De Nieuwe Gids. Jaargang 26
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 547]
| |
I.Zelden waren in de laatste jaren de betrekkingen tusschen Frankrijk en Duitschland zoo gespannen als in dezen tijd. Het scheen werkelijk, alsof de oorlog voor de deur stond, alsof de reuzenstrijd van 1870 nog eens zou worden herhaald. Maar ditmaal met nog grooter overmacht, en met nog volmaakter vernietigingsmiddelen. Op het oogenblik, dat dit overzicht wordt geschreven, is nog niet te voorzien hoe de hangende quaesties zich ontwikkelen zullen. De onderhandelingen over Marokko duren nog voort, en zullen waarschijnlijk nog wel eenigen tijd aanhouden. Voor een paar maanden heb ik in dit tijdschrift uiteengezet over welke quaestie het geschil loopt. Veel is er sedert niet veranderd. Frankrijk, dat zich door de Acte van Algeciras de handen gebonden ziet, wenscht vrijheid van beweging in Marokko, om zijn politieke bedoelingen, convergeerend in de stichting van een groot Noord-Afrikaansch rijk, dat Tunis, Algiers en Marokko omvatten zal, te kunnen uitvoeren. Daarvoor moet het echter ontslagen worden van het internationale toezicht, dat voornamelijk op aandringen van Duitschland door de conferentie van Algeciras werd ingesteld. Van geen der landen, die bij Marokko belang hebben, heeft | |
[pagina 548]
| |
Frankrijk iets te vreezen voor de uitvoering van zijn program, behalve dan van Duitschland. Met Engeland heeft het de overeenkomst van 1904 gesloten, waarbij dit land tegen erkenning zijner onverdeelde rechten in Egypte afstand deed van elke bemoeiing met de Marokkaansche zaken. De medewerking van Italië had Frankrijk zich reeds vroeger verzekerd, die van Spanje werd verkregen door een overeenkomst, eveneens in 1904 aangegaan, waarvan de inhoud nog steeds niet is openbaar gemaakt. Op grond dier overeenkomsten werden in het begin van 1905 door Frankrijk eenige maatregelen genomen om de ‘pénétration pacifique’ uit te voeren. Het verdrag daarvoor aangegaan met Ben Sliman, den minister van sultan Abd-el-Azis, bevatte drie grondbeginselen: de integriteit van Marokko, de souvereiniteit van den sultan en de vrijheid van handel voor alle mogendheden. Daarin was geen sprake van verovering, protectoraat of monopolie. De bedoeling was, een vredelievend werk te verrichten, door verbetering van de politie, handhaving van orde en rust, regeling der financiën, het aanleggen van goede verkeersmiddelen, en uitbreiding der inrichtingen van onderwijs. Delcassé, die toen in Frankrijk de leiding der buitenlandsche zaken in handen had, zeide: ‘loin de diminuer l'autorité du sultan, nous étions très préoccupés de son prestige’. Van de maatregelen, die Frankrijk in overleg met den Makhzen wilde invoeren, hoopte hij dat: ‘une ère de paix et de prospérité ne tardera pas à s'ouvrir pour le Maroc.’ Maar toen die arbeid nauwelijks was begonnen, kwam plotseling Duitschland tusschen beiden. Die tusschenkomst was te onverwachter, daar vroeger herhaaldelijk door de Duitsche regeering was verklaard, dat zij geen belangen had in Marokko. In 1902, toen de overeenkomst tusschen Frankrijk en Italië werd afgesloten, zeide Bülow, dat die overeenkomst niet tegen het drievoudig verbond was gericht, doch alleen de regeling van eenige Middellandsche Zee-quaesties betrof, waarbij Duitschland geen belangen had. In 1904, na het sluiten van de overeenkomst met Engeland, verklaarde Bülow, dat daartegen van een Duitsch standpunt niets was in te brengen. En kort daarna herhaalde hij, dat hij Duitschland niet wilde betrekken in een Marokkaansch avontuur. | |
[pagina 549]
| |
In die dagen was voor Duitschland de Europeesche quaestie van veel grooter belang dan de Marokkaansche. De positie van Duitschland in Europa, de hegemonie van het Duitsche Rijk gegrond op het isolement van Frankrijk, was in gevaar. Rusland had met Frankrijk een bondgenootschap gesloten, Engeland sloot met Frankrijk een entente, Italië danste nu en dan een ‘extra-tour’ met den Franschen buurman. Marokko had voor Duitschland, dat alleen gevaar zag in het stelsel van bondgenootschappen, geen beteekenis. Op het oogenblik dat Bülow den keizer overhaalde in Tanger te gaan betoogen voor de onafhankelijkheid van den Sultan, achter wien Duitschland stond, heerschte in het departement van buitenlandsche zaken in Berlijn een totale onbekendheid met Marokko, zoo zelfs dat een der ‘dezernierende Geheimräte’ blijk gaf nog nooit van Theobald Fischer, een der meest bekende Duitsche onderzoekingsreizigers in Marokko, te hebben gehoord, en van Marokkaansche toestanden niet het minste begrip te hebben. ‘Wenn selbst bei den dazu Berufenen, die Tag und Nacht nichts anders zu tun haben sollten als Marokkanische Verhältnisse studieren, ein so betrüblicher Mangel an wirklichen Kenntnissen herrscht, so kann es nicht weiter auffallen, wenn in den Massen unseres Volkes ebenfalls die Anschauungen über Nordwest Afrika noch recht trüb und schwankend sind’, zegt dr. Albrecht Wirth in zijn brochure: ‘Die Entscheidung über Marokko’. De belangstelling voor Marokko nam echter, naar André Tardieu opmerkt, in Duitsche regeeringskringen plotseling grooteren omvang aan, toen de Russische troepen in Oost-Azië ernstige nederlagen hadden geleden. Niet wijl die belangstelling een beteren grondslag had gekregen, maar omdat de bondgenoot van Frankrijk door den oorlog met Japan niet in staat was zijn invloed in Europa te doen gelden. In werkelijkheid was de oorzaak van het Duitsche optreden in 1905 het gevolg van de zucht om het isolement te verbreken, dat naar de Duitsche meening sedert het optreden van koning Edward VII en tengevolge van diens politiek was ontstaan. ‘C'était un système d'alliances qui s'affrontait à un autre système; c'était la Triplice qui essayait sa force contre la Duplice, épaulée par l'entente cordiale’. (Tardieu). | |
[pagina 550]
| |
II.De oorlog van 1870-'71 had een geheel nieuwen toestand in Europa doen ontstaan. Frankrijk, dat tot dien tijd in alle Europeesche quaesties als de ‘suprême arbitre’ had gegolden, was vernederd en vernietigd. Duitschland, dat sedert 1815 niet veel meer was dan een geografisch begrip, was onder Pruisens heerschappij tot een nieuwe, krachtige eenheid geworden, het zwaartepunt in Europa was verlegd, en door de politiek van Bismarck was de jonge Republiek na den oorlog volkomen geïsoleerd. Maar het bleek spoedig, dat het overwinnende Duitschland in Europa tamelijk gehaat en benijd werd, en dat het overwonnen Frankrijk de algemeene sympathie genoot. De vrede is in die veertig jaren bewaard gebleven, maar de hemel was niet altoos wolkeloos. ‘L'Allemagne demeura la hantise persistante des imaginations françaises’, zeide de Vogué voor eenige jaren in een artikel in de Revue des deux Mondes. En Frankrijk was de nachtmerrie van Duitschland, vooral in de jaren toen de revanche-idée alle andere politieke meeningen in Frankrijk scheen te overheerschen. Herhaaldelijk was het gevaar voor een botsing groot. In 1875 was het zelfs voor Bismarck de vraag, of het niet beter was, den strijd te provoceeren, dan nog langer blootgesteld te zijn aan de mogelijkheid, dat Frankrijk den oorlog zou beginnen op een tijdstip dat voor de Republiek gunstig was. Door Rusland's bemoeiing - de eerste verschijnselen der Russisch-Fransche toenadering - werd toen de oorlog voorkomen. In 1887 was het gevaar voor een uitbarsting zoo mogelijk nog grooter. Toen was ‘le brav' général Boulanger’, gesteund door de Fransche chauvinisten en door de Orleanisten, de held der revanche-ideé. Een grens-incident, waarin de commissaris van politie Schnaebele betrokken was, nam onrustbarende afmetingen aan. En Lamprecht noemt het jaar 1887 in zijn Deutsche Geschichte: ‘das gefährlichste Jahr für die äussere Politik des Deutschen Reichs’. Op dit tijdperk van actie volgde een langdurige ontspanning, waartoe het aftreden van Bismarck en de tot standkoming van het verbond met Rusland veel bijdroegen. Een oogenblik scheen het zelfs, dat het scherpe conflict, in 1898 tusschen Engeland | |
[pagina 551]
| |
en Frankrijk over Fashoda ontstaan, de aanleiding worden zou voor een nauwere aaneensluiting tusschen Frankrijk en Duitschland. Want tusschen Engeland en Duitschland was het ook al lang niet meer couleur de rose. Keizer Wilhelm mocht nog zooveel eerbied en liefde toonen voor zijn grootmoeder, de oude koningin Victoria, het Engelsche volk zag met stijgende ongerustheid de uitbreiding van Duitschland's handel en nijverheid, en niet minder de toeneming van Duitschland's vloot. Tot ongeveer 1885 was Engeland de eenige groote exportmogendheid, de beheerscher der zeeën, de grootste koloniale mogendheid. Doch sedert eenigen tijd waren de Vereenigde Staten en Duitschland ernstige concurrenten geworden van Engeland op de wereldmarkt. Het was alsof Duitschland den weg wilde opgaan, dien Treitschke het had aangewezen, toen hij schreef: ‘In de toekomst zal het op Duitschland's weg liggen, zijn wil voor te schrijven aan de andere mogendheden, die deels verzwakt, deels in verval zullen zijn. Rusland, een onmetelijke kolossus, maar met leemen voeten, zal verzwakt worden door zijn economische moeilijkheden, zijn binnenlandsche onlusten. Engeland, schijnbaar veel sterker dan het in werkelijkheid is, zal zijn koloniën zich zien afscheiden, en zal worden uitgeput door den onvruchtbaren strijd om dat te voorkomen. Frankrijk, geheel in beslag genomen door binnenlandsche onlusten en partijtwisten, zal meer en meer in verval raken. Italië zal genoeg te doen hebben, door zijn onderdanen rust en vrede te verzekeren. De toekomst behoort dus aan Duitschland, waarbij Oostenrijk zich zal aansluiten’. De verschijning van zulk een concurrent op handels- en maritiem gebied moest Engeland verontrusten. Het woord van Lord Chatham: ‘Onze eerste plicht is te zorgen, dat Frankrijk geen maritieme, koloniale en handelsmogendheid wordt’, werd thans meer van toepassing op Duitschland dan op Frankrijk. Met alle macht moest Engeland zich tegen Duitschland keeren. En toen nu een ernstig conflict dreigde tusschen Frankrijk en Engeland, over de bezetting van Fashoda door de colonne-Marchand, was het of Duitschland zich met Frankrijk zou vereenigen, om Engeland te woord te staan. Slechts de goede betrekking tusschen de beide verwante vorstenhuizen belette dit, | |
[pagina 552]
| |
zooals zij ook later, tijdens den Zuid-Afrikaanschen oorlog een Europeesche coalitie tegen Engeland onmogelijk maakte. Zoodra Engeland de handen vrij kreeg ging het ijverig aan den arbeid, om de spits om te keeren en een coalitie tegen Duitschland te doen ontstaan. Koningin Victoria was overleden en opgevolgd door koning Edward, wiens politiek veel scherper dan die zijner moeder tegen Duitschland gericht was. De nederlagen van Rusland in Oost-Azië boden Engeland de goede gelegenheid om toenadering te zoeken tot Frankrijk, dat in Europa vereenzaamd stond. Koning Edward ging naar Parijs. Loubet beantwoordde het bezoek te Londen, en weldra waren de onderhandelingen in vollen gang. Alle oude quaesties, tusschen Frankrijk en Engeland hangende, werden geregeld, en in ruil voor de erkenning der uitsluitend Engelsche rechten op Egypte kreeg Frankrijk van Engeland de vrije hand in Marokko. De ‘splendid isolation’ waarop Engeland zich zoovele jaren had beroemd, was opgegeven, en een bondspolitiek ingewijd, die weldra nog belangrijk zou worden uitgebreid. Een groepeering der Romaansche volken, Portugal, Spanje, Italië en Frankrijk onder Engelands leiding kwam tot stand. Tusschen de oude vijanden, Rusland en Engeland, werd een entente gesloten. Een Europeesche coalitie scheen te ontstaan, om Duitschland te isoleeren. Van dat oogenblik dagteekent de zenuwachtige stemming in het Duitsche Rijk. De coalities, in Europa aangegaan, de bezoeken van vorstelijke personen met voorbijgang van het Duitsche Rijk, schenen te getuigen van een poging, om Duitschland alleen te laten met zijn lot. Een onjuiste indruk, maar volkomen verklaarbaar. Wie gewoon is alleen te heerschen, ziet in de verdeeldheid der anderen een waarborg voor zijn macht. En zoodra die verdeeldheid voor aaneensluiting, voor eenheid plaats maakt, moet het gevoel van vrees ontwaken, dat het met die macht gedaan is. Duitschland achtte zich geïsoleerd, omdat de anderen zich vereenigden, en vreesde van die vereeniging gevaar voor den vrede. En toch was er, waar Duitschland een bedreiging zag, slechts een natuurlijke politieke actie om het evenwicht te herstellen in Europa, dat door Duitschland en het Drievoudig Verbond was | |
[pagina 553]
| |
verstoord. Het evenwicht, dat een einde maken moest aan den imperialistischen droom van de Duitsche Pangermanisten, en dat tegenover de Duitsche hegemonie een combinatie van coalities en ententes stelde. Zoo Duitschland zich gedroeg naar het woord van zijn keizer en van zijn kanselier, en slechts een plaatsje in het zonlicht wenschte, behoefde het zich niet bezorgd te maken. Door het Drievoudig verbond eenerzijds, de coalities aan de andere zijde wordt de vrede in Europa, dus de normale, door allen gewenschte toestand, bewaard en gehandhaafd. Duitschland kan zich echter niet neerleggen bij het verlies van zijn suprematie. Het bewaarde den vrede, maar het was een zenuwachtige vrede, een vrede dien niemand vertrouwt en die van een grillig, nukkig temperament spreekt. Het zelfvertrouwen, dat vroeger sprak uit de houding van Wilhelm I en Bismarck is verdwenen, sedert Wilhelm II zijn eigen kanselier geworden is, en de opeenvolgende Rijkskanseliers slechts de uitvoerders zijn van den wil des keizers. De eenheid van handelen is zoek geraakt, de stabiliteit, die de politiek der groote lijnen regelde, is verdwenen. | |
III.Deze politieke wisselvalligheid is in de Marokkaansche quaestie voortdurend gebleken. Er is een schommeling in de houding van Duitschland, die voor een buitenstaander volkomen onbegrijpelijk maakt, wat de regeering te Berlijn eigenlijk wil. Reeds dadelijk, toen in 1905 Duitschland deed alsof het volkomen onbekend was met de tusschen Frankrijk, Engeland en Spanje gesloten overeenkomsten, en zich tegen de politiek der ‘pénétration pacifique’ verzette, was de indruk in Europa, dat Berlijn slechts gebruik maakte van de nederlagen der Russen in Oost-Azië, om in Europa de Triple-entente onaangenaam te zijn. De Duitsche regeering verklaarde toen, geen politieke bedoelingen in Marokko te hebben, maar uitsluitend op te treden als verdediger van de souvereiniteit van den sultan en de integriteit van diens rijk, zoowel als van de algemeene belangen van Europa, die door de Fransche politiek werden bedreigd. Om die belangen te be- | |
[pagina 554]
| |
schermen moesten de mogendheden samenkomen te Algeciras, waar langdurige en vermoeiende besprekingen plaats hadden; toen reeds bleken Duitschland en Oostenrijk te staan tegenover alle andere mogendheden, zoodat ten slotte alles wat Frankrijk wenschte werd goedgekeurd. De zaak scheen daardoor volkomen geregeld. Frankrijk werd de mandataris van Europa, om de orde en rust in het rijk van den Sherif te handhaven. En op grond van dit mandaat werden allerlei maatregelen genomen, zonder dat Duitschland iets van zich liet hooren. Casablanca werd gebombardeerd en bezet; Oudja werd door een Fransche colonne ingenomen, in het gebied der Chaujas werd Frankrijks macht uitgebreid. Geen der dertien onderteekenaars aan de Acte van Algeciras achtte het noodig, Frankrijk tot rekenschap voor die daden op te roepen, ook Duitschland niet. In 1909 werd zelfs tusschen de heeren Von Kiderlen-Wächter en Jules Cambon een verdrag aangegaan, dat nog duidelijker dan de overeenkomst van 1904 tusschen Frankrijk en Engeland, de rechten van Frankrijk in Marokko erkende. Daarin werd gezegd: ‘Frankrijk heeft voor zijn eigenaardige positie in Noord-Afrika het grootste belang erbij, in Marokko de orde te handhaven; Duitschland, dat in Marokko geenerlei politieke belangen, doch slechts economische belangen heeft, wenscht voor zijn industrie geene voorrechten te bedingen, doch met alle andere landen op gelijken voet te worden behandeld’. In den Rijksdag werd dit door Bülow nog eens duidelijk uiteengezet; in de zitting van 29 Maart 1909 zeide hij: ‘Zou het nu werkelijk ons doel zijn in een land, waar wij geen politieke belangen hebben en nooit op politieke belangen aanspraak hebben gemaakt, Frankrijk, dat daar zeer natuurlijke en gerechtvaardigde politieke belangen heeft, voortdurend moeilijkheden te bereiden? Er heerscht, mijne heeren, een meening dat het goed zou zijn, een land dat eens onze groote tegenstander was, overal in de wereld, en voornamelijk op gevoelige plaatsen, zooals Marokko er een voor Frankrijk is, openlijk en in 't geheim tegen te werken, alleen omdat er weer een tijd kan komen, waarin wij gedwongen zullen zijn, met dat land het zwaard te kruisen. Die theorie zou ik de theorie der kromme politiek willen noemen, die slechts poogt de wonden van anderen open | |
[pagina 555]
| |
te houden. Zulk een politiek is een groot volk on waardig.’ Ook de andere sprekers in die zitting verklaarden, dat de overeenkomst met Frankrijk aan de geheele Marokkaansche quaestie een einde had gemaakt. En in de officieuse Süddeutsche Korrespondenz liet Bülow zeggen: dat het verdrag de bedoeling had Marokko als politiek strijdpunt geheel uit de Fransch-Duitsche betrekkingen uit te schakelen, waardoor een belangrijke stap was gedaan voor het verkrijgen van betere betrekkingen tusschen Berlijn en Parijs. Wie gemeend had, dat nu werkelijk de zaak uit zou zijn, vergiste zich echter. De Sultan, de souvereine vorst van Marokko, wiens souvereiniteit door Duitschland niet eens, maar herhaaldelijk was erkend, riep de Franschen, die er een door Duitschland erkend speciaal belang bij hadden de orde en rust in Marokko te handhaven, te hulp, om den min of meer dreigenden opstand in Fez te onderdrukken. De Fransche troepen rukten naar Fez op, en ontzetten de plaats; zij dreven de oproerige Berbers terug en beschermden den Sultan. In het Engelsche parlement erkende Sir Edward Grey de volkomen juistheid van dit optreden, en voegde er bij: ‘Zoo Frankrijk die zware taak niet vrijwillig op zich had genomen, zouden wij het er om gevraagd hebben’. De Norddeutsche Allgemeine Zeitung verklaarde, dat Frankrijk's actie volkomen gerechtvaardigd was. Cambon ging naar Kissingen om den Duitschen minister van buitenlandsche zaken mede te deelen dat de Franschen, zoodra de toestand in Fez het veroorloofde, de hoofdstad weder zouden ontruimen. En toen zond de Duitsche regeering den Panther naar Agadir, onder voorwendsel van bescherming der Duitschers in het Sous-gebied, en noodigde zij Frankrijk uit, opnieuw te gaan onderhandelen over een zaak, die na de gebeurtenissen van 1904 en 1909 als afgedaan beschouwd werd. Thans eischte zij, voor de erkenning van de politieke vrijheid, die zij in 1909 reeds erkend had, gelijke economische rechten met Frankrijk, en bovendien compensaties in andere streken van Afrika. Deze eisch, die door de Pangermaansche bladen en leiders nog werd uitgebreid tot een vraag om afstand van een gedeelte van Marokko aan Duitschland, heeft niet alleen in Frankrijk, maar ook daarbuiten groote verontwaardiging gewekt. Na alle verklaringen, in | |
[pagina 556]
| |
1904, 1905 en 1909 afgelegd, is dit optreden van Duitschland wel het ergste bewijs van politieke schommeling, dat in de moderne geschiedenis is aan te wijzen. En wij begrijpen den noodkreet van Roland de Marès: ‘Tout cela est profondément déconcertant, tout cela ruine le peu de confiance qui subsiste encore dans la valeur pratique des traités internationaux; tout cela donne à réfléchir à ceux qui n'ont d'autre garantie de leurs droits et de leur indépendance que ces traités que les grandes puissances défendent quand ils les servent et déchirent quand ils les gênent.’ En dan vraagt hij, of het nog niet beter is zich neer te leggen bij een schending van internationale verdragen, dan een oorlog te ontketenen, die half Europa onder de wapens zal brengen en ons werelddeel zal bedekken met lijken en ruïnes? Waarbij dan nog komt, zooals Max Harden terecht doet opmerken, dat deze poging, om Frankrijk grondgebied af te dwingen, waarvoor de beste zonen van het Fransche volk hebben gestreden, een doorn in het vleesch der Fransch natie zal doen achterblijven, die een zwerende wonde zal veroorzaken. En hij spreekt dan de vrees uit dat de strijd, die thans voorkomen wordt, slechts zal worden uitgesteld tot het oogenblik, dat de West-Europeesche mogendheden daarvoor het meest geschikt achten. Inmiddels schijnt de waarschijnlijkheid groot, dat thans een overeenstemming op het punt staat verkregen te worden, die voorloopig althans een oplossing brengt. Maar het kwaad, dat eenmaal gesticht is, woekert voort. Het is daarmede, als Schiller in Die Piccolomini zegt: ‘Das eben ist der Fluch der bösen That, Dass sie fortzeugend immer Böses muss gebären’. Italië, dat thans tegen Turkije optreedt, om met schending van verdragen en beloften Tripolis in bezit te nemen, is er een voorbeeld van. Waar moet het heen met de eerlijkheid en de goede trouw in de politiek, wanneer dit regel gaat worden? |
|