De Nieuwe Gids. Jaargang 27
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 587]
| |
Vooruitwarende schaduwen door C. van der Pol.Zooals iedere week, was dien klefkouden Zaterdag-namiddag in Februari 1881, vanaf drie tot negen uur, in alle biechtstoelen van 't haagsche houten noodkerkje gelegenheid om te biechten geweest. Daarna kwamen de biechtvaders, de pastoor en z'n drie kapelaans, allen koud en rillerig, in de huiskamer bijeen, en drongen in de eerste oogenblikken om de lustig snorrende kachel, - 'n goedig burgerlijk meubel, zonder andere pretentie dan die van onberispelijk gepotlood te zijn. Zooals de overige meubelen glimmend geboend waren; zelfs 't zwarte kruis boven 't buffet, waarop 't geelhouten gesneden Christusbeeld zoo in-droevig neerblikte. De jongste van dit viertal, kapelaan Drooglever, 'n slanke zesvoeter met ravenzwart haar en schalks pinkende oogen, stond zich 't lenige lijf in allerlei bochten te wringen. ‘Zeg, eerwaardig slangenmensch, je bent toch niet van plan om kurkentrekker te worden?’ - lachte de pastoor, die in z'n mantel gehuld 'n vrij forsch figuur sloeg; doch nu hij dat breed-uithangend kleedingstuk had afgeworpen, 'n schrikbarend vermagerd lichaam te zien gaf. Het wasgele breede gezicht, bekroond door 'n wijd-uitstaande bonnet, waaronderuit dikke grijzende lokken golfden, deed die magerte nog te scherper uitkomen. ‘Och, och!’ - klaagde Drooglever, zich stevig de handen wrijvend, die hij boven de kachel hield - ‘wat kouwe kerk hebben we hier toch!... De voeten vallen je in den biechtstoel schier af!.. 't Wordt hoog tijd dat we van zoo'n unheimischen loods afraken... En dat in 'n groote stad!... 't Is eigenlijk schande!’ ‘Ja-ja’ - meesmuilde de pastoor - ‘omdat wij 't koud hebben, moet er 'n nieuwe kerk komen!... 't Is dan ook altè, wanneer de biechtvader kouwe voeten krijgt!’ ‘Tsja!’ - hernam de jonge kapelaan, terwijl hij zich 'n weinig | |
[pagina 588]
| |
verlegen achter 't oor krabde. Z'n beide oudere kollega's, - de oudste reeds ietwat grijzend, de ander 'n blozende blonde, bezig 'n korpulent heer te worden, - keken hem glimlachend aan met oogen, die van achter de brilleglazen de vraag lieten aflezen: ‘Hoe red je-je hier nou uit?’ - Want ze begrepen allen drie, hoe de nog al strenge pastoor hier doelde op de ‘weinig spiritueele opvattingen, waarmee 't seminarie de jongelui tegenwoordig aflevert’ - zooals hij, meer bepaaldelijk met 't oog op den Benjamin, placht te klagen. Maar Drooglever was niet gewoon, zich door puriteinen in den knel te laten brengen. Na nog 'n zeer gewichtig gerekt ‘Tsja!’ volgde met stalen gezicht: ‘De menschen blijven immers weg uit zoo'n kouwe kerk?... Ziet maar 's, hoe slap we 't vanavond hebben gehad... En er wordt me van verschillende zijden verteld, dat de meesten van onze luitjes in 't Westeinde gaan biechten’. ‘Bravo!’ - riepen de twee andere kapelaans, en ze zagen elkaar aan met gezichten, waarmee ze zeiden: ‘Wat schelm toch!’ En de pastoor zei, eveneens lachend: ‘Kaerel, dat heb je nou 's flink gezegd. Maarre... neem me niet kwalijk!... 'k verdacht je sterk van wèl aan onze kleume voeten, en niet aan onze biechtelingen te denken... Want je weet 't: 'k kan me 'r maar niet overheen zetten, dat 't seminarie tegenwoordig... enzoovoorts... 'k Ken mezelf niet 't recht toe de heeren te vervelen, door altijd hetzelfde te zeggen’. De twee oudsten zaten te grinniken. Drooglever deed, alsof de zalige vermaning hem nog al aanpakte. ‘Veroorloof me heeren, toch nog iets op te merken’, - zoo ging de pastoor, nu ernstig, voort. - ‘Jullie weten, dat 'k er allerminst van houd den apostel uit te hangen... 'k Heb zelfs 'n broertje dood aan bigotterie... Maar... de menschen verwachten van ons iets beters dan zelfzucht, zinnelijkheid en onverstorvenheid’. De kapelaans keken strak voor zich uit, en met zorg vermeed de een den ander aan te zien. ‘Nou zal je 't misschien vreemd vinden, dat 'k je vanavond zoo bepreek... Maar 't moet me van 't hart, en Rijckmans zal aanstonds wel willen toelichten waarom: laten w' er toch angstig voor waken, de zwakke broeders niet te ergeren... De laatste dagen hebben mij zoo buitengewoon treffend geleerd, hoe gemakke- | |
[pagina 589]
| |
lijk we de menschen naar onzen kant kunnen trekken en behouden. Helaas!... helaas!... 't is me eveneens duidelijk geworden, hoe we ook vaak lichtzinnig de lui àfstooten, de kerk uitjagen... Niet de koude en de vocht van onze nederige kerk ontnemen ons de biechtelingen en doet in de ciborie de hosties beschimmelenGa naar voetnoot1). Wat Drooglever daar zei van 't biechten in 't Westeinde is al te waar. De paters daar verstaan, beter dan wij, de kunst de lui met ontzag tegen den priester te doen opzien...’ ‘Juist: de kunst... de kunst!’ - mompelde kapelaan Van Driel, de middelste. ... ‘Heeren, oordeelen wij niet!’ - zei de pastoor, die de laatste volzinnen onbestudeerd geestdriftig, dus hartelijk welsprekend, ondanks z'n asthmatisch hijgen, had uitgezegd. - ‘Natuurlijk bedoel 'k allerminst dat we 'r 'n “kunstje” van moeten maken. Wèl, dat we streng op onszelf hebben te letten, opdat we, zij 't dan zonder eenige booze bedoeling, onze luitjes niet desillusioneeren... Maarre, laten we even aan tafel gaan, misschien wordt 't anders wel wat laat, vooral voor Drooglever... U heeft immers morgen de eerste mis?’ De jongste kapelaan knikte bevestigend. ‘Maar’ - zoo liet hij erop volgen - ‘daarom behoeven de andere heeren zich niet te haasten... M'n preekie is klaar... trouwens 'n doodgemakkelijk lessieGa naar voetnoot2) heb 'k morgen-ochtend: over 't gebed’.
* * *
De heeren gingen, ieder achter z'n stoel, om de tafel staan, die slechts voor 'n collation was gedekt; want 't was vastendag. Alleen voor den pastoor, die als zeer zwak man, van 't vasten gedispenseerd was, stonden eenige uitzonderingen. Vanonder 'n donkere lampekap wierp de groote suisende gasvlam 'n wijduitgestrekte lichtschijf over 't hagelblanke linnen en deed 't servies behaaglijk schitteren. Alvorens te gaan zitten, namen de heeren de bonnetten af en deden, met 't gezicht naar 't kruisbeeld gekeerd, in stilte 'n kort gebed; de pastoor en beide oudste | |
[pagina 590]
| |
kapelaans sloegen ernstig langzaam 'n kruis, Drooglever deed 't oneerbiedig vlug en schuifelde ongeduldig met de voeten, omdat hij op de anderen moest wachten toen hij z'n gebed had afgelispeld. ‘Van Driel doet morgen de Hoogmis, niet waar?’ - zei pastoor toen men gezeten was. - ‘Zou je dus niet wat meer nemen dan de kollatie. 't Is 'n lange rek tot morgen-middag, - en dat voor zoo'n zwakken vogel...’ Van Driel deed koddig verontwaardigd. ‘Fortis in medio’,... 'k verzoek u wel dit hier in 't oog te houden... Maar... als pastoor gebiedt: ‘eet en drink’, dan troost ik me met ‘gehoorzaamheid is beter dan offerande’. ‘Dusse...?’ ‘Jaja’, - zei de pastoor, toen kapelaan Van Driel hem lachend vragend bleef aanzien, - ‘eet 'n goeje boterham... Je geeft zekeren pater-kapucijn, die 'k hier 'n paar weken heb gehad, niks toe in gehoorzaamheid... Die beschouwde mij als z'n overste,... dat was hem trouwens gezegd... Nou, je begrijpt...’ ‘Dat-ie 't er graag op liet aankomen’ - spotte Rijckmans de oudste kapelaan - ‘Gehoorzaamheid hielp 'm in dit geval af van 't offeren!... 'k Ken dat; zag ook eens 'n kapucijn, puur uit gehoorzaamheid! in no time 'n korpulente karaf brandewijn leegpimpelen; onderwijl rookte-n-ie 'n kwart kistje sigaren op en voerde 'n weinig-stichtelijk discours over de sancta simplicitas van broeder AegidiusGa naar voetnoot1)... Als zoo'n boetvaardig kloosterling uit is, al is 't om 'n triduum of oktaafGa naar voetnoot2) te preken, doet-ie nog al 's raar’. ‘Die eerwaarde had dus meer spiritualische dan spiritueele opvattingen!’ - spotte Drooglever met 'n uitdagend glimpje naar den pastoor. Deze had z'n avond-eten spoedig beëindigd en dronk nog 'n weinig water en wijn bij kleine teugjes. Onverstoord antwoordde hij op Drooglever's ondeugendheidje: ‘dat hàd-ie,... en velen mèt hem. Juist omdat de opvattingen van eenvoud en goede | |
[pagina 591]
| |
trouw van die bruine heeren vaak wat te drastisch zijn, houden wij hen dan ook liefst uit Holland vandaan... Onder de noordbrabantsche en vlaamsche boertjes is er zoo gauw geen aanstoot;... maar door hun grappenmakerij zou ons hier de boel gauw uit de hand vallen...’ * * *
‘A propos!’ - met 'n fijn lachje om de saamgeperste lippen in de richting van den jongste, zei de pastoor dit; - ‘wanneer Benjamin kaatst mag vader Jakob zeker wel 'n bal terugslaan... Als vervolg van wat 'k daar zei vóór we aan tafel gingen, nog dit: Onze parochie is vrijwel dood en in dien toestand mogen we niet berusten... Heel wat zal er dus moeten gebeuren,... veel gewichtigers zelfs dan 't bouwen van 'n nieuwe kerk...’ ‘Pastoor wil zeker eerst wat levende steenen optasschen!’ - zei Van Driel. ‘U slaat den spijker op den kop;... maar u zal ook begrijpen, dat dit met wat rethorica niet is te bereiken... Rijckmans, die met dit bijltje al meer heeft gehakt, is nu bezig met 't uitwerken van 'n plan de campagne tegen den duivel...’ ‘Zoo,... bent u nòg exorcist?’Ga naar voetnoot1) - zei Drooglever tot z'n oudsten kollega. Maar deze gaf geen ander antwoord dan 'n onwillig schokschouderen. ‘'k Vertrouw dat we vat op de lui zullen krijgen’ - vervolgde de pastoor ietwat streng in de richting van Drooglever - ‘Er zal dan ook spoedig 'n beroep op uw aller ijver worden gedaan. ... Maar heeren, laten we voorloopig met onszelf beginnen, en optreden als spiritueele menschen. Met bigotterie en ritueele letterknechterij valt hier niets te beginnen...’ Met vorschende, tot spleetjes dichtgeknepen, oogen zat de jongste kapelaan den pastoor aan te staren. ‘Daar komt wat,... let goed op!’ - zei hij zichzelf. En de ernstige oudste, duchtend 'n verder brengen en verkeerd begrijpen, fronste wenkbrauwen en kin toen hij, haast onmerkbaar 't hoofd schuddend, den pastoor aankeek. Deze merkte dit waarschuwend gebaar op en nam 't dadelijk ter harte; want, even ophoudend, hernam hij: | |
[pagina 592]
| |
‘Wat 'k maar wilde zeggen:... niet op eigen ongemak moeten we hier letten, althans zeker niet op de eerste plaats; maar - vergeef me, dat 'k vanavond zoo vervelend braaf ben! - op de zielen der geloovigen komt 't aan. En als we die hebben, dan zullen onze parochianen wel zorgen voor 'n gepaste bewaarplaats van 't hoogheilig Sakrament’. ‘Wat beteekent dit alles toch?’ of ‘Wordt de oude heer nou malend?’ - zulke vragen kon men lezen in den blik, waarmee kapelaan Drooglever 't gezelschap rondzag. Maar de beide andere kapelaans zaten ernstig voor zich te zien. ‘En nu mijnheeren, zal u mij, armen zwakkeling, wel willen toestaan te gaan rusten... 'k Voel me òp’. - Met deze woorden rees de pastoor uit z'n stoel. Na staande z'n gebed na tafel te hebben gedaan, wendde hij zich nog even tot Drooglever. ‘'k Zou u willen verzoeken, morgen-ochtend na uw mis de uitreiking van de heilige Kommunie aan mij over te laten’. ‘Heel graag, pastoor’ - zei de kapelaan gemelijk en met 'n ‘wat-beteekent-dit-nu-weer?’-gezicht. ‘Er komt 'n kommunikant, dien ikzelf bedienen wil’ - zei de pastoor geruststellend. - ‘Misgun me dit genoegen niet...’ En tot 't heele gezelschap ‘Goede nacht heeren!’
* * *
Stil nadenkend bleef 't drietal kapelaans even zitten. 't Eerst onderbrak Drooglever de stilte door plotseling op te staan, zich met de beenen over 'n stoel uitgestrekt, naast de kachel neer te zetten. De twee ouderen deden het gebed na tafel, en toen nam ook de jongste, in z'n achtelooze houding blijvend, de bonnet af en bad mee. - Hij scheen 't eerst vergeten te hebben. Nauw was 't laatste kruisteeken geslagen, of Drooglever zei vroolijk: ‘na zoo'n mooie oratie van onzen eerwaardigen baas zullen we nu 'n reukoffer plengen’. Hij presenteerde z'n kollega's 'n schitterend gegarneerd kistje goudkleurige sigaartjes en stak zelf 'n dikke havanah op. ‘Geneert je niet, heeren!’ - moedigde hij aan, ziende hoe Rijckmans het kistje onaangeroerd liet. - ‘Vader is nog ruim voorzien, al staat de fabriek dan stil’. Zelf pufte hij dadelijk de kamer vol blauwe rookwolkjes. | |
[pagina 593]
| |
‘Neem me niet kwalijk’, - zei Rijckmans - ‘'k zal nog niet rooken... Je zei daar dat jullie fabriek stop staat?’ ‘Ja, dat schreef vader me vandaag. Z'n werklui hebben 't op 'n uitsluiting laten aankomen... Die malle kerels... Zoo'n lock-out moet iets quite moderns zijn, - althans hier in Holland... ‘Zoo... je schijnt goed thuis in sociale aangelegenheden’ - zei Rijckmans pijnlijk glimlachend. ‘Nou... goed thuis!... Laat 'k je zeggen, dat 'k juist in deze dagen de eerste praktische les heb gehad... 'k Kreeg deze week 'n brief van huis, waarin stond dat vader's werklui allemaal, op 'n paar ouwe stakkers na, zich hadden aangesloten bij 'n vakbond... Da's ook iets van den allernieuwsten tijd!... Nou begonnen al dadelijk de allerergste praatjesmakers zich te roeren... 't Was vader al lang bekend, dat ze meer loon en minder werkuren wouwen hebben... D'r was zelfs al 'n mooi plan de campagne opgemaakt: stukje voor stukje zouen ze hun eischen doorvoeren... Vader hield zich van den domme, dat kan je denken. “Un homme averti en vaut deux”, niet waar?’... ‘Waaruit men dus zou besluiten, dat 't hier 'n kollektief ge voerden belangenstrijd geldt’, - zat Rijckmans voor zichzelf te mompelen, - ‘althans wat de arbeiders betreft’. ‘Dat zou men zoo zeggen... Maar als de fabriek op de flacon raakt, zijn de knechts er nog naarder aan toe dan wij... 'k bedoel dan m'n familie... Denkt u nu 's de komieke situatie: daar krijgt m'n vader, eenige dagen geleden, 'n deputatie op z'n kantoor: 't bestuur van den vakbond, waarvan z'n knechts leden waren geworden; èn... die lui kwamen voorstellen om te onderhandelen, - let wel: “on-der-han-de-len”! - net zoo zwaarwichtig alsof 't diplomaten van 'n groote mogendheid waren!... over: verbetering van de arbeidersvoorwaarden aan de fabriek... Vader, in plaats van die kerels 't gat van de deur te wijzen, - immers 't waren nog niet eens z'n eigen werklui? - was nog goedig genoeg om dezen heerschappen te zeggen, dat-ie 'r wel 's over denken wou... Toen schreef-ie dadelijk aan Heer-Zoon om raad...’ ‘Zoo’, - zei Rijckmans, die zich, duidelijk blijkbaar, niet weinig zat te verbijten - ‘dus heb je den ouden heer in deze moeilijke kwestie van advies gediend?’ | |
[pagina 594]
| |
‘Dat moest 'k wel hé? Want vader schreef me: “Laat me nu eens zien, dat 't goed is 'n Heer-Zoon te hebben... Welnu, 'k vond hier de kwestie nog al eenvoudig... Zoo schreef 'k dan ook eergister, dat-ie zich tegen zooveel aanmatiging van werklui schrap moest zetten. Stel ze voor 't alternatief: bedanken voor den bond of de laan uit... Niet jullie, en nog minder 't bestuur van je bond, maar ik bepaal het loon en de werkuren, - ik, eigenaar van de fabriek, die zelf 't best kan beoordeelen hoeveel 't lijden kan... Nou, zoo is 't gebeurd ook... De heeren verkozen niet voor hun bond te bedanken. “Dan gaan jullie maar bij je opruiers in dienst; ik heb geen werk meer voor je”, - zei vader. De luitjes hebben nog eenige dagen bedenktijd... Haast is er niet bij - schrijft vader - want de tabak is duur en er is groote voorraad in 't magazijn. Mocht 't te lang duren, dan staan er voor elken stijfkop natuurlijk weer tien anderen klaar om in te springen... Zoodat wij reverends hier kunnen dampen ad libitum!... De firma Drooglever kan 't best lijden!...” * * *
Rijckmans was opgesprongen en liep met zwaar dreunende stappen in de kamer op en neer. Toen hij daar z'n jongsten kollega hoorde spotten met zoo ernstige aangelegenheden, kostte 't hem groote moeite zich kalm te houden. En toch: zoo ooit, dan pastte hier slangenvoorzichtigheid. Schier iederen dag werden hij en pastoor eraan herinnerd, hoe dezelfde spotter, die zoo lichtvaardig oordeelde over 't wel en wee van de werkers in z'n vader's dienst, evenzeer 'n loopje nam met de ernstige opvattingen van pastoor en den oudsten kapelaan, wat de uitoefening van de priesterlijke funkties betrof. In den kring, die de priesters van het dekanaat vormden, haalde hij zich daarover telkens, onder aanmoediging juist van de zeer rechtzinnigen, 't hart op, en was, zonder 't misschien zelf te bevroeden, oorzaak, dat de pastoor als “jansenist”Ga naar voetnoot1) werd gescholden. Terwijl Rijckmans over dit alles liep na te denken, werd 't zoo stil in de kamer, dat er niets zich deed hooren dan 't getiktak van de | |
[pagina 595]
| |
klok en 't gepuf van den staag dampenden Drooglever. “U houde 't mij ten goede kollega” - zoo zei Rijckmans eindelijk, in streng afgemeten kadans, - “maar in dit geval kan 'k niet veel achting gevoelen voor den fabrikant Drooglever; en nog minder voor z'n advizeerenden Heer-Zoon... 't Zou, dunkt me, wèl zoo nobel zijn geweest, wanneer de grieven van die werkmenschen eerst ernstig aangehoord, en, als ze gegrond bleken, ook uit de wereld waren geholpen”. “Wel alle menschen-nog-toe!” - spotte Drooglever, die daar nog altijd zat in studentikose houding, de bonnet op één oor, en door 't blauwe waas van sigarenrook z'n ouderen kollega, met 'n glimlach om de saamgeperste lippen, aanstarend... “Hoor 's, alle respekt voor je goedig hart; maar... als je daarmee 'n sigarenfabriek had opgezet, dan was geloof 'k, de firma Rijckmans al heel gauw straatarm geworden”. “Wanneer die firma niet kon bestaan dan door haar arbeiders op onbehoorlijke wijze uit te buiten, - wat zou er dan aan haar verbeurd zijn?... Waarom mag de werker bij uw vader niet doen wat 't ellendigste scharrelaartje langs de straat als 'n vanzelfsprekend recht is toegekend: bepalen wat-ie voor z'n werk, voor de kracht van z'n lichaam, voor z'n bekwaamheden zal ontvangen van den man, die daarvan gebruik maakt?... 'k Wil hiermee volstrekt niet zeggen, dat de wederpartij dan maar dadelijk gereed moet staan om de gestelde eischen in te willigen... Maar:... er niet eens over te willen praten met den man in kwestie of met z'n lasthebbers!... dàt vind 'k, neem me niet kwalijk, in één woord schandelijk... Schandelijk vind 'k 't nog te meer, enkel omdat de lieden van hun recht om lotsverbetering te vragen, gebruik maken, ze hondsch op straat te schoppen;.. gevoelloos te spotten met den hongerdrang, die hen straks weer in de fabriek zal jagen als willooze werktuigen van den broodheer,... van den fabrikant, die nog voordeel trekt uit dezen strijd, waarmee zooveel leed is gemoeid...” Rijckmans wond zich, al sprekend, meer en meer op. Z'n oogen werden vochtig, z'n stem trilde, vooral toen hij erop liet volgen: “En wat voor indruk zou 't maken, wanneer die onnoozele, bedrogen werkers wisten, dat 't is op advies van 'n priester, dat ze zoo behandeld worden?... Van 'n priester, tegen wien | |
[pagina 596]
| |
ze moeten opzien als tegen den Gezalfde des Heeren!”... Nog eens, kollega,... je hebt schandelijk lichtzinnig gehandeld’. ‘Wat had 'k dan moeten doen?’ ‘U er buiten houden... Wij, priesters, kunnen in deze zaken geen enkele verantwoordelijkheid dragen... We weten niets - niets helaas!’ - hier zuchtte Rijckmans diep - ‘van de ekonomische verhoudingen... Wij staan wildvreemd tegenover het moderne leven!...’ ‘Nou maar’, - zei Drooglever onverstoorbaar - ‘ik acht me niet zóó groen als jij ons afschildert... Ik ken 'n sigarenfabriek althans genoeg, om te weten, dat daar maar één heer mogelijk is; net als er op 'n schip maar plaats is voor één gezagvoerder... 'k Voel m'n konsientie dan ook niet in 't minst bezwaard, wegens m'n advies... 't Was het eenig mogelijke... Ook, - let wel... bezien van priesterlijk standpunt...’
* * *
Van Driel, die tot dusver aandachtig luisterend, lichte trekjes aan z'n sigaartje deed, mengde zich nu ook in 't gesprek. ‘'k Geloof dat Rijckmans deze dingen te tragisch opvat, en Drooglever wat al te luchtig... A la guerre comme à la guerre... 't Geval zou zich kunnen voordoen, dat we over deze kwesties moeten preken... Wat zouden we dan moeten zeggen?...’ ‘Och toe, kollega’, - zei Rijckmans - ‘och toe: doce nos, ... we hebben 't zoo noodig! ‘Ja maar’ - grinnikte Van Driel - ‘'t doceeren staat eer aan jou dan aan ons... Wat 'k zeggen wil, geef 'k slechts ter beoordeeling... 'k Zou dan de kwestie stellen zooals in de gelijkenis van den wijngaard... De goede eigenaar bepaalt het loon naar zijn goedvinden’.Ga naar voetnoot1) ‘Er is aan zulke behandeling exegetisch 'n steekje los... De gelijkenis slaat heelemaal niet op moderne arbeidsverhoudingen, geeft zelfs voor 't achterlijkste bedrijf van onzen tijd geen enkel criterium ter bepaling van loon... En dat kunnen we niet missen... 't Voorzichtigst zal zijn, van dit gegeven geen gebruik te maken, als we,... wat de Hemel verhoede,... ooit gemoeid worden in arbeidskonflikten... Mijns inziens zullen beide partijen | |
[pagina 597]
| |
telkens stevig dienen te worden herinnerd aan 't septum, - vooral echter de werkgevers. Niet omdat dezen uiteraard slechter zijn; maar met 't oog op 't profane, echter zoo vanzelfsprekende ‘occasio facit fures’. - Aldus Rijckmans tegen wien de beide anderen opeens opzagen, de oudste met bewondering, de jongste met wantrouwen, - te oordeelen althans naar 't weinig vriendelijke van z'n oogopslag. ‘Maar zou, vóór alle materieele overweging,... want hierop komt toch in hoofdzaak het van toepassing verklaren van 't septum neer,... niet de zuiver moreele in aanmerking komen de gezagskwestie? - vroeg Van Driel. ‘Zouden we 't ooit kunnen verantwoorden, 't werkgeversgezag te hebben ondermijnd? - Dat gezag is toch, als elk ander, uit God....’ Drooglever's gezicht ontspande zich. ‘Hulde kollega... Dàt noem 'k nou 'ns je ware spiritueele opvatting... En een die volkomen wordt gedekt door Summus en Syllabus...’Ga naar voetnoot1) ‘Nou, nou’, - weerde Van Driel af - ‘jij bent 'n beetje te erg partij in de zaak... primo als fils à papa, secundo als advizeur in mora gesteld... Wat 'k daar zei is 'n sociale wijsheid, in hoofdzaak gegrond op wat Kuilenburg van tijd tot tijd doceertGa naar voetnoot2). Met alle respekt voor de geleerde paters daar, praktisch weten ze er niet veel meer van dan wij, eenvoudige kapelaans... Rijckmans heeft 'n venia legenda, dus zal hij allicht meer erover hebben gelezen dan wij’. ‘Tut-tut, Rijckmans draafde daar-net zoo'n beetje door in roojen trant!... En graag geef 'k toe, allicht te eenzijdig en te geestdriftig voor m'n vader partij te kiezen!... Wel-nou... d'as toch zeker geen doodzonde!... Maar... toch hou 'k me aan de door jou geponeerde gezagskwestie... Alle gezag is immers uit God?... Iets anders mogen we op den preekstoel toch niet zeggen?... Hoog dus 't gezag! 't Gezag van den paus, 't gezag van den koning, 't gezag van den kapelaan, 't gezag | |
[pagina 598]
| |
van... den fabrikant... Wat zou er van den boel terecht komen, als we dat loslieten?... Nog eens: hier hebben we je ware spiritueele opvatting van 't maatschappelijke vraagstuk’. Drooglever wuifde komisch-geestdriftig met z'n bonnet Van Driel toe. Rijckmans zette zich medelijdend glimlachend neer, ‘'t joggie is nog niet wijzer!’ in zichzelf verzuchtend.
* * *
‘En op zoo'n hartig brokje spiritualisme zal 'n lekker glaasje spiritualia smaken!’ - spotte Drooglever met z'n onverwoestbaar humeur, opstaande om aan 'n schelkoord te rukken. - ‘Vader liet ons vandaag 'n stroopie piek-piek-fijn goedje bezorgen, waarvan 'k in de keuken door Ka wat heb laten brouwen!’ De meid, kwam spoedig opdagen met 'n blad, waarop drie glazen punch 'n streelend-prikkelende geur uitdampten. ‘Ah, jij bent heilige Martha de Tweede, Kaatje’, - zoo vleide Drooglever tegen de pastoorsche, - oudachtige meid, gekleed in paarsche, als 'n plank gestijfselde, jurk; boven 't sproetige gezicht blonk 'n dikke sneeuwlaag van geplooide tulle. De kapelaan ontlastte haar van glazen en beschuittrommeltje. ‘Och heeren’ - krijschte Ka, terwijl heur oogen traanden, - ‘wat zit u weer vreeselijk te smoken!... Morgen is de lucht nog niet weg en dan gromt pastoor op de meid!...’ ‘Nou Ka, verdraag dan dat grommen maar voor de kapelaans... Die geven je toch nooit standjes, is 't wel?’ - zei Drooglever. ‘Dàt most 'r ook nog bijkomme... 'k Mot toch al genoeg opete!... De kapelaans mosten meer an de arme meid denke!...’ Dat kwam snibbig uitdagend uit 'n mond, waarvan de bovenlip anders stijf gekneld leek achter haar beneden-zuster. ‘Maar je weet toch wel, dat wij aan vrouwspersonen niet mogen denken, dan alleen om ze God aan te bevelen?... En dat doen we trouw hoor!’... Droog kuchend liet Rijckmans over deze familiariteiten ergernis blijken. Ka, den wenk begrijpend, zei dan ook geen woord meer terug. Met 'n schier knersend ‘genavend heeren!’ dribbelde ze heen. ‘We moeten niet zoo gemeenzaam zijn met dat schepsel!’ - zei Rijckmans. | |
[pagina 599]
| |
‘'k Mag ze zoo graag zien rijden!’ - spotte Drooglever - ‘en 'k moet natuurlijk 't “nomen est omen” te schande maken... Maar komaan heeren: nunc est bibendum! offe... “op de valreep”, zooals m'n indische oom, 'n stuk varensgast, of die er tenminste graag voor gehouden wordt, gewoon is te zeggen, als-ie z'n laatste pakt... 'k Moet naar boven, m'n preekie over 't gebed nog even nazien... Zoo'n vrome bidziel als ik, zal de lui 'ns leeren bidden!...’ - Met 'n komisch vertoon van zaligheid nam Van Driel 'n slokje uit z'n glas, en knabbelde beschuitjes. - ‘Dat moest de ouwe presidentGa naar voetnoot1) nog 'ns kunnen bijwonen!’... ‘Zoo, heeft de ouwe heer plezier van je gehad?’ - vroeg Van Driel. ‘Verbeeld-je, kort vóór m'n wijding zei hij nog tegen me: “Droogie, Droogie, wil je wel gelooven, dat 'k je met vreezen en beven kapelaan zie worden?... Zou je wel ooit buiten mis en brevier bidden?” - 't Schijnt, dat pastoor te Oostpolder al dadelijk 'n “briefje van houd 'm in de gaten” over me kreeg; want... 'k heb wel 'ns lucifers in m'n brevier gevonden...’Ga naar voetnoot2). ‘Da's nou 's 'n echte kapelaansmop!’ - bulderde Rijckmans - ‘Is die pastoor wel ooit boos op je geworden?’ ‘Nooit!... zelfs niet als 'k hem de lucifertjes terugbracht!... Eens heb 'k zelfs gedreigd, hèm te gaan kontroleeren... “Waarmee?” vroeg-t-ie. “Niet met lucifertjes!” plaagde ik. Hij was er niks over op z'n gemak, en 'k verdacht 'm sterk van 't met z'n brevier op 'n heel slap akkoordje te gooienGa naar voetnoot3);... ie had 't veel te druk met... renpaarden... Maar nou basta!’ - Hier nam Drooglever z'n laatste teug. - ‘Als jullie meer lusten van dit produkt van vaderlijke gulheid’ - 'n plagerig knipoogje werd op Rijckmans geworpen - ‘drinkt zooveel als... Pickwick, maar laat je niet wegkruien... Ka gaat over de stroop!... Goede nacht!’ * * * | |
[pagina 600]
| |
‘Goeje jongen toch,... maar als kapelaan 'n rare sinjeur!’ - zei Van Driel. - ‘Zou-ie geen beste reiziger voor z'n vader's zaak zijn geweest...’ ‘Och ja’ - zei Rijckmans, die thans, met opgetrokken neusvleugels in de richting van 't kistje sigaren, 'n goudsche pijp met portorico stopte - ‘och ja,... je weet hoe 't met de meesten van ons is gegaan:... 'n Heer-Zoon kleedt de familie... Vokatie en rijksdaalder zijn, althans voor 't gros der diocesane geestelijkheid, nauw verwant’. ‘Zeg 's kollega,... jij zegt de dingen zoo rauwelijks voor je neus weg!... Mij dunkt, ze moeten zich te Haarlem leelijk vergist hebben, toen ze jou 'n venia legendaGa naar voetnoot1) gaven.... 'k Geloof toch niet, dat 't de bedoeling kan zijn, vrijgeesten van ons te maken...’ Rijckmans zag z'n kollega met wijde schrikoogen aan. Deze kon eruit verstaan: ‘zou 'k me teveel aan jou hebben bloot gegeven?’ De ander begreep dit. ‘Och beste kollega noli timere... Je kan je gerust laten gaan tegenover mij... Maar je dient tegenover dat vroolijke Fransje voorzichtig te zijn!’ ‘Akkoord!’ - zei Rijckmans weer rustig rookend - ‘Maar wat je daar zei over dat vergissen te Haarlem... Die lui vergissen zich altijd... ze zijn konservatief weet je,... heel kalm en lodderig de wereld aankijkend, soms stug oproeiend tegen den stroom, die ze natuurlijk in 't eind toch meesleurt. Met 't oog op zulke menschen troosten anderen zich met 't Maken we ons geen kommer,
Ze worden immer dommer!’
‘Inderdaad, hun berekeningen komen altijd fout uit... Gelukkig alweer,... anders kostte 't nog meer moeite om de wereld wat vooruit te brengen’. ‘Lieve hemel, je bent 'n kwaje dissident!’ ‘Dat zou je ook zijn, als je had moeten doorworstelen wat ik en velen met mij hebben gehad... Ga naar Rome studeeren, | |
[pagina 601]
| |
of naar 'n universiteit... óf studeer heelemaal vrij op je eigen handje,... je onderworpenheid en zêlotisme, ook je onverschillige rust, - immers de meesten van ons, je mag wel zeggen 99 van de 100, zijn zieltjes zonder zorg? - je meeloopgeest, je onder allerlei leuzen bedolven, gehoorzaam slenderianisme;... 't gaat alles om zeep!... Of, - maar dàt is heel zeldzaam - je wordt zóó'n fanatiekeling, dat geen land meer met je valt te bezeilen. Vide de kloosterlijke agitatoren,... bijvoorbeeld de kuilenburgsche zegslui van seminaristen en jonge kapelaans,... ook van ouderen!... over sociale vraagstukken en historie’. ‘Hé, dat ze dat onder de bisschoppen niet zouden inzien!?...’ ‘Ze zien dat wèl in, maar op 't antieke kerkelijk beleid rust 'n fatum... Het is vastgeloopen... Om bijv. 't rationalisme te bestrijden houdt men de massa vreemd van de ratio; maar de enkelen die dezen vijand leeren kennen, zien al spoedig, dat-ie zoo kwaad niet is als-ie hun door Heer-oom wordt afgeschilderd... Indertijd zijn we met ons vijven of zessen, hyper-brave jongens, haantjes de voorsten van 't seminarie, te Amsterdam begonnen aan de apologetiek tegen de “Dageraad”.Ga naar voetnoot1) Dat ding maakte vooral door Multatuli schrikbarend veel opgang. MonseigneurGa naar voetnoot2) zag in ons werk veel goeds; vooral - naar-ie zei - “om de jeugd van geestelijke wapens te voorzien”... 't Duurde echter niet lang of mij werd 't duidelijk, dat Dageraad en kapelaans-apologetiek allebei niet veel meer dan stroovuurtjes waren... Geen van beiden zette de wereld in laaie. Maar 'k leerde 'n grooter “gevaar” voor de Kerk kennen... Let wel: ik zeg “gevaar”, maar eigenlijk moest 'k zeggen: “zegen”; - want 'k ben overtuigd, dat 't 'n stormwind zal worden, die, als-ie eenmaal goed losbarst, zal opruimen al de noodlottige oude prullaria en tot vernieuwing dwingen... Maar zoover zijn we nog niet. “Gottes Mühle mahlt langsam,... ach ja,... aber trefflich fein!”’
* * * | |
[pagina 602]
| |
Als gefascineerd door zulke, hem geheel vreemde, ja oproerig lijkende beschouwingen, zat de goedige Van Driel, met de ellebogen op de nog altijd gedekte tafel, de kin stijf gedrukt tegen de in elkaar geknepen vuisten, z'n medekapelaan als 'n orakel aan te staren. Even voelde hij 'n zeker verwijt in zich opkomen over z'n deelnemen aan zulk gesprek:... Maar, Rijckmans was toch 'n geëerd, ernstig en vroom man, van wien hij kon leeren... Diens gemoed was blijkbaar reeds lang vertrouwd met de zeker niet geijkte, maar daarom nog niet noodzakelijk slechte, denkbeelden. Met de zoo licht breekbare pijp tusschen de slanke vingers gekneld, blies Rijckmans dan ook al pratend, kalm 't eene rookwolkje na het andere uit... ‘A propos’ - zei Van Driel opeens - ‘Je bent ons nog verklaring schuldig van dat kommunie-uitreiken door pastoor-zelf, morgen-ochtend’. ‘Ja, dat wordt de bekroning van 'n mooi stuk werk. 't Is pastoor in deze dagen gelukt 'n jongen, die onder de socialisten was terecht gekomen, te bekeeren... Ik voor mij zou dat geen “bekeering” noemen, als 't hier alleen ging om den socialist...’ ‘Hé kollega!... Ken je dan 'n roomsch jongmensch 't recht toe, socialist te zijn?’ ‘Waarom zou 'k niet?’ ‘De Syllabus veroordeelt deze leer’. ‘Dat kan 'n vergissing van Pius IX zijn!...’ ‘Maar kollega!...’ ‘Ben je zeker, dat Pius met den Syllabus ex cathedra heeft gesproken?’Ga naar voetnoot1) ‘Neen,... maar moeten we dan altijd op 't kantje van dien afgrond wandelen?’ ‘Met iemand het recht toe te kennen, socialist te zijn, wandelt men evenmin aan dat kantje als met den komenijsman zelf z'n krentenleverancier te laten kiezen... Op zichzelf heeft socialisme met kerkleer of moraal niets te maken. Dat verliezen wij gewoonlijk uit het oog. Men kan toch moeilijk alles in 't dwangbuis van onze dogmatiek wringen? - Nu geef 'k echter | |
[pagina 603]
| |
dadelijk toe, dat de socialisten zelf vaak onverstandig genoeg zijn, dit uit 't oog te verliezen. Ze zijn meestal meer anti-klerikaal dan socialist... ja, volkomen ongeloovig en anti-godsdienstig... Daartoe is reden,... 'k erken 't; maar... 't is tòch slecht... Dáárom sprak 'k daar van ‘bekeering’. De jongen is weer tot God en de Kerk teruggebracht, die-n-ie den rug had toegekeerd... Vanmiddag is-t-ie te biechten geweest, blijkbaar in zulke gesteltenis, dat pastoor daarvan zoo straks nog onder den indruk verkeerde... En morgen-ochtend, als die jongen ten Hoogtijd gaat, verlaat de afgetobde ouwe heer vóór dag en dauw z'n bed om zelf de kommunie uit te reiken... Zie je, daar heb-je nou weer zoo iets, waarmee het gros van ons den draak zou steken. Maar 't is toch 'n teeken van levendig geloof. Pastoor neemt nooit bloot-automatisch de hosties tusschen z'n vingers om ze rond te deelen als 'n papa de pepermuntjes onder z'n kinderen. Neen, iedere keer is 't voor hem 'n verheven handeling, evenals alles wat-ie aan 't altaar doet...’ ‘Maar aan devoties doet-ie niet’, - merkte Van Driel scherp op. - ‘Men ziet dan ook in pastoor 'n wolf in schapenvacht... Dat weet Droogie maar àl te goed... In den kring, waar-ie getapt is, hoort-ie z'n pastoor voor en na als ‘jansenist’... ‘schelden’, zal 'k maar zeggen... Ergerlijk is 't, maarre... er is toch wel iets van aan... Pastoor houdt er zienswijzen op na, die... tegenwoordig uit den booze zijn... De man is nog uit den missionnairen tijd...’Ga naar voetnoot1). ‘Was dat dan 'n slechte tijd kollega?’ ‘Welneen,... maarre... men kwam in veel dingen te kort... Er was toen lang zoo'n geloofsleven niet... Dat spreekt dan ook vanzelf, daar 't geloof zich niet zoo naar buiten kon openbaren... Wie dacht er in dien tijd aan roomsch onderwijs? aan processies? aan roomsche vereenigingen?... Geen klok kon er luiden... De kerken leken wel poppenkraampjes...’ ‘Inderdaad, we hèbben gewonnen aan luister en invloed’ - bevestigde Rijckmans. - ‘Maar’ - zoo liet hij hierop meesmuilend volgen - ‘niet aan levendigheid en innigheid van geloof en godsvrucht... 't Kostte vroeger moeite en opoffering roomsch | |
[pagina 604]
| |
te zijn... 't Katechismusboekje wordt dun, en 't zal nog wel kleiner worden...Ga naar voetnoot1). Welke roomsche kent nu z'n heelen inhoud? - 'n Halve eeuw geleden kende iedere man en vrouw de mechelsche Katechismus van buiten, 'n boek van eenige honderden bladzijden!... Zoo zou 'k kunnen doorgaan met tal van feiten, die ons leeren, hoe we tegenwoordig slechts winnen aan 't uiterlijke, maar hoe daarentegen 't innerlijke ganschelijk verdwijnt... ‘'k Behoef toch zeker wel niet aan te toonen, dat dit verwateren van ons godvruchtig leven niet geheel, - dàt staat bij me vast - maar wel voor geen gering deel is te wijten aan den tegenwoordigen klerus... Wat moest er vroeger niet hard gewerkt worden om den boel bij mekaar te houden... 't Priesterschap was geen baantje om er erg op gebrand te zijn; als 'n jongen geen heel sterke vokatie voelde, werd-ie geen priester... Naar alle kanten moest er worden uitgekeken en afgeslagen... Maar tegenwoordig vindt men twee kategoriën van Heer-ooms, - 'n stel dwaze zêloten, met devotie voor dit en devotie voor dat, en... 'n bende handige geldkloppers... Van ernstige studie, van populariseering van kerkelijke wetenschap, van zorg om heilig ontzag in te boezemen, - men merkt er niets van. Er werkt geen enkele prikkel meer, - althans geen zuiver religieuse... De ouwe heer heeft gelijk: men doet aan schijnvroomheid en pronkerij, maakt van onzen godsdienst feitelijk 'n heidendom, aninisme en fetischdienst, - zooals 't in Spanje en Italië reeds eeuwen is’. ‘Maar kollega, zoo spreken de verbitterste vijanden der Kerk over ons!’... ‘Des te erger, wanneer ze gelijk hebben... Laten we ze dan liever nemen voor vrienden, die ons onze feilen toonen... Nou, omdat pastoor van dit gevoelen is, heet hij ‘jansenist’. Dat er weinig pastoors meer zijn, die 't zóó ernstig meenen met 't katechetisch onderricht,... dat z'n preken, - laten 't dan geen rethorische meesterstukken zijn, die toespraken van den armen asthmalijder! - 'n echt evangelischen geest ademen; dat niemand met meer ernst dan hij de sakramenten bedient; - och, men let er | |
[pagina 605]
| |
liefst niet op... Maar nooit heeft-ie 'n vinger uitgestoken voor 'n processie naar Lourdes of Kevelaar... Al 't gekwezel van uit Sittard en Issoudun werkt-ie zelfs zeer bepaald tegen... Volstandig heeft-ie geweigerd votiefsteenen voor den basiliek op de Mont-MartreGa naar voetnoot1) aan den man te brengen... Dàt alles wordt hem zwaar toegerekend,... zeker niet om ideëele reden!... En hij mag van geluk spreken, dat-ie pastoor is’Ga naar voetnoot2). Kapelaan Van Driel zat met beide handen voor 't gezicht. ‘Hemelsche goedheid, nooit heb 'k met zulke vrijmoedigheid over kerkelijke aangelegenheden hooren uitpakken... Kan-je 't dan in pastoor prijzen, dat-ie 't eene doet, maar 't andere nalaat?’ ‘Och als-ie overtuigd is, dat 't andere zeer òngodsdienstig bedrog is?...’ ‘Maar kollega!...’ ‘Onderzoek 't zelf, door mee te reizen naar Lourdes, Rome, Kevelaar, Loretto, enzoovoorts... Door wat te lezen...’
* * *
‘Om dan op die “bekeering” terug te komen, - door z'n echt-priesterlijken ernst en goedheid heeft pastoor dien jongen ingepakt,... gesuggereerd’. ‘Dus’ - zei Van Driel, z'n slaperigheid niet voelend door de, althans voor hem: vermetele paradoxen van z'n ouderen kollega, - ‘je gelooft niet, dat pastoor dat socialistje heeft kunnen overtuigen’. ‘Natuurlijk niet... Men kan toch met godsvrucht wit moeilijk zwart maken?... Het eenige argument is hier de gehoorzaamheid, aan de kerkelijke overheid verschuldigd... Dat wapen zal echter heel spoedig bot worden... Want 'n gezag, dat tot zonde verklaart het aanhangen van 'n zuiver ekonomisch stelsel, dat niet anders bedoelt dan onteigening van grond en produktiemiddelen ten bate der gemeenschap, - zulk gezag wordt op den duur 'n risée voor de massa, - en daarmee de Kerk-zelf’. | |
[pagina 606]
| |
‘Dus je meent, dat wij als priesters machteloos staan tegenover de moderne richtingen in 't dagelijksche leven?’ - vroeg Van Driel angstig-verwonderd. ‘Mij dunkt van wèl. Want laten we toch beginnen met 't te erkennen: we zijn op 't stuk van de ekonomie des levens, die toch van zeer grooten invloed is op het geestelijk leven, zeer achterlijk. En dit wreekt zich op bedenkelijke wijze. Niet alleen staan we vreemd tegenover de arbeidende massa; maar we worden hoe langer zoo meer blinde werktuigen van maatschappelijk bevoorrechten. En die hebben, als 't erop aankomt, toch maling aan ons. Van de werklui vallen de besten, de verstandigen en de moreel hoogstaanden van ons af. De tegenstelling tusschen evangelische voorschriften en levenspraktijken in de Kerk valt voor dàt soort menschen met geen mogelijkheid weg te doezelen’. ‘Maar zou dan de bekeering van dat jonge mensch wel echt zijn?’ ‘Aan de oprechtheid ervan twijfel 'k niet... Of ze echter duurzaam zal zijn?... Er staat voor te vreezen... 'k Zou tenminste niet graag voor 't geval hebben gestaan. 't Is zoo doodeenvoudig in z'n werk gegaan; maar 't was toch zoo'n ingewikkeld vraagstuk. Ka - tusschen twee haakjes: in deze pastorie 'n noodlottig factotum - brengt de klacht van moeder over de goddeloozigheid van haar zoon over; pastoor laat den zondaar bij zich komen en werkt met succes op diens gemoed. Maar straks is de suggestie ten einde, en dan komt de jongen tot het inzicht, dat hetgeen men hem heeft doen verfoeien, òf in werkelijkheid met zonde of deugd niets had te maken, òf korrektieven waren voor... ons... Dit kan moeilijk uitblijven als er in dien jongen verstand en karakter zitten... Intusschen beleeft hij morgen 'n mooi moment; en pastoor niet minder... Wat echter niet wegneemt, dat we in zulke gevallen niet anders optreden dan als van dag tot dag knoeiende opportunisten...’ ‘Kollega, je lijkt 'n geperfektioneerde editie van dien jongen socialist... Jij moet ook bekeerd worden!’ - Aldus Van Driel half lachend, half ernstig. ‘Dat kan wel. Maar socialisten bekeeren wordt 'n zwaar korvee zoodra men 't met lui te doen krijgt, die wat weten en van konsekwentie houden. Wat had ik bijv. moeten doen, wanneer | |
[pagina 607]
| |
dat socialistische jongemensch bij mij was gekomen?... Hem zeggen: “beste jongen, er zijn in 't ekonomische stelsel, dat 'k waarschijnlijk beter ken dan jijzelf, heel wat dingen, die 'k van harte onderschrijf... Ga dus door en tracht beter op de hoogte te komen...” Offe: - wijl er toch paedagogisch wel eenige bedenkingen zijn in te brengen tegen 't bewerken van zulke zwaar op de handsche dingen door 'n jongen: “neem voorloopig nog maar 's vroolijk vakantie; en als die om is, mag je flink meehelpen om ons malle wereldje wat in kommunistischen zin te hervormen!”’ Van Driel's gezicht werd wit, door slaperigheid; - maar niet minder van ontzetting over zulke nooit gehoorde dingen. ‘Men zal verstandig doen, met voorloopig zulke waaghalzerijen niet uit te halen’, - zei Rijckmans gemoedelijk doorpuffend. - ‘Eer we 't zullen beleven, dat dit partij kiezen zal geoorloofd zijn, moet de beslissing vallen in den grooten belangenstrijd, die èn maatschappij èn Kerk thans doorworstelen... En:... wat zal er van de Kerk terecht komen, wanneer ze te lang in dit gedrang blijft?’ ‘Zulke vragen, kollega, mogen we toch niet stellen!... We houden 't op den preekstoel den lui zoo plechtig voor: “et super hanc petram aedificabo ecclesiam meam!”... En dan: de poorten der hel...’Ga naar voetnoot1) ‘Jawel, jawel:... maar dat is struisvogel... moraal, waardoor in de zestiende eeuw de storm der hervorming zich ontketende en in de negentiende of twintigste eeuw de sociale revolutie ons zal overrompelen’.
* * *
De klok sloeg middernacht. Van Driel zei, opstaande, met 'n grafstem: ‘Twaalf uur,... 't spookuur!... Met schrik hoor 'k je nou als 'n Cassandra profeteeren nopens tijden, waarvan 'k nog nooit heb gedroomd... Verbeeld je, dat de indruk van zulke prophetieën me bijbleef onder de Hoogmis?... als 'k op den preekstoel sta?... 't Zou rammelen... Voor later houd 'k me gerekomandeerd, nu zou 't des Guten zuviel worden!’... ‘Heilige Engelbewaarder!’ - zoo bad Van Driel, alvorens | |
[pagina 608]
| |
naar bed te gaan - ‘verwijder ver van mij de gedachte aan alles wat 'k vanavond heb moeten hooren... 't Wordt mij zoo bang om 't hart, als 'k daarover nadenk. Wek in mij op vrome gedachten, en help mij altijd getrouw te zijn aan mijn heilige priesterlijke roeping. Amen’.
* * *
Den volgenden zondag was er zesmaal dienst in 't houten kerkske, - vier missen in den voormiddag, vesper en lof in den namiddag en avond. Behalve in den vesper - die onstichtelijk vlug door de koristen werd afgerammeld - was 't telkens vol geweest. ‘Behoefte is er wèl aan 'n ruimere en betere kerk’ - zei de pastoor 's avonds, toen in de kerk alles was afgeloopen, en hij, voor zijn doen bizonder monter, weer 'n poosje deelnam aan de konversatie in de huiskamer. De jongste kapelaan was er thans niet bij, maar dien avond - zoo vertelde de pastoor - uitgenoodigd bij 'n familiepartij; hij zou er ook wel zaken kunnen doen voor 't fonds; - het in deze arme, bovendien zoo onverschillig gestemde, parochie uiterst langzaam aangroeiende bouwfonds voor 'n nieuwe kerk. Dit had Drooglever gezegd, toen hij pastoor de invitatie meedeelde en verlof vroeg om uit te gaan. ‘Daar komen 'n paar rijke matronen, en die trillen van aandoening, als 'n kapelaan haar eenige attentie bewijst... We zullen die schepsels t' avond of morgen 's flink laten bloeden!’ - ‘Alles goed en wel’, - had pastoor gezegd - ‘maar daar komen ook andere dames!’ - ‘Gelukkig!’, - merkte de deugniet op, - ‘anders zou 't bezoek toch 'n tè zware poenetentie worden’. - ‘Dus jonkman: vigilate!...’ ‘Ajakkus, wat is de ouwe heer weer zwaar op de hand!’ - zoo foeterde Drooglever inwendig. En nog vóór 't lof kneep hij ertusschen uit, in 'n gedistingueerd lakensch pak gestoken en alles à quatreépingles onder 'n prachtig gevlokte winterjas. Voorts den koker ruim voorzien van 't supérieurste uit vader's fabriek. Zich reeds verkneukelend over de ‘goede zaken’, dien avond te doen, maakte hij bij zichzelf allerlei snaaksche opmerkingen over 't ‘pecunia non olet’, - de lijfspreuk van ieder verstandig negentiende-eeuwsch man, - zooals vader hem tijdens de vakanties leerde. In de pastorie dien avond | |
[pagina 609]
| |
dus geen schermutselingen tusschen pastorale ernst en vikaristische lichtzinnigheid. ‘Of er behoefte is aan 'n betere kerk!’ - gaf Rijckmans met nadruk toe. - ‘'t Is er te koud of te benauwd!... Wil u wel gelooven, dat 'k 'n krieuweling in de maagstreek voelde, toen 'k zooeven stond te preken?... 'n Echt vies hokkie als 't vol zit;... veel te laag en de stucwanden lijken me als doortrokken met allerlei adempies!’ ‘Zoo is 't helaas!’ - zuchtte de pastoor. Maar als schaamde hij zich over z'n te persoonlijken kijk op de kwestie, liet hij erop volgen: ‘Enfin, deze misère zullen we graag nog wat dulden voor de goeje zaak, niet waar?’ Zich genoegelijk de handen wrijvend, liet hij er vroolijk op volgen: ‘Wat mij betreft, 'k voel me vandaag, ondanks allerlei wat tegen zit, bizonder in m'n knollentuin... Willen jullie wel gelooven, dat 'k met smaak de CompletenGa naar voetnoot1) heb gelezen... En och,... laten we 't gerust bekennen...: zoo iets gebeurt niet alle dagen... Als die getijden niet waren voorgeschreven, wie zou ze lezen?... Maar nu was 't me uit 't hart gegrepen: “Nunc dimittis servum tuum in pace!”’ ‘U is toch niet van plan even gauw uit te stappen als Simeon?’ ‘Nou... wie weet! Maar àls 't gebeuren moest, dan ging 'k nu met plezier!... Zooals Rijckmans weet, hebben we vanmorgen 'n pracht van 'n kommunikant gehad,... 'n jongen die door de socialisten was ingepalmd;... en niet zoo'n allendaagschen jongen...’ ‘'t Moet wel 'n buitenbeentje zijn’, - spotte Van Driel, - ‘want wat doet 'n jòngen nou bij socialisten!... Maar 't is toch mooi, dat-ie er vandaan getrokken is; - daar niet van!’ ‘Dàt geloof 'k’ - zei de pastoor - ‘Enne:... 't lijkt me goed werk ook!’ ‘Proficiat pastoor’, - zei Van Driel. ‘Maar wat denkt u nou met den jongen te doen?’ - vroeg Rijckmans - ‘'k Ben bang, dat, als u 'm aan z'n lot overlaat, de zeven nieuwe duivels gauw zullen komen opdagen’. ‘Hij moet toch eerst 'n beetje z'n best doen... 't Gaat niet aan, om er 'n boetvaardig kasplantje van te maken... Later, | |
[pagina 610]
| |
als-ie er zelf over begint, dan praktizeer 'k hem bij 'n flinke kongregatie’. ‘U moet 'm naar de paters van LavigerieGa naar voetnoot1) sturen... Zoo'n gewone kongregatie is wel heel aardig, maar 't leven wordt er veel te sloom voor 'n jongen met apostolischen geest... Zulke naturen houden 't daar nooit vol’. Kapelaan Van Driel zag vreemd op bij deze konversatie. ‘Hoe durf je dat zoo vrij-uit zeggen?’ - dacht hij en keek met groote oogen beurtelings naar z'n makker en naar den pastoor. ‘Zou je dat denken?’ - vroeg de pastoor in 'n toon van teleurstelling. ‘Ja, ik heb reeds meermalen opgemerkt, dat alle luitjes, die we aan de socialisten verspelen, enkele lagere naturen niet te na gesproken, apostolisch aangelegde menschen zijn... We zullen nou daarlaten of ze zich vergissen, maar ze voelen toch klaarblijkelijk behoefte om veel en belangloos voor hun medemenschen te werken... Als de Kerk wijs handelen wil, zal ze met dit niet te loochenen feit rekening houden...’ ‘Foei, goddelooze kapelaan’ - riep de pastoor, Van Driel onderwijl lachend en knipoogend aanziende. - ‘Hoe durf je 't bestaan om 't socialisme aan hoogere beweegreden toe te schrijven?!’ ‘Nou’ - spotte Van Driel - ‘dat moest Droogie 's hooren!’ ‘Och wat? “Non tali auxilio” moet 'k hier opmerken’, - zei pastoor opeens geërgerd. - ‘Onze Benjamin is 'n goedige rekel, die nog wel 's wijzer zal worden... Als-ie maar niet al te duur leergeld moet betalen... Bij dat manneke is nu nog voor geen duit ernst... Je had 'm vanmorgen in de vroegmis weer aan den gang moeten zien - en hooren... 'n Mooi preekie had-ie over 't gebed;... hij kan 't zoo aardig zeggen, en 'k geloof dat-ie op 't laatst de menschen zelfs had ingepakt... Dàt zegt wat in 'n vroegmis!... Hij had ze zoo mooi bidden geleerd en ziet: nauw sloeg-ie zelf 'n kruis en deed-ie de gebeden voorGa naar voetnoot2) of... weg was alle indruk!... Zelf rammelde-n-ie 't af, of 't strafwerk van 'n schoolknaap was... En op 't altaar stond-ie te werken, | |
[pagina 611]
| |
of-t-ie zich met mislezen warm wou maken... Zie-je, bij zoo'n gelegenheid zou je er toch blij om kunnen wezen, dat de menschen er zoo weinig van begrijpen;... want als ze toch ereis ernstig over zulke dingen nadachten, wat voor figuur zouden we dan slaan?... Zoo'n Drooglever zou dus in jouw systeem nooit socialist worden?... Wat?...’ ‘Kan-je begrijpen!’ - lachte Rijckmans. - ‘Zulke naturen hebben maar even 'n pasje links te zetten en... Mephisto heeft ze voor goed te pakken!’
* * *
Dertig jaar na deze priesterkonversatie was Drooglever reeds lang 'n vroolijke pater familias en 'n gul en gezellig gastheer. Na - zooals hij zelf pleegt te zeggen - ‘de santekraam te hebben verlaten met 'n vereerster op sleeptouw’, is hij, profiteerend van voordeelige familierelaties, de wijde wereld ingegaan, werkte steeds door onder de zinspreuk ‘pecunia non olet’, en werd 'n man in bonus, die aan de Azuren Kust wat lacht met de oud-kollega's en met de ‘vrome’ families in Holland, in wier oogen hij zich kompromitteerde, door ‘ontrouw te worden aan zijn heilige roeping’. Werden de kerkelijke autoriteiten door den afval van Drooglever volkomen verrast, die van Rijckmans werd verwacht, zoodra hij zich wijdde aan maatschappelijk werk onder de vele misdeelden in de arme parochie. 'n Rektoraat met rijke prebenden onttrok hem spoedig aan 't pastorale werk. ‘Et ne nos inducas in tentationem!’ moest hij maar vurig bidden, zei de bisschop zalvend en zette hem neer bij muffe folianten der kerkvaders en bij duifjes en bloemetjes, aan de misdeelde massa 'n bekwaam advokaat ontnemend. Van dien eerst zoo breed denkenden Rijckmans kon dan ook op 't zwartgerande bidprentjeGa naar voetnoot1) worden getuigd: ‘Mijn ziel is geworden als aarde zonder water’. De ekonomische bezwaren, verbonden aan zich verzetten tegen 'n gezag, dat van z'n macht misbruik maakte, deed hem berusten. De als ‘jansenist’ gescholden pastoor bracht de laatste jaren | |
[pagina 612]
| |
van z'n leven, fysiek en moreel gesloopt, in otium cum dignitate door. De eenige militante daad, die hij zich èn jegens de slappe vrienden en geestverwanten, èn jegens de ‘vrome’ hateren veroorloofde, was 'n zacht verwijt op z'n bidprentje, - 'n verwijt, dat nauwelijks genade vond in de oogen van den argwanenden censor ad hoc delegatusGa naar voetnoot1): ‘Zij, die voor mij waren bleven van verre toezien, en de velen die tegen mij stonden, pleegden geweld’. Maar ‘Heer, Gij weet alle dingen; 't is U dus bekend hoezeer ik U heb lief gehad’. Onder de slappe vrienden bleef ook Van Driel behooren. Hoewel deze z'n pastoor hoogachtte, zoo heeft hij naar buiten toch nooit eenig blijk durven geven van 't met hem eens te zijn, - evenmin als met den oudsten kapelaan. Reden voor den bisschop, om hem als 'n ‘beproefd Zoon der Kerk’, ten laatste met 'n mooi dekanaat te beloonen. Veel uiterlijks kon hij tot stand brengen; nieuwe kerk, kloosters en scholen bouwen, en tal van ‘ongevaarlijke’ organisaties oprichten. In zeer, zéér vertrouwelijken kring spotte hij wel eens: ‘Fortuna cui favet, sponsa petita manet’. De eenige der dramatis personae die ten volle de konsekwentie van 'n ernstig idealisme aanvaardde, was de ‘bekeerde’ socialist. Met deze is 't gegaan zooals kapelaan Rijckmans voorspelde, en eenige jaren naderhand de superior van 'n kloosterkommunauteit 't schetste: er kwamen ten slotte zeven nieuwe duivelen, veel slimmer en geweldiger dan de eerstverdrevene. De aanvankelijk zoo boetvaardige en vurige frater kon op den duur den geest van kritiek niet onderdrukken: viel terug tot de erkenning, en ditmaal welbewust, hoe ten slotte toch materieele invloeden in kerk en maatschappij, - zelfs in de kloostergemeenten - allesoverheerschend zijn. Van zulke materialistische opvatting tot 't militante, door den klerus verfoeide socialisme, - dàt was 'n logische overgang. |
|