, de Prinsen van Oranje en de staatslieden der Republiek; wanneer deze stoet even kleurrijk, even luisterrijk en even kunstvol is als de Conscience-optocht te Antwerpen, dan zal hij een succes worden en een herinnering van beteekenis. Want een optocht moge niet in staat zijn, naar ons oordeel althans, om een litterator in den waren geest aan de nakomelingschap en aan den tijdgenoot voor te stellen, hij is zeer zeker het uitverkoren middel om geheel de geschiedenis van rijke, gloedvolle beteekenis, gelijk Nederland die heeft, in beeld te brengen, uit te spreken op levenwekkende wijze.
|
|