De Nieuwe Gids. Jaargang 27(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 668] [p. 668] Verzen van Henri H. van Calker. Herfst-tonen. I. De berkeboomen vlammen rossig tegen De laag-gespannen, regengrijze lucht, De blâren dwar'len als een dolle vlucht Van bonte vlinders over pad en wegen. Op veld en weien donker-gouden vegen Van dorre blâren, die bij 't windgerucht Nog even ruischen, als een stervenszucht En dan verkwijnen onder triesten regen. O zuiver spiegelbeeld van mijn gemoed, Goud-bronzen herfst met uwe pracht van kleuren! Gouden illusies droomde ik mij een stoet, Maar ach! ze zijn, als uw verwelkend blad, Verschrompeld alle, tot ik niets meer had En 'k om dien lieven waan nu zacht moet treuren! [pagina 669] [p. 669] II. Het oog der zon in deze late tijden Is licht omfloersd en als het maanlicht zacht, Heel-teer getemperd bleeke glanzen glijden Over het rood en bruin der najaarspracht. 't Is nu zoo stil en rustig in den wijden Gewelfden hemel, waar geen wolkje jacht, Hemel en aarde sterven langzaam beiden, Uit toon en kleur schreit op één stervensklacht. O mocht ook ik, als zon en aarde, sterven In zelfde eenheid met dat ééne heil, Dat ik zoo vaak in duizenderlei verven Mij heerlijk beeldde, maar dat is verdwenen Gelijk het dorre blad, dat voor een wijl Zoo innig-blij de zon nog heeft beschenen! [pagina 670] [p. 670] III. Nu lijden alle boomen bitter leed, Droppel na drop bloedige tranen vallen, Ze laten zinken 't feestlijk zomerkleed, De blâren tuimelen bij duizendtallen! Al hulpeloozer in den grijzen dag De boomen strekken hunne spichtige armen! Of éénmaal nog de zonne schijnen mag Om 't naakte lijf teer-koestrend te verwarmen! Eéns hebben zij het leven lief gehad, Toen luwe windjes jeugdig-dartel speelden Met al de weelde van hun ruischend blad En jonge vogels in hun schaduw kweelden. Zoo neêvlen weg illusievolle droomen, 't Wordt alles grijs en als der boomen blad Valt weg het heil, dat blij eens is gekomen, Alleen de weemoed blijft om 't geen men had [pagina 671] [p. 671] Zwijgen. Ik wil je steeds zoo héél veel zeggen Als je dicht bij me zit En ik in mijne hand mag leggen Jou handje, fijn en wit. 'k Zie zooveel blauwe aartjes spelen Een ragfijn lijnenspel, Dat ik nauw waag je zacht te streelen 't Doorzichtig blanke vel. Zoo menig uur wij zitten beiden Roerloos en spreken niet, Slechts de oogen zeggen bij het scheiden Ons duidelijk verdriet! Vorige Volgende