De Nieuwe Gids. Jaargang 27(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] [De Nieuwe Gids. Jaargang 27. Deel 2] Rousseau 1712 - 28 juni - 1912 door Hein Boeken. I. Tot eenen verren vriend. Nog ruischen de eiken bij het murmureeren Der beken en het klateren van val Met dien ondoofbren, altijd wakkren schal, Die schijnt, al blijft hij, stadig te vermeeren... O zijn daar die, als gij en ik, nog eeren Die enklen die, boven 't ontelbre tal Van wie daar leven naar gewoonheid al, Van heilge Stem hun stemmen mochten leeren, Die heil'ge Stemme, die uit woud en beek Hun sprak en van een dieper waarheid zwol Dan andren licht uit stof, papier en rol, Die in hen lichtte dat de nacht hun leek Een lichter dag met waerelden en scharen, Die dezer schare en waereld 't voorbeeld waren? [pagina 2] [p. 2] II. O menschen-beeld, hoe moeilijk is uw vondst! Toch zóó nabij - 'k bedoel dat diepste wezen, Dat ieder moest uit de oogen kunnen lezen Van wie daar naast hem leeft - maar o ongunst Van al wat is des menschen kracht en kunst: Al wat hem mocht van 's levens leed genezen, Hij ziet het rond als vijand opgerezen En liefde's toog werd schier onvindbre gunst - Toen, - Mozes slaand op rots-wand in woestijn, Met liefde's staf en 't innigste gelooven, Die aller dorst deed milde bronnen stroomen - Zoo toen de mensch tot 't uiterst was gekomen Van dorst en dorheid en 't al lag bestoven, Was Hij 't die slaakte klaatrende fontein. Hilversum, 28 Juni 1912. Vorige Volgende