De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 578]
| |
I.In een spotlustige bui heeft Van Deyssel eens erg den draak gestoken met de geschiedenis en letterkunde van Bulgarije, in een geestig schetsje, dat voorkomt in den eersten bundel zijner ‘Verzamelde Opstellen’, op pag. 281. Tegenover de pogingen van sommige personen, om voor een soort van exotische litteratuur een propaganda te maken, die meer den propagandist dan de litteratuur gold, was die schets volkomen op z'n plaats, hoewel ook daarvan en toen het woord van Juvenalis van toepassing was: ‘Difficile est satiram non scribere’. Het zou echter onjuist zijn uit zulk een uitval op te maken, dat het werken en zwoegen van dien kleinen Balkanstaat, om een plaats onder de zon te veroveren, niet de moeite van een ernstige studie waard is. De Balkan is en blijft ‘the danger zône of Europe’ zooals Charles Woods dat eens heeft genoemd, de streek in Europa die meer gevaar oplevert voor de rust en den vrede, dan de bewapening en de vloten van alle groote Europeesche bonden en ententes tezamen. Dat is al jaren geleden voorzien, en de schrijvers van het bekende fantasiewerk: ‘The great war of 189-’, de Engelsche schout-bij-nacht Colomb, de kolonel Maurice, de kapitein Maude, benevens de heeren Archibald Forbes, Charles Lowe, Christie Murray en F. Scudamore, begonnen dan ook hun | |
[pagina 579]
| |
oorlogsverhaal in den Balkan, in Bulgarije, met een moordaanslag op vorst Ferdinand. Want de gebeurtenissen in den Balkan zouden, naar de meening van de schrijvers dier oorlogsgeschiedenis, de aanleiding kunnen worden tot een reuzenstrijd, waarin geheel Europa betrokken werd. Zulke oorlogsverhalen, in een niet al te verre toekomst spelende, zijn er meer geschreven; maar het waren niet deze profeten alleen, die inzagen en begrepen welke belangen de Balkanstaten hebben voor de toekomstige geschiedenis van Europa. De staatslieden zijn het daarover al lang eens. Oost-Europa is sedert jaren het tooneel van strijd of van aanleiding tot strijd geweest. En om tal van redenen zal het nog langen tijd een voortdurend gevaar blijven voor den wereld-vrede. De meening, dat aan den toestand van onderdrukking, die de Christelijke bevolking der Balkanstaten onder de regeering der Sultans hadden moeten verduren, een einde zou komen toen in Turkije de constitutie werd ingevoerd en de Jong-Turken het bestuur aanvaardden, is niet verwezenlijkt. Het bleek, dat het lood om oud ijzer was, en dat de Macedonische Christenen er volstrekt niet beter aan toe waren onder het Jong-Turksche dan onder het oud-Turksche bestuur. Charles Woods zegt, dat hij bij een bezoek aan Macedonië den toestand eer slechter dan beter vond. De belofte van volkomen gelijkheid, door de Jong-Turken na de revolutie gegeven, had op alle stammen en rassen diepen indruk gemaakt. De bendenhoofden waren uit het gebergte naar de hoofdplaatsen der vilayets gekomen, hadden de wapens ingeleverd, en vertrouwende op de belofte van amnestie hadden zij besloten hun lot aan dat van de Jong-Turken te verbinden. Het scheen, dat een nieuw tijdvak in de geschiedenis, een soort van duizendjarig rijk, zou aanbreken in den Balkan. De verwachting, dat nu aan alle lijden een einde zou komen, dat hervormingen zouden worden ingevoerd, dat het heffen van belastingen eerlijk en menschelijk zou gebeuren, en dat van onderdrukking en mishandeling geen sprake meer zou zijn, doch dat de Christenen op denzelfden voet als de Turken zouden worden behandeld en zelfs deel zouden hebben aan het landsbestuur, maakte allen begeerig, om de zegeningen van het nieuwe tijdperk te genieten. De ervaring heeft doen zien, dat er van dit alles niets gekomen | |
[pagina 580]
| |
is. De verwachtingen op de Jong-Turksche hervormingen gebouwd, zijn teleurgesteld. In de practijk bleken de Jong-Turken al even weinig vertrouwbaar als de Oud-Turken. En de toestanden in den Balkan werden eer slechter dan beter. Onder het oude regime hadden de verschillende comités in de Balkanlanden benden in Macedonië onderhouden, benden die veel kwaad deden, en veel leed berokkenden aan Balkanbewoners, maar die de Mohammedaansche rooftochten, die in de tweede helft van de vorige eeuw zooveel van zich deden spreken, wisten tegen te gaan. Zoodra echter, na de afkondiging der Constitutie, de benden hun onderwerping hadden aangeboden en hun wapens hadden ingeleverd, kwamen de Mohammedaansche rooverbenden weer voor den dag. Die rooverbenden hadden vrij spel, toen in de meeste dorpen, ondanks het protest van de Bulgaarsche bewoners, weder Mohammedaansche veldwachters en gendarmes werden aangesteld. Want in plaats van de Christelijke bewoners te beschermen tegen de overvallen der Turksche roovers, werden zij de handlangers en helpers dezer laatsten. En de oude toestand met al zijn rampen en geweldenarijen keerde terug onder het nieuwe bestuur. Er ontstonden weder benden, die den kamp tegen de Turken hervatten. De strijd, die een oogenblik had gerust, begon weder in volle kracht. Toen nam de Turksche kamer de wet tegen het bendenwezen aan, een wet die waarschijnlijk goed bedoeld was, maar die in de uitvoering bleek een nieuw martelwerktuig in handen der onderdrukkers te zijn. Die wet gaf vergunning vrouwen en kinderen van menschen, welke verdacht werden deelgenomen te hebben aan de daden van Bulgaarsche benden, te arresteeren; en zoo zij weigerden mede te deelen, waar de beschuldigden zich ophielden, werden zij uit hunne dorpen naar Saloniki of andere plaatsen overgebracht. Die wet werd door de gendarmerie op onmenschelijke wijze toegepast, en door martelingen zelfs werd gepoogd de familieleden der Komitadjis te dwingen, de verblijfplaats van hunne vaders, broeders of zonen te verraden. Werden de Komitadjis gegrepen, dan werden zij naar Klein-Azië verbannen, en hunne hoeven, woningen of bezittingen werden verbrand. Zoo pasten de Jong-Turken in Macedonië de beginselen van ‘Eenheid en Vooruitgang’ toe, die zij in hun vaandel hadden | |
[pagina 581]
| |
geschreven. En het is met te verwonderen, dat een Engelschman verklaarde: ‘We had hopes of the Young Turk,
The specious-of-tongue Turk,
With reforms to the fore so;
But that Young good-as gold Turk
Proves merely the Old Turk -
If anything, more so.’
Dat zulke toestanden niemand bevredigden, doch integendeel de aanleiding moesten worden voor nieuwe onlusten, is te begrijpen. De Albaniërs kwamen in opstand en trokken, roovend en plunderend, op naar Mitrowitza en Ueskjoeb. De Bulgaarsche benden overstroomden weder Macedonië en begonnen opnieuw den strijd met bommen en met mausers. In Oud-Servië kwam het tot bloedige gevechten tusschen Albaniërs en Serviërs. Op de grenzen van Montenegro gingen de Turken en de bewoners, der Zwarte Bergen elkaar te lijf. Overal in de Europeesche vilayets brak weder de strijd uit tusschen Turken en Christenen, tusschen de rassen en stammen, die den Balkan bevolken. De toestand liet zich zoo dreigend aanzien, dat de regeeringen van enkele groote mogendheden het oogenblik gekomen achtten, maatregelen te nemen, om op te komen voor de rechten van de Christelijke bewoners van Turkije, tegen onderdrukking door de Muzelmannen. De minister van buitenlandsche zaken der Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, graaf Berchtold, verzond zijn veelbesproken circulaire aan de mogendheden, waarin hij een conferentie of diplomatieke bespreking der Balkan-quaestie voorstelde. Bij de meeste staten viel dit denkbeeld in goede aarde. Want Europa zag in, dat nog steeds, als voor jaren, de Balkan het gebied was, van waaruit allerlei gevaren den Europeeschen vrede bedreigden. | |
II.Het sterkst woedde de opwinding in Bulgarije. Nergens werd met meer vuur de oorlog tegen de Turken gepredikt dan in Sofia. En niet gering was de vrees, dat de regeering en koning Ferdinand op den duur geen weerstand zouden kunnen bieden aan den zoo heftig en zoo kras uitgesproken wil des volks. De | |
[pagina 582]
| |
Bulgaren zijn door nauwe banden van stam- en bloedverwantschap met de bevolking van Macedonië verbonden. Voor Bulgarije is de Macedonische quaestie meer dan een gevoels-quaestie, het is een nationale quaestie; de Bulgaren willen de om hun rechten en hunne overtuiging strijdende stamgenooten niet alleen helpen in den strijd - maar zij willen tevens de idealen van een ‘grooter-Bulgarije’, die leven in de hoofden en harten der Bulgaarsche patriotten, pogen tot verwezenlijking te brengen. En juist daarom is de geschiedenis van den Bulgaarschen staat, en van zijn eeuwenlangen strijd voor vrijheid en verlossing uit de Turksche heerschappij van zoo groot belang. Eens hadden de Bulgaarsche Zaren geheerscht over den geheelen Balkan. Symeon (893-927) had zelfs zijne troepen tot voor de poorten van Konstantinopel gevoerd, en eeuwenlang moest de Keizer van Byzantium aan den Zaar der Bulgaren een jaarlijksche schatting betalen. Eerst onder den Turkschen veroveraar van het Byzantijnsche rijk werd de laatste Zaar der Bulgaren, Iwan Schisman, gedood en Bulgarije tot een vasalstaat van het Turksche rijk verklaard (1389). Bijna vijf eeuwen zuchtte Bulgarije onder de Turksche onderdrukking. Herhaaldelijk poogden de Bulgaren zich aan dat juk der Turken te ontworstelen. De geschiedenis wijst van 1405, toen de eerste opstand onder Konstantijn en Fruzin plaats had, tot 1878, toen Rusland de Bulgaren bevrijdde, een onafgebroken reeks samenzweringen, opstanden en schermutselingen aan, van de onderdrukte Bulgaren tegen de begs en hunne troepen. De Beylerbeg van Roemelië beheerschte het land, in naam van den Sultan. Te Sofia, de residentie der oude Bulgaarsche vorsten-familie, werd diens konak gevestigd. De Mohammedanen, en vooral zij die den godsdienst van den overheerscher hadden aangenomen, werden als de bevoorrechte klasse beschouwd; de christenen waren de rajah, de rechtloozen, de ‘gens taillables et corvéables à merci’. Uit hunne rijen kwamen de Heidukken voort, die door de romantiek met een soort voorliefde zijn bezongen, maar die feitelijk niets anders waren dan roovers en moordenaars, wier levensdoel het was, op de Mohammedaansche onderdrukkers al het leed en al de wreedheden te wreken, die de Christenen van hen hadden moeten lijden. Om die taak te vervullen, dat doel te bereiken, | |
[pagina 583]
| |
offerden de Heidukken alles op, zoo noodig zelfs het leven. En de rechtstreeksche opvolgers dier Heidukken zijn de thans nog geheel in hun geest handelende Komitadjis, de roovende, plunderende en moordende benden, die door de Comités naar Macedonië werden gezonden, om daar propaganda te maken voor het Grooter-Bulgaarsche ideaal en voor de Bulgaarsche opvatting van het Christendom. Beurtelings bij Oostenrijk en bij Rusland steun zoekend tegen de Turksche overheerschers hadden de Bulgaren in de onderdrukking geleerd zich vaster aan een te sluiten, en hun nationale bewustzijn te versterken. Trouw aan hun geloof en aan hun taal, zagen zij daarin de banden, die de Bulgaren bijeenhielden; en in hunne zangen en sagen, door de barden en priesters overgeleverd, werd steeds de hoop op een herleving van het Bulgaarsche nationale volksbestaan levendig gehouden. In de tweede helft der negentiende eeuw, nadat Servië, Roemenië en Griekenland zich reeds aan de Turksche heerschappij hadden ontworsteld, ontwaakte steeds sterker dat verlangen naar de verlossing van het Bulgaarsche volk. Geen opstand kon tusschen 1860 en 1875 tegen de Turksche overheersching uitbreken, of de Bulgaren maakten er gebruik van, om strijdend tegen de onderdrukkers te pogen zich te bevrijden. Herhaaldelijk wisten de Bulgaarsche patriotten opstanden te doen uitbreken; maar de waakzaamheid der Turksche troepen, het gebrek aan een goede organisatie der samenzweerders en de weinige medewerking die zij vonden bij hunne landgenooten, deden die pogingen steeds schipbreuk lijden. Vijf eeuwen van onderdrukking hadden bij het Bulgaarsche volk niet de zucht naar vrijheid kunnen uitdooven; doch wel had de knechtschap merkteekenen achtergelaten in het karakter van het volk. Zoodra de Turksche overheid zich opmaakte, om de samenzweerders te achtervolgen, waren de Bulgaren de eersten, om hunne bevrijders te verraden, teneinde zichzelven te vrijwaren tegen gevangenschap en marteling. Vaak vonden de samenzweerders eer steun en schuilplaats bij een Turkschen boer, dan bij een landgenoot, die uit vrees voor de wraak der baschi-boezoeks de deur zijner woning voor hun neus dicht sloot. Eerst de hulp van Rusland in den oorlog van 1877-78 volbracht, wat de Bulgaren in zoovele jaren niet konden tot stand brengen. | |
[pagina 584]
| |
Bij het vredestractaat van San Stefano werd het vorstendom Bulgarije opgericht, dat 170.000 vierkante K.M. groot zou zijn, en in verband met zijn geschiedenis, overleveringen en geografische ligging bijna geheel Macedonië, Rhodope en het grootste deel van Thracië zou omvatten. Maar de regeeringen van Oostenrijk-Hongarije en Engeland toonden zich met deze en eenige andere bepalingen van het vredesverdrag niet ingenomen. Europa vreesde klaarblijkelijk, dat de vorming van een Groot-Bulgaarsch rijk een gevaar voor het behoud van het Turksche Rijk zou zijn, door te groote versterking van den Russischen invloed op het Balkan-schiereiland. Het congres te Berlijn, dat de mogendheden voor de herziening van den vrede van San Stefano en de regeling van de toestanden in den Balkan bijeenriepen, vergrootte den invloed van Oostenrijk in den Balkan door het met de occupatie van Bosnië, Herzegowina en den Sandjak Novibazar te belasten, en verminderde den Russischen invloed, door de grens, voor het vorstendom Bulgarije aangewezen, in te krimpen. Roemelië en Macedonië bleven onder Turksche heerschappij, en in plaats van een onafhankelijk vorstendom werd Bulgarije een schatplichtig vazal van Turkije, onder Russische voogdij. Het congres hield bij deze regeling te veel rekening met den weerzin van Engeland en Oostenrijk tegen toeneming van Ruslands macht in den Balkan, en te weinig met den vrijheidszin van het Bulgaarsche volk en met den krachtigen wil van de besten onder de Bulgaren, om zich geen voogdij te laten welgevallen, ook niet van Rusland. Zij wilden den bevrijder dankbaar zijn voor de hulp die hij hun had verleend, maar zich niet vernederen tot zijn knecht. Nu werd een oplossing verkregen, die niemand tevreden stelde, en die een bron van nieuwe onlusten in den Balkan worden zou. De hoop op een groot, onafhankelijk Bulgarije, dat de historische en nationale grenzen van het rijk uit de dagen van Symeon, Boris en Johan Asen zou herstellen, was teleurgesteld. Dit gaf aanleiding tot heftige demonstraties in Roemelië en Macedonië, tot niet minder heftig verzet in Bulgarije. De beweging tot vrijmaking van wat de Bulgaren op historische en nationale gronden tot het Bulgaarsche gebied rekenden, werd opnieuw aangestookt. | |
[pagina 585]
| |
En dadelijk veroordeelde de bekende Zwitsersche professor Bluntschli de bepalingen, in het tractaat van Berlijn ten aanzien van Bulgarije gemaakt, met deze woorden: ‘Die Teilung der Bulgarischen Nation in zwei, ja, in drei Teile musste in unserem Zeitalter, welcher die Bildung nationaler Staaten liebt und sucht, lebhaften Widerstand hervorrufen und ernstliche Unzufriedenheit erregen. Man kann getrost behaupten, dass diese Teilung sich auf die Dauer nicht wird halten können; eine Zeit wird kommen, in der sich die Vereinigung der heute noch zusammenhangslosen Glieder zu einem einzigen Volke vollziehen wird, genau so wie die italienische, die deutsche und die rumänische Einheit entstand’ (‘Revue de droit international’, XIII, 1881). | |
III.De geheele geschiedenis sedert 1878 bewijst, hoe juist Bluntschli, en velen met hem, den toestand inzagen, en hoe verkeerd de besluiten van het Congres van Berlijn voor Bulgarije in 't bijzonder, voor de toestanden in den Balkan in 't algemeen zijn geweest. Ondanks het gezag van het Congres en ondanks de daar verkondigde diplomatieke wijsheid werden de bepalingen van het tractaat van Berlijn eenvoudig beschouwd als van tijdelijken aard, en bestond van het eerste oogenblik af in Bulgarije de uitgesproken bedoeling die zoo spoedig mogelijk te wijzigen. Het ideaal van elken goeden Bulgaar moest worden de vereeniging van Bulgarije met Oost-Roemelië en de volkomen onafhankelijkheid van zijn land. Maar dat was slechts de naastbijliggende eisch. De innigste hartewensch was de uitbreiding van Bulgarije tot de historische grenzen, tot de Aegeïsche zee. Het deel van Macedonië, waarin het Bulgaarsch de voornaamste taal was en waarin de Bulgaarsche exarch heerschte als kerkelijk hoofd, moest bij het vorstendom worden gevoegd. En terwijl de Bulgaren in Bulgarije werkten voor de onafhankelijkheid en de vereeniging met Oost-Roemelië, gingen de Komitadjis, de Bulgaarsche comité-benden, in Macedonië aan den arbeid, om het gebied van de Bulgaarsche taal, den invloed van de Bulgaarsche kerk zoo groot mogelijk te maken. Dit ging niet op de zachtste manier. Er werd gebruik gemaakt van middelen, | |
[pagina 586]
| |
die door een humaner opvatting en een zachtaardiger omgeving zeker zouden zijn verworpen. Rooven, moorden, branden en plunderen in dorpen, door Servische, Grieksche of Koetzo-Wallachische Macedoniërs bewoond, was aan de orde van den dag. De benden hadden daarbij een dubbel doel voor oogen: uitbreiding van het Bulgaarsche taalgebied en agitatie in Macedonië, om door het voortdurend veroorzaken van onlusten de mogendheden te noodzaken tot interventie. Dit laatste slaagde uitstekend. Herhaaldelijk werden pogingen aangewend, om door een goede regeling van het bestuur in Macedonië de grieven der Christelijke bewoners weg te nemen, de onlusten te doen bedaren. De Turksche regeering, die maar niet kon of wilde inzien met welk een lankmoedigheid de groote Europeesche mogendheden alles in het werk stelden om de souvereiniteit van den Sultan te beschermen en de integriteit van het rijk te waarborgen, werkte in niets mede om de toestanden in den Balkan te verbeteren. De oude toestand van onderdrukking en willekeur, van afpersing en wanbeheer bleef bestaan; en dit gaf den Bulgaren, den Serviërs en den Grieken vrij spel, voor hunne propaganda-tochten in den Balkan. Het bendewezen werd spoedig een georganiseerde rooftocht, onder welwillenden steun van de regeeringen te Sofia, Belgrado en Athene ondernomen. Elk dier Balkanstaten poogde zijn taalgebied zoo veel mogelijk uit te breiden, om straks, bij de finale verdeeling, die zij als eindresultaat in het verschiet zagen, een zoo groot mogelijk stuk van Macedonië mee te krijgen. De pogingen om de vereeniging met Oost-Roemelië tot stand te brengen, leidden in 1885 tot de revolutie te Philippopel. De Turksche gouverneur en zijn ambtenaren werden verjaagd, de aansluiting bij Bulgarije werd afgekondigd en met gejuich begroet. Vorst Alexander I van Battenberg vaardigde een proclamatie uit, waarin hij het bewind aanvaardde. Bij het voldongen feit moesten zelfs Rusland en Turkije zich neerleggen. De Sultan benoemde Alexander van Battenberg tot gouverneur van de provincie Roemelië, en Rusland, dat daarvan niets goeds verwachtte, doch de Unie niet ongedaan kon maken, begon met de intriges, die in het jaar 1886 leiden moesten tot den troonsafstand en het vertrek van Alexander van Battenberg. Zijn opvolger, Ferdinand van Saksen - Coburg, heeft met | |
[pagina 587]
| |
bedaardheid, overleg, en vooral staatsmanschap, weten te verkrijgen wat Alexander I onafgedaan moest achterlaten. In een regeering van een kwarteeuw heeft hij Bulgarije tot een buitengewonen trap van ontwikkeling weten te brengen; hij heeft het een sterk en goed geoefend leger gegeven, en toen hij zijn dynastie voldoende bevestigd, het land krachtig genoeg achtte, heeft hij de onafhankelijkheid van Bulgarije en de verheffing tot een koninkrijk afgekondigd. Nu bleef nog slechts de laatste wensch der Bulgaren te vervullen over: de uitbreiding van het Bulgaarsch gebied tot aan de historische, nationale grenzen, dus de verovering van het Bulgaarsche deel van Macedonië, Rhodope en Thracië. Het is deze wensch, die de geheele bevolking van Bulgarije voortdurend in spanning houdt. Zeker, er is een kleine, verstandige, intellectueele groep, waartoe in de eerste plaats de koning en zijn omgeving behooren, die inziet dat de tijden nog niet rijp zijn voor de vervulling van dien wensch. Zij weten, dat het koninkrijk, eerst sedert een menschenleeftijd ontworsteld aan het Turksche juk, veel heeft intehalen; dat het door krachtigen en aanhoudenden arbeid moet trachten bijtewerken, wat het door eeuwenlange onderdrukking is achter geraakt bij de andere Europeesche landen; dat het beter doet zijn geld en zijn kracht te besteden aan onderwijs, wegen-aanleg, verhooging van het beschavingspeil der bevolking, dan aan uitbreiding van grondgebied. Maar die zoo denken vormen de minderheid. Een zeer sterke partij ziet ongeduldig uit naar de gelegenheid, om de Turken te verdrijven uit Macedonië, en dit tot de vlakte van Adrianopel, zoo mogelijk tot aan de Aegeïsche zee, te brengen onder Bulgaarsch bestuur. Herhaaldelijk heeft de regeering, heeft Ferdinand van Bulgarije, aan het streven en wenschen van die groep concessies moeten doen. Haar leus: ‘Bulgarije moet grooter zijn!’ is als 't ware de leus van den staat geworden, toen Ferdinand zich bij zijn koningskroning ‘Zar Bolgarski’ Koning der Bulgaren, noemen liet, daarmede dus te kennen gevende, dat ook de buiten het koninkrijk wonende Bulgaren feitelijk tot zijn onderdanen moeten worden gerekend. Telkens wanneer er onlusten in Macedonië uitbreken, wanneer Turkije in moeilijkheden verkeert, wanneer er in den Balkan iets | |
[pagina 588]
| |
broeit, acht deze Grooter-Bulgaarsche partij het oogenblik gekomen om haar slag te slaan. Zij is van meening, dat zoo Bulgarije, liefst in verbond met de andere Balkan-Staten, maar een handje meehelpt, de ineenstorting van het Turksche rijk onvermijdelijk is. En sedert voor vier jaren de Bulgaarsche regeering de vasallen-verhouding tot Turkije eigenmachtig ontbond, en de onafhankelijkheid afkondigde, is meer dan eens de vrees geuit, dat de romantische gevoelens van dezen Slavenstaat, en de expansieve neiging die steeds bij hem was waar te nemen, er toe zouden leiden dat de wapens werden opgevat, om Turkije te bestrijden. Dit oogenblik scheen zeer nabij, toen dadelijk na de afkondiging van de onafhankelijkheid de gekrenkte nationale trots der Jong-Turken en de zelfbewuste kracht der Bulgaren tot een zeer gevaarlijke spanning leidden, die een botsing onvermijdelijk scheen te zullen maken. Het was toen aan de bemoeiïng van Rusland te danken, dat een verzoening ontstond en een tijdvak van toenadering werd ingeleid, waarin een soort Turksch-Bulgaarsche vriendschap scheen te ontstaan. In dien tijd bracht de koning der Bulgaren met zijne echtgenoote een bezoek aan Konstantinopel, waar hij met vorstelijke praal werd ontvangen. Maar niet steeds bleek de vriendschap bestendig van duur. Spoedig was de verhouding weder als die van kat en hond. De bladen te Sofia sloegen een hoogen toon aan en dreigden met den opmarsch der Bulgaarsche troepen naar Macedonië, toen de Turksche regeering maatregelen nam om de Macedoniërs te ontwapenen en als gevolg daarvan Turksche soldaten gruwelijke geweldenarijen begingen tegen de Bulgaarsche bevolking der Turksche vilayets. Dit was het sein tot het oplaaien van den ouden haat tegen de Turksche overheerschers, wier zeden en manieren ook door de invoering eener grondwet niets waren veranderd. De Macedonische bendenstrijd, die onder den invloed der nieuwe aera een poos had opgehouden, begon weder, en krachtiger dan ooit klonk door Bulgarije de opwekking, die een Engelsch dichter aldus onder woorden bracht: ‘We are Christians, or think to,
We have a strong link so
With our fellow-confessors,
| |
[pagina 589]
| |
Of whom those same Young-Turks
These ought-to-be-hung Turks
Are the cruel oppressors.
Why from action then shrink so?
Why the futile cup drink so
Of mere meek intercessors?’
En sedert heerschte tusschen Sofia en Konstantinopel een meer correcte dan vriendschappelijke betrekking, die ondanks alle pogingen tot verzoening in de laatste weken nog ernstiger en gevaarlijker geworden is, en groote vrees voor een verstoring van den vrede in den Balkan deed ontstaan. Er zijn aan de grenzen en in Macedonië botsingen tusschen Bulgaren en Turken voorgekomen, die weliswaar tot nog toe door de beide regeeringen tot de gewone grensincidenten worden gerekend, maar die toch een ongewonen omvang hebben gekregen. Dat er gevochten wordt aan de grens, dat er geweerschoten worden gewisseld tusschen de grensposten, dat er in Macedonië bommen ontploffen, door Bulgaren gemaakt en aangevoerd, is niets ongewoons. In de laatste kwarteeuw gingen er weinig jaren voorbij zonder zulke incidenten. Maar dat de verbittering daarover zulk een omvang aannam en dat in meetings en bijeenkomsten beide wordt aangedrongen op oorlogsverklaring aan Turkije, dat maakt den toestand zoo ernstig. Koning Ferdinand en zijn regeering zijn niet strijdlustig; zij hebben zich tot nog toe zeer terughoudend getoond, en zelfs zoo zij door de omstandigheden gedwongen worden, zullen zij met weinig geestdrift den strijd aanvaarden. Toch hebben zij gemeend zich van mogelijken steun te moeten verzekeren, en sloten zij een of- en defensief verbond met Servië, waarschijnlijk ook met Griekenland. Maar koning Ferdinand weet te goed, dat de oorlog een hazardspel is, dat bij de twijfelachtige kans op winst evenzeer de kans op verlies - van kroon en positie zelfs - met zich brengt. Bij zijn volk echter wordt de haat tegen den vroegeren onderdrukker, die nog heden de Bulgaarsche broeders in Macedonië op barbaarsche wijze behandelt, aangevuurd door de romantische zucht, om eindelijk het ideaal te verwezenlijken, het oude Bulgaarsche keizerrijk te herstellen, zoo mogelijk de halve maan van de Aya Sofia te halen en te vervangen door het orthodoxe kruis, en ten | |
[pagina 590]
| |
minste een groot deel van Bulgaarsch Macedonië bij het Bulgaarsche rijk te voegen. En of de regeering in staat zal wezen weerstand te blijven bieden aan dezen drang, die door een groot deel der pers en vooral door het Bulgaarsche leger krachtig wordt aangevuurd - dat is een vraag, die er toe bijdraagt om den toestand zoo onzeker te maken, dat men met het woord van Vondel zou kunnen zeggen: ‘Wie uit onzekerheit het zeker
Moet putten, loopt geen klein gevaer.’
| |
IV.Nog is het zoover niet gekomen, dat er iets onherstelbaars geschied is. De door Bulgarije gestelde eisch voor autonomie aan de Macedonische vilayets was door de Porte reeds bij voorbaat ingewilligd, toen zij mededeelde, dat alle hervormingen, aan de Albaniërs toegestaan, ook tot de andere provincies van het rijk zullen worden uitgebreid. Dat is wel niet de volkomen autonomie, het zelfbestuur, de home rule, die Bulgarije eischte - maar het is toch een maatregel van zeer verre strekking, die aanvankelijk tenminste de aanleiding tot een directe botsing kan wegnemen. Wanneer die belofte dan maar door daden wordt gevolgd. Maar zoo dat niet baten mocht om de opgewonden Pan-Bulgaren tot bedaren te brengen, zal Europa al zijn invloed moeten aanwenden, om de Balkanstaten tot de orde te roepen. Het is zeker, dat de bevolking van Macedonië reden tot klagen heeft, de Bulgaarsche niet alleen. Sedert jaren hebben de mogendheden gepoogd de Turksche regeering over te halen, die aanleiding tot klagen weg te nemen door afdoende hervorming. De absolute Sultans hebben steeds beloften gegeven, die bleken minder waard te zijn dan niets. Het is thans aan de Jong-Turksche regeering om te toonen, dat zij beter is dan haar roep. Ook zij belooft verbetering, hervorming, verzoening. Maar zoo zij het eveneens bij woorden laat, en die niet omzet in daden, is er geen enkele reden meer om genade voor recht te doen gelden. Waarlijk, Europa heeft geduld genoeg gehad. Het Congres te Berlijn van 1878 heeft een omvangrijk plan tot hervorming van het bestuur in de Europeesche vilayets opgesteld. Sultan Abdoel | |
[pagina 591]
| |
Hamid heeft dat aanvaard. Maar toen hij gedwongen werd zijn bewind neer te leggen, was er nog geen letter van uitgevoerd. Reeds heeft Europa met bedreiging en met diplomatieke dwangmiddelen moeten werken, om eenige verzachting van den levensstrijd voor de bevolking van Europeesch Turkije te verkrijgen. Ook thans weer wordt de Europeesche diplomatie in 't werk gesteld, om door bespreking te pogen tot hervorming in Macedonië te komen. De Balkanstaten worden weerhouden hunne broeders krachtdadig hulp te brengen. Want voor alles willen de mogendheden den vrede handhaven, uit vrees voor 't overslaan van den brand, zoo die op den Balkan wordt ontstoken. Maar zoo dit alles weer op niets zou moeten uitloopen, zoo de Jong-Turken, na een tijd van voorbereiding, ongeschikt of ongeneigd blijken, de hervormingen en verbeteringen in te voeren, die noodig zijn om in den Balkan eindelijk geordende toestanden en menschwaardige verhoudingen te doen ontstaan, dan moet Europa de regeling niet overlaten aan de kleine Balkanstaten, maar zelf de zaak ter hand nemen, en den Turk, maar dan met overtuigende kracht, toeroepen: ‘Tot hiertoe en niet verder!’ Dan zal het oogenblik gekomen zijn om de Europeesche mogendheden te herinneren aan deze slotregels van het Engelsche gedicht: ‘Leave our brothers forsaken?
Come, Europe, awaken!
Cast mutual fear out
And jealousies meagre.
Be instant. Be eager
This plague-spot to smear out.
Since for saving his bacon
His last chance he 's not taken.
Give him notice to clear out!’
|
|