| |
| |
| |
De Vierjaarlijksche door Cornelis Veth.
Deze laatste maanden kon men in treinen en trams, die onze goede hoofdstad tot doel hunner vaart hebben, gezinnen opmerken, blijkbaar behoorende tot den gegoeden stand, welker hoofd gewapend was met een tamelijk dik octavo boek, geen Baedeker, geen reisgids, maar de Gids of Catalogus voor de Vierjaarlijksche. De al of niet gehandschoende hand was dan gelegd - voor zoover het vorenvermeld boek niet gekaft was, maar dat was zelden het geval, want is niet belangstelling voor de schoone kunsten een maatschappelijke deugd, des men allerminst zich schaamt? - de hand dan was gelegd op een (eenigszins op de wijze van een kermiskoek met letters bewerkte) teekening van Rembrandt, den Westertoren voorstellende, welke in niet al te duidelijke symboliek een stedelijke Internationale Tentoonstelling van moderne kunstwerken aankondigend, den omslag cierde. Wiens lippen hebben, bij dit verheugend schouwspel, niet de woorden ‘Vreemdelingenverkeer’ en ‘Amsterdam Vooruit’ gefluisterd?
Het einddoel van deze (laat ons hopen winstgevende) immigratie was immers het Stedelijk Museum te Amsterdam, maar niet om de kunstwerken welke het gewoonlijk bergt te bezien toog de belangstellende provinciaal (en zelfs vreemdeling!) daarhenen, neen - de werken van Albert Neuhuys, Breitner, Toorop, de Zwart, Dysselhof, Witsen, van Looy, (om slechts enkele levenden te noemen) waren tijdelijk op stal (d.w.z. in het depot) gezet, om plaats te maken voor een zeer talrijke verzameling geëxposeerde schilderijen, beeldhouwwerken, werken van grafische kunst. Voor zoover er nu Hollandsche kunst te zien was, moesten het
| |
| |
ganschelijk nieuwe en nooit vertoonde stukken zijn, premières om zoo te zeggen, en indien het doel van de organisatoren dezer tentoonstelling geweest was (maar het zij verre van mij dit te vermoeden) alle voornoemde kunstenaars en anderen van den zelfden rang als exposanten te weren, dan hadden ze daarmee een probaat middel gevonden. Wat men er dus op eigen programma vond, waren feest- ofte gelegenheidsnummers, en wél een curieuze verhouding werd daardoor geschapen b.v. met de leeningen der Hongaarsche museumcollecties, die natuurlijk bestonden uit den zelfkeur dezer natie. Het is wel een zeer oorspronkelijke soort van gastvrijheid, zich in zijn hemdsmouwen aan het hoofd te zetten van de tafel, waar de genoodigden in rok en gala verschijnen. Dit was de wijze, waarop Nederland de reeks zijner internationale tentoonstellingen, die dreigde te worden gestuit, hervatte.
Intusschen, hieronder kon het Vreemdelingenverkeer nauwelijks lijden, immers naar het nieuwe en vele ging de trek, en de wereldwijze weet, dat aan een oogenblikkelijk en luid succes, de hoedanigheid van het vertoonde niets afdoet. Het gros der bezoekers, ook der buitenlandsche, heeft van een afwezigheid van het superieure niets bemerkt, want er was gezorgd voor afwisseling en rariteit, en hiermee kunnen zij zich troosten die gaarne onze eigen kunst een beter figuur hadden zien slaan. Ik heb nog een troostgrond voor hen. Tegenover heel veel van de buitenlandsche inzendingen deden de vaderlandsche van min of meer bescheiden herkomst het nog wonderwel, want zelfs het Hollandsche négligé bleek niet zelden deftig tegenover de slechtzittende frakken en galatoiletten der gasten en scheen in meer dan één geval een gunstig getuigschrift af te leggen voor den ernst, de oprechtheid en de deugdelijkheid die onze schilderkunst, zelfs in deze dagen van stilstand of achteruitgang, eigen blijft.
Nu zou men gereedelijk deze tentoonstelling uit geen ander oogpunt willen beschouwen en aan geen ander doel dan juist dat (toch eenigszins geringe) van vreemdelingen-attractie willen denken, ware het niet, dat de (luide en herhaalde) aankondiging en de breed opgezette voorbereiding dan toch van iets geheel anders spraken. Niet tevreden met de dankbaarheid van hôtelier en winkelier voor den toeloop van buitenaf, hebben de organi- | |
| |
satoren echter zichzelf (ook al weer luide) bovendien nog die van den Nederlandschen schilder en beeldhouwer beloofd, immers hij zou door deze van een wissen dood geredde Vierjaarlijksche een les voor het leven ontvangen, en - dit was ongetwijfeld de bedoeling - zich laven aan deze verjongende bron van heilzame wateren, van her- en derwaarts toegestroomd op één wenk der uitnoodigings-commissie.
Naast de vereerende opdracht om iets tot stand te brengen waarnaar of waarover althans de zomerreis dit seizoen moest gaan, naast deze taak legden deze verdienstelijke lieden zich nog een andere op de gewillige schouderen, en maakten zich niet slechts tot de voorspellers van een verblijdende renaissance, neen tevens tot haar verwekkers. Geen wonder, dat zij het hoofd hoog droegen, nietwaar, geen wonder, nog eens, dat zij geen ongezalfde toestonden met roekeloosheid en profanen euvelmoed te dingen naar dit hun eigen gepatenteerde mentorschap, en toen de heer Conrad Kikkert ons met de beste bedoeling eenige curieuze (en als cultuurverschijnselen toch leerzame) Fransche schilders liet zien, hem en zijn Modernen Kunstkring met woede en hoon joegen uit... de kraamkamer hunner Internationale!
Nu ging er in nog andere kunstkringen dan die moderne toen ter tijd toch eenig zacht en half onderdrukt gemompel op. Men was daar - wie zou het gelooven, - ietwat sceptisch gezind. Want wie waren toch die ons van... den burgemeester gegeven leiders? Waren er lieden bij, toegerust met een prestige, een talent, en een organisatie-vermogen, eenigszins evenwaardig bijvoorbeeld, aan die van de ontwerpers van het Muziekfeest, Mengelberg, Royaards? Wij hadden van Berlage en de Bazel gehoord, hun namen schenen een antwoord op deze vrijpostige vraag - maar ziet, daar hadden deze hun ontslag ingediend! Want een tentoonstelling, ook van architectuur, ook van decoratieve kunst, een tentoonstelling van de gedachte-in-beeld, een ruim cultuurbeeld van de aanschouwelijke kunst, zou het nu toch maar eigenlijk bij nader inzien niet worden, die architecten vroeger zoowaar een zaal te veel! Reeds ontwaarde men in zich iets van deelneming voor de in hun illusies bedrogen ontwerpers dezer grootsche ideëele onderneming - toen het plotseling bleek dat zij zich volstrekt niet ongelukkig of teleurgesteld
| |
| |
voelden, maar integendeel dit verlies een winste achtten. Welaan, dacht men, het mentorswerk zal dan ofschoon minder grootsch, in beperkten zin zeker zeer volledig worden verricht en zij, die het volvoerden, kunnen door deze beschavingsdaad toch nog de reputatie erlangen, die ze reeds lang door stille zelfontwikkeling hadden verdiend.
Maar er was nog een categorie van menschen, die zich geen gouden bergen beloofden, voor den schat van kunstbesef aan te dragen door deze nieuwe Vierjaarlijksche. Het waren schilders, kunsthistorici, critici, die zich, wellicht ten onrechte en uit puur zelfbedrog, hadden ingebeeld, wel zoo ongeveer te weten wat er op het oogenblik alzoo buiten de grenzen gemaakt werd. Zij wisten zich, zeer zeker, vele bekwame, talentvolle en interessante werken voor den geest te brengen, - maar van een waarlijk lichtende en leidende nieuwe kunst wisten zij niet... Misschien dachten ze even aan Hodler. Maar Hodler, dit wist men, zond niet in. Men peinsde, wat dan toch wel de moderne kunst uit de Europeesche landen zou zijn, waaraan de hedendaagsche Hollandsche schilder zich opheffen en zijn geest zich laven zou, beter dan zij dit aan den inhoud onzer musea doen, en waaruit een keurcollectie van eventjes 1250 nummers te verzamelen viel... ....................... .......................
Op dit alles gaf de Vierjaarlijksche, met zoo gemengde gevoelens tegemoet gezien, een... ontwijkend antwoord. Zij bleek eigenlijk gewoonweg, dit zeer voor de hand liggende te zijn, een tamelijk willekeurige Salon, zooals elk schilder, die te Parijs is geweest (en welk schilder is dat niet?) er gewoonlijk wel eens een even binnenloopt, om een bijzondere sensatie van duizeligheid toch althans te hebben meegemaakt.
Een verwarrend ratjetoe is zoo'n verzameling en de organisatoren vonden het oneigenlijk of een beetje jammer of de moeite niet, daarin iets te ordenen, zoodat gij om twee werken van een kunstenaar die u interesseert, of van twee uit één groep, die u verwant schijnt, naast elkaar te zien, aan elkaar te toetsen, een paar zaaltjes moet doorhollen. Gezonde en gepaste lichaamsbeweging, ook paedagogiek: maak het ze niet te gemakkelijk, wat weerga. Heel vriendelijk van de heeren.
| |
| |
En nu steken we ons, waarde lezer, in de huid, niet van den overconscientieuzen dagbladcriticus, die waarlijk voor niets staat, en bij elk nummer van de inposante lijst een aanteekening van goed of afkeuring geeft, feilloos en zonder dralen, niet in die van den oud-gast of collectionneur (op speculatie of uit liefde) die zich de weelde veroorlooft achter in den reeds genoemden catalogus naar de prijzen te kijken, en wiens oordeel in de veelzeggende woorden duur of niet-duur is vervat - neen in die van den Nederlandschen kunstenaar, die hier ernstig en met open oog en open hart poogt (te midden van voetgeschuifel, ontmoetingen, conversatie, oordeelvellingen van papa, mama en bébé) de les te verstaan en haar duiding in zich op te nemen. Hij is er reeds meermalen geweest, en heeft een vogelvluchtig denkbeeld (met noeste vlijt verkregen) van wat er zoo al is.
Er zijn, - mijn rangschikking is volgens de quantiteit:
Eenig ten deele zeer kloek beeldhouwwerk, vooral van Belgen;
zeer veel mondain portretwerk;
zeer veel gladde, tam-illustratieve zelfgenoegzame burgermanspeintuur;
zeer veel technisch bekwaam, maar inhoudsloos figuurschilderwerk, dat misschien hier bedoelt een verscheidenheid van motieven en mogelijkheden van brutale uitvoering aan de hand te doen (Corinth, de Rochegrosse enz.);
tamelijk veel imitatoren-werk, zeer fatsoenlijk ten deele, geïnspireeerd op de Barbizon-school en de Hagenaars;
eenig zeer opmerkelijk, groot schilderwerk, als van Mancini, Sims, van Rijsselberghe, ook graphisch werk van beteekenis, en enkele Hongaren;
heel weinig, en tusschen dit vele moeilijk uit te vinden en nog moeilijker vast te houden fijner klein-werk.
boeiende en werkelijk onzen horizon verwijdende uitheemsche kunst, zooals één rauw-gezond schilderij van den Zwitser Buri, een machtig, ofschoon barbaarsch opgezet doek van den Rus Goreloff, en vooral de forsche, eenvoudig- gedachte, figuurstukken der Spanjaarden Zuloaga, de beide Zubioaurres, Torres en Chicharro.
Bij dezen overzichtelijken staat is zeer veel niet zoo gemakkelijk in te deelen minderwaardigs, nog meer middelmatigs, en eenig
| |
| |
superieurs, zooals de groote Renoir, de Braquemond e.a. voorbijgezien, noch heb ik er den stemmigen penibelen fijnen Hongaar Rippl-Ronai in kunnen opnemen.
Maar meer dan een nauwgezet verslag lijkt voor den leergierige een korte karakter-aanduiding van groepen hier vereischte - het allermeest echter zal hij van deze tentoonstelling opsteken, wanneer hij, al het omringende vergetend, zich daar plaatst, waar, ook al weer verspreid helaas, die schilderijen hangen die ons waarlijk een kijk geven op een zeer sterke kunsttraditie, van de onze geheel verscheiden: de Spanjaarden. Zuloage met zijn indrukwekkend half-visionair doek, de Zubiaurres met hun prachtige mensch-figuren en stillevens, saamgeschikt tot stijlvolle geheelen, de Torres met zijn statieus-naieve verbeeldingen, Chicharro met één zeer trouwhartig-vroom landelijk stuk, en één in zijn eenvoud en directheid verrukkend straatgezicht.
Iets van groote stroomingen, diep bewogen, zwaar en machtig, geeft deze Vierjaarlijksche allerminst, maar waar wij in ons besef van het bewegen van den revolutionairen geest in de omringende landen door deze expositie zoo zeer weinig worden verrijkt, doet het althans goed, dat wij er het houvast in kunnen waardeeren, dat een gezonde, levende traditie geeft, ook elders.
|
|