| |
| |
| |
Het verdrag.
Tooneelspel in drie Bedrijven
door Samuel Goudsmit.
Personen.
HENK BERENDSEN, arts, 40 jaar. |
JACQUELINE, zijn vrouw, 35 jaar. |
THEODOOR WIJDENBORG, burgemeester van het dorp. } Jacqueline's ouders. |
MARGUÉRITE WIJDENBORG, zijn vrouw. } Jacqueline's ouders. |
HANS VAN DER MEER, musicus, huisvriend van de Berendsen, 35 jaar. |
ADÉLE DE GROOT, zangeres. |
MINA, } dienstboden bij Jacqueline. |
HENDRIKA, } dienstboden bij Jacqueline. |
Het stuk speelt in onzen tijd, op een dorp, nabij een groote stad.
| |
| |
| |
Het verdrag.
Eerste Bedrijf.
De huiskamer bij Henk Berendsen. Winteravond. Gezellig-intiem, smaakvol. Rechts-vóór een piano; links-vóór een canapé, eenvoudige etsen en een enkel schilderstukje langs de wanden; links achter een deur naar de gang en de keuken - daartegenover een andere deur naar Henk's spreek- en wachtkamer. Breede ramen achter, en één rechts-vóór. Stoelen en tafel donkertonig; een buffet, enz.
| |
Eerste Tooneel.
Henk, Jacqueline, Wijdenborg, Mevr: Wijdenborg, Hans.
(staande zingend, bij accompagnement van Hans, opgewonden):
Erreicht den Hof mit Mühe und Not,
In seinen Armen das Kind war tod....
(zich omkeerend naar Henk) Zeg, Henk, dat was heel goed, heel raak, werkelijk.
Ja, vin jij ook niet, Jacq? daar heeft-ie wat extra's voor verdiend... och, ik vind dat zoo mooi, hè? als 't goed gezongen wordt tenminste, maar meneer van der Meer heeft ook wat extra's verdiend... ja, nee, zonder malligheid, maar u hebt heerlijk geaccompagneerd, meneer van der Meer...
Zoo... da's prettig, dat jullie 't goed vonden...
Ik vind die ouwere muziek, dat klassieke maar altijd even mooi, hè... ik kan 't niet helpen, maar je mag er al 't moderne voor mijn part voor houen, hoor... wat zeg jij Henk?..
Schubert heeft prachtige melodieën, dàt ben ik wel met u eens, och, je kunt over die dingen nooit zoo gauw oordeelen, hè...
| |
| |
Je vader was laatst met me naar een concert van enkel modernen, ik weet niet... Strauss en, en Mahler, en Reger, geloof ik, kan dat, Reger? ja, ik kan 't wel 's verkeerd zeggen hoor... maar hij was er niks over in z'n hum, hij voelt niet veel voor 't moderne, hè man?
Nou, die blazerij, die we daar hebben gehoord, nee, waarvoor hebben we dat nou noodig... d'r is geen behoefte an, waarvoor is het noodzakelijk, nieuwe dingen zonder pit te maken zoolang je nog zooveel moois hebt as van de ouden, nee hoor, ze maggen zeggen wat ze willen, maar ik geef er geen één keer een cent weer voor uit.
Och, as je d'r niks an hebt, hè, nee, dan is het zonde, zeg, Hans, wat denk je, zullen we nog wat spelen?
(lief)
Hè, ja, toe Henk, en zing jij dan nog wat... ik vind dat je vanavend zoo goed gedisponeerd bent, dat komt zeker, omdat je nou zoo echt rustig bent... zoo'n heele avend thuis, dat gebeurt niet vaak, hè? dat werkt ook zoo heerlijk op je, is 't niet?
Ja... nee... maar ik zing toch denk ik niet meer, speel jij nog wat, Hans, maar wat klassieks dan, hè Pa?
Nou ja, gekheid, je spot misschien met me, maar meneer van der Meer z'n muziek hoor ik toch graag, dat is misschien nou ook van 't weinige, waar ik van hou... trouwens, m'n vrouw zegt daar nou van tegen 't moderne zijn of zoo iets, maar da's eigenlijk ongemotiveerd, ik spreek alleen maar van de kunst... je weet wel, hoe ik hier as modern burgemeester tegenover die boeren van wethouders en raadslui sta: altijd maar vechten om 't de lui an hun verstand te brengen, dat ze toch mee moeten met hun tijd, waar trouwens de kranten vaak genoeg over spreken... dat nou weer met die brug bijvoorbeeld, hè... die allemachtig-akelige kwestie, waar 'k nou al een jaar over bezig ben...
(zacht-schamper) Ja, ze snappen maar niet, dat ze voor oud versleten worden, als ze niet meedoen...
Natuurlijk, ik wil maar zeggen, meneer van der Meer, u weet wel, die kwestie over die brug, die ons met de stad verbinden zal; ze vertrappen 't gewoon, om hun billijk deel bij de kosten te geven... of ik al preek, dat ze toch niet
| |
| |
eeuwig op hun eiland zullen kunnen blijven zitten, ze begrijpen maar niet, dat 't voordeel voor ze zijn zal, dat 't ons heele nest op zou knappen, nìks voelen ze voor de moderne gedachte, níks... ze lachen je gewoon uit; nee, in de maatschappij... dat is wat anders, daar ga 'k volkomen mee met de moderne gedachte, maar is 't niet waar, meneer van der Meer? ik heb 't geloof ik nog nooit met u daar over gehad, hé? hoe vindt u zulleke ezels...
(van de toetsen opkijkend) Ja zoo'n brug is een heele last.
(snel) Was jij al hier, Hans? toen de vorige burgemeester stierf? toen Pa burgemeester werd?
(Hans knikt.)
Ja, toen was Hans al hier.
Meneer van der Meer interesseert zich anders niet zoo erg voor de politiek, hè?
(rookend) Och... waarom niet mevrouw... alle dingen zijn de belangstelling waard, hè? als je ze groot kunt nemen...
Natuurlijk, ik voel werkelijk ook heel veel voor de kunst, maar ieder z'n eigen weg, hè, 't brengt anders een heele hoop zorg mee hoor... ik tenminste, ik heb heel wat met mijn jongens te stellen... 't is geen plezierbaantje, hoor, burgemeester te spelen, 't is werken, al maar werken, om gedaan te krijgen wat je voor hun eigen voordeel wilt, en dan nog de orde d'r in te houen...
Mag ik jullie nog 's inschenken? jà zeker hè? zeg Hans, jij drinkt toch ook nog wel een glas wijn niet? en Pa? u ook?
Nee Jacqie, dank je, ik niet, we moeten naar huis, hoe denk je d'r over, Marguerite? 't is onze tijd, en ik moet nog een en ander doen...
Ja, 't is tijd voor ons jonge, en we zijn ook nog niet thuis...
(beleefd) Gaan jullie al heen?
(inschenkend) Och toe... hè... blijf jullie nou nog even zitten, of verveel jullie je al?
Jacq... foei... hoe kun je zoo iets vragen... je weet heel goed, hoeveel we van muziek houen...
Je hebt zoo'n ontspanning wel broodnoodig,
| |
| |
as je hard werkt... ik heb vandaag m'n daggie wel weer gehad hoor... ja, 't moet toch allemaal maar gedaan worden, wij hebben geen honderd ambtenaren, die 't werk voor ons doen... ik verzeker u, meneer van der Meer, as u zoo iets 's moest opknappen, ja, zonder spotternijtjes... practisch werken, dat is geen gekheid hoor; ik weet niet, maar bij jullie artiesten zit er zoo niet... zoo niet de dwang achter...
Jazeker, dat is wel waar...
En mijn mannetje dan? moet die soms niet hard werken? hè? jou ook nog 's inschenken, Henkie?
(keelschrapend, zacht) Nee, dank je, kind.
Tóch niet? je bent toch wel frisch, jonge?
O zeker, ik heb geen trek.
(luidruchtig lachend) Hij kan niet tegen de lucht van de wijn hé Henk? hoe kun je nou zóó iets vragen... hij 'n tweede glas wijn... haha.., (ernstig) nee, zie je, zooas hij nou werkt, daar heb 'k ook werkelijk respect voor... ze hebben je anders vanavend nog al met rust gelaten, Henk, denk je, dat je d'r nog uit moet?
Mm?... 'k weet niet, 'k denk wel niet...
(opstaand) Kom, we stappen op, vrouw, ja zie je, da's nou 't vervloekte bij jullie, dat je nooit weet, of je zelfs je behoorlijke nachtrust hebben zult; meneer van der Meer, wat dunkt u wel van zóó'n baantje? daar is dan toch 't jeune artiste-zijn wel een voordeeltje bij, niet? jullie bent over alles meester, alle dagen zijn voor jezelf, je mag dat allemaal maar schikken, zooas je dat zelf 't beste vindt...
(de toetsen weer aanslaand) Ja, da's wel heel prettig hè... je bent wel vrij...
Zal ik u even aan uw goed helpen? as u dan zoo'n haast hebt...
Ja, we moeten weg, nou, dag meneer van der Meer, dag Henk, dag Jacq... kom jullie volgende week nou 's weer bij ons? we kunnen wel niet musiceeren, maar as meneer van der Meer nou 's mee zou komen, hè toe... ik vind 't zoo gezellig, as u meekomt, doet u 't? onze piano is wel goed...
(ook groetend) Wel ja, loop nou 's mee, zoo druk heb je 't nou toch niet, kom, geloof me, we werken allemaal
| |
| |
hoor, maar och, je moet toch ook 's een avendje kletsen... dat frischt 's weer op hè? nou, zie maar, wat je doet, dag meneer van der Meer...
Bonjour, dag mevrouw, tot ziens dan...
(Door Jacqueline uitgelaten, gaan zij heen).
| |
Tweede Tooneel.
Henk, Hans, Jacqueline.
(even zacht uitbarstend) Hè... onbevredigende lui... je moet ze voortdurend concessies doen... hij vooral... een kletser... je voelt je opgelucht, als ze weg zijn...
(spelend) 't Zijn fatsoenlijke menschen, da's al een heele boel, je moet niet alles verlangen. Je schoonvader zit met z'n brug in de maag, hè?
Ja, dat gezanik over die brug hoor ik al zoo lang... 't zijn hier wel blinden, maar hij is ook niet meer dan eenoog hoor... Je gaat natuurlijk niet naar ze toe, hé?
Ben je razend, man? laten we 't er niet over hebben, 't is niet prettig voor je vrouw, as ze 't hoort.
Nou, ze weet 't wel hoor, dat wij geen van beiden wat voor ze voelen, en ze kent 't onderscheid zelf, geloof ik...
Jawel, maar toch, niewaar, me dunkt er zijn altijd dingen, die je zelfs aan je vrouw niet zegt, niet heelemaal tenminste... ik zou, al weet ik, dat je vrouw dat onderscheid kent, toch niet graag iets van m'n oordeel loslaten...
(aarzelend) Och, ik zou daar nou niet graag diep op ingaan; (langzaam smartelijker) ik weet wèl: al wat je voor een vrouw, waar je van houdt, verzwijgt, in de meening, daar iets onaangenaams mee te voorkomen, dat kost je... dat kost je... je rùst...
'm Ja... dat kan wel... zeg, kerel, wat heb jij toch... is er iets? Ja, d'r is wat met jou... ik heb 't de heele avend al gezien, je bent overspannen, maar je houdt je in.. is 't van 't werk?
Nee, van 't werk is 't niet... och, m'n god... ik... ik wou eigenlijk, dat ik de tijd had, om je 't even te zeggen... ik stik in de huiselijkheid vanavend...
| |
| |
(zachter) En.. je vrouw... wéét 't niet?
Dat is 't juist... (ingehouden uitbarstend) O, kerel... ik heb me zoo... ik heb me zoo... ontzaggelijk... vergrepen...
(opgeruimd binnenkomend) Hé... Henk, heerlijk, dat je niet meer weghoeft hoor, 't is spekglad op de weg en 't stormt er bij... ik zeg tegen Pa en Ma ook al, pas u maar goed op, hòòr, òch... nee maar 't was toch leuk, zooas ze mekaar vasthielden zeg, ik vond 't eigenlijk wel een beetje zielig... ik wou ze nog op 't laatste oogenblik een rijtuig geven, maar Pa wou er niks van hooren hoor, hij staat nog zoo vast op z'n beenen...
(weer gedempt) Nou, dat is wel zoo, maar 't was toch in elk geval veiliger geweest... enfin... we hoeven ons niet bezorgd te maken... is 't toch zoo'n weer geworden, zeg je?
Ja, 't is wel erg glad... nou, maar ik ben niet bezorgd hoor... heelemaal niet; zeg Hans, drink je nou geen glas wijn meer? En... (hem lief aanziend) en speel je nou niet één klein dingetje meer?
(mat) Wat zou 'k dan wel spelen?
Ik voor jou kiezen? 'k zie er geen kans toe...
Da 's niet lief van je... nou ìk dan... Mozart!
Mozart... nee, 'k ben verdomd, as 'k dat kan... (in de rechts-aangrenzende kamer gaat de telefoonschel over).
(onder 't heenloopen) tù... tù... tù... Hàns, Hàns..
(angstig) Vervloekt... dààr is 't, dààr is 't... dat zooiets niet met je handen is tegen te houden...
Kerel, wat jammer, dat ik er niks van weet... ik had je misschien kunnen helpen... nou sta 'k zoo voor een pijnlijk raadsel, maar wees in elk geval kalm, wàt 't dan is... jullie bent allebei gezond... en... jullie... hòuen van mekaar?
Bij god, ja, man, daar is geen twijfel aan... maar ik moet 'r iets vertellen, zoo afschuwelijk, zóó afschuwelijk... voor háár...
(tot Jacqueline, die terugkomt) Zeg, wil ik Wagner spelen?
(met heftige beslistheid) Nee, nee, ik hòu niet van Wagner... zeg Henk, wist je, dat je nog in de stad moest komen, in 't gesticht? in dat noodweer nou tòch nog eruit!
| |
| |
(wat minder beheerscht) In 't gesticht? ja... dat kan wel... hebben diè opgescheld?
Wat ellendig nou... je wist er van, zei de portier, vervelend, om dat nou niet te zeggen, is 't zoo'n ernstig geval? hij moest je waarschuwen, zei-ie nog wel...
(langzaam gejaagder)
God... ja, ja, ik moet er straks heen... wat zei-ie?
Ik weet niet precies... iets van een verlossing... je wou er bij zijn... hij moest je waarschuwen, en Versteeg die was er al, die had 'm gezegd, je op te schellen...
Ja... niks anders? zei-ie niks anders?
Niks... is 't iets bijzonders? Moet je dan dadelijk weg? gòd... nou dacht 'k zóó...
Ja, nou... dadelijk niet, maar ik kan er niks an doen... ik moet er bij zijn... ik kom misschien wel gauw terug...
En in dat nare weer, jakkie, wat ellendig...
Kom Jacq, zet nou niet zoo'n treurig gezicht, wat beteekent dat nou, hè? da's toch niet zoo iets ongewoons voor je, dunkt me...
(weer vroolijker) Och, nee, dat is 't ook niet, maar weet je wat me nou ontstemde? (naar Henk loopend en achter zijn stoel hem liefkoozend)
dat-ie me nou in de waan heeft gebracht, 'm vanavend niet te hoeven missen, en nou die teleurstelling... zeg Henkie, kom je nou echt gauw terug? als 't niet noodig is, blijf je niet hè?
Nou, dat zul je 'm niet hoeven te zeggen, wat?
(lachend) Nee, natuurlijk niet,... zeg, 't was vanavend echt gezellig, vin jullie niet? ik vond 't zalig... vond je 't ook leuk, Hans?
Ja, waarachtig... 't was aardig, zeg... moet ik je dat verzekeren?
Nee, ik weet wel hoor... kom je heel gauw weerom?... volgende week Woensdag bijvoorbeeld, en laat ons dan jou laatste werk 's hooren, zeg, je hebt immers iets voor piano liggen, zei je?
Goed, ja, met heel veel plezier; je weet wel, ik hecht nog zoo'n beetje erg veel aan jullie eerste oordeel, ja,
| |
| |
Woensdag kom 'k spelen, dan zullen we er meteen wat over babbelen, hè?
Heerlijk... (uitgelatener met Henk dollend) 't is mal misschien, maar ik heb zoo de gedachte, dat jij, (schuchter naar Hans lachend)
na je werk, as 't dan een beetje ongezelliger thuis wordt, dat jij je dan zoo'n beetje komt warmen... bij òns... is 't niet?
(zwaarmoedig)
Ja, maar weet je, 't is buiten zulk slecht weer, zeg je, en dan eerst goed gewarmd... zoo krijg je 't te pakken...
(keert zich naar Jacqueline, die liefkoozen blijft, pakt haar wild om den hals en zoent haar) Engel...
(lachend bestraffend) Hè, Henk, foei toch, schaam je je niet voor Hans? zoo verliefd te doen als een gymnasiast, haha... zeg, jonges, zouen we nog niet vlug even een soupertje gebruiken?
Nee, dank je zeer, Jacqie, ikke niet hoor, ik ga naar m'n kooitje... (geeft beiden de hand, fronsend) tot ziens jonges, dag Henk, adieu, je loopt nog wel even binnen hè? als je in de buurt bent...
Dag Hansie, werk maar hard hoor jonge, en denk om Woensdagavend.
(matter) Bonjour Hans, tot ziens... ja, als ik dicht bij je ben, kom ik wel even an... ik zal je even uitlaten...
(Henk gaat met hem de kamer uit. Jacqueline roept op zijn ‘daag’ nog eens ‘adio!’, schikt dan de stoelen wat terecht, sluit de piano, schelt om het meisje).
| |
Derde Tooneel.
Een dienstmeisje, dan Henk en Jacqueline.
Zeg, Mina, wil je misschien even vlug dekken? Meneer kan nog nèt even gauw wat eten, voor-ie weg moet.
Ja, mevrouw, ik kom dadelijk.
| |
| |
(Na een oogenblik komt Mina binnen met niet te veel tafelgoed, begint vlug te dekken. Henk komt binnen, ziet naar 't meisje, gaat op de canapé zitten, links, wachtend).
Niewaar Henk? we kunnen nog net samen even eten, hè?
Ja, dat kan wel... wacht, ik zal ze even opschellen. (loopt naar de kamer rechts, schelt, spreekt, terwijl Mina dekt.)
Mooi, Mina, jullie gaat zeker ook gauw slapen hè?
Ja, mevrouw, gunst... Hens heeft zoo'n maf, ze is zoo gezellig as 'n borstrok (brengt de hand schielijk aan den lachenden mond.)
(lachend) O, ja? da's lief voor jou, nou, maar zeg maar, dat er alle lieve reden is, om vannacht heelemaal ineen te kruipen... 't is koud...
(ook lachend) Ja, dat zal ze dan ook wel... (gaat heen) .
(weer binnenkomend) Heb je laten dekken? Nee, maar ik geloof niet, dat dáár nog tijd voor is, hoor...
Och, nee? kom, maar moet je nou niet eerst nog wat eten, Henk... is er nou zoo'n haast bij?
Och... Ik heb ook geen trek... (heftiger) ik kàn nu niet eten... (loopt op de deuren toe, sluit ze) Jacqueline, ik... ik heb je iets ontzettends te zeggen...
Hè?... Jij?... aan mij?... Henk...!
Ja... o, ik mòet 't doen, en ik wìl 't ook doen... ik zou 't voor je kunnen verzwijgen... ofschoon, je zou 't toch gewaar worden, maar zelfs, al zou dat niet gebeuren... dan nòg zou ik 't niet willen terughouden. (blijft eindelijk voor haar staan) Jacqueline... een poos geleden... toen heb ik iets gedaan... iets... iets... ik wil niet detailleeren... ginds in 't gesticht moet een kindje geboren worden... ja, ik wìl 't je zeggen, Jacqueline... dat kindje... is van mij...
(schrikt terug) Mijn God! Henk! O... o... wat gebeurt me daar... ben ìk dat? zijn wij tweeën dat? met wie dat daar gebeurt? Is dat waar, wat je daar zegt? Henk... nee, nee, maar spreek nou toch 's duidelijk... 't is me maar zoo niet heel klaar... wat ís dat toch...
't Is zoo... 't is zoo Jacqueline... nóg eens... ik wil 't je niet verzwijgen, daar màg tusschen ons geen geheim
| |
| |
zijn... maar jij... jij zult 't vreeselijk vinden... en tòch... o, ik ken jou zoo... en al ben je nou nòg zoo ellendig ik voel me nou al beter, nou ik 't je gezegd heb.
Wat zeg je? wat zeg je? (weer verschrikt terugloopend, met afschuw) ginds... in dat gesticht? van jou? een vrouw... een andere, een vreemde vrouw? die niet mij is? jij...? jij...? bah! ga weg! ga weg! o god, ga weg!
Jacqueline, stil nu toch, ja... 't is vreeselijk voor jou... jij ziet 't anders... jij bent een vrouw... maar kalmeer je oogenblikkelijke heftigheid nou, Jacqie... o, toe, zie 't flink onder de oogen, als alles... (wil op haar toegaan) .
(loopt verder terug, valt in een stoel)
Nee, nee, ga gauw weg... ik kan je niet zien... o, hoe durf je... wat een leugen! is alles leugen...? (met matte oogen) m'n god... is alles leugen? nee... o, kom niet bij me... 't kan werkelijk niet... (laat haar hoofd in haar handen vallen, begint langzaam te snikken) o, god... ik dacht, dat ik 't wist... dat ik 't voor m'n heele leven wist... dat je nooit aan een andere vrouw dan aan mij gedacht hadt... o, o...
Maar Jacqueline, o, laat ik 't je nou even zeggen... ik bezweer je, dat ik ontzaggelijk veel van jou hou... dat er niet één greintje warmte minder voor jou in me is, dan toen we voor 't eerst hier in ons huis kwamen...
(trampelend) Hou op!... spreek nou niet... ik zou je niet anders kunnen zeggen, dan dingen... o, bijna verwenschingen... hoe kun je vergen, dat ik je antwoord zal geven... dat ik dit of dat bedenken zal, gelooven zal... o, dat vervloekte gewone liedje tusschen òns... je zult me honderd maal verzekeren, dat je me nog even liefhebt... o, doe geen moeite... ik zal 't niet éénmaal gelooven...
Je zùlt 't... je móet 't gelooven... ik zeg je dit vreeselijke, jou 't eerst, juist ómdat ik zooveel van je hou... versta je, Jacqueline? zoo is 't...
(verbijt haar snikken, heft haar hoofd op) Ik zal kalm zijn... nou dan... ik geloof, dat 't tijd wordt, om je kindje te halen... (drukt haar zakdoek haastig-wild tegen haar mond en oogen en rukt met haar hoofd, om 't nieuwe snikken te bedwingen) .
| |
| |
(maakt onder 't volgende spreken telkens bewegingen van heen moeten) Lieveling... ja, ik wìl zeggen lieveling... en je moèt even luisteren... geloof je dan niet, dat een man, al houdt-ie nog zoo veel van z'n vrouw... ééns de gedachte in zich heeft aan een ander? als die gedachte er is, dan ìs toch ook eigenlijk dat leelijke er al?...
Maar jij... jij staat daar zoo voor me te spreken... hoe kùn je overtuiging in je stem leggen... hoe kun je denken, dat ik met aandacht naar je luisteren zal... jij... jij zult straks een kind hebben... niewaar?... zoo is 't... en dat kind... ik moet 't zelf goed begrijpen... want 't is niet zoo iets heel gewoons... wel?... dat kind zal een moeder hebben, die een andere vrouw is, dan ik ben... en nou wou jij nog komen vertellen... nee... o god... maar je hoùdt toch niet van me... je kùnt niet van me houen... je kunt 't je misschien verbeelden voor een poosje... maar 't kán niet... o, god je houdt niet van me...
Kind... o, ik kan je niet zoo zien schreien... o, wat spreek je dwaas... toe... o, luister nou even naar me, Jacqie...
Nou zeg op, je verdediging...
(aarzelend)
Kom... ja, 't zal je gek lijken, wat ik je vragen zal... maar voor de groote eerlijkheid, die tusschen ons richten zal, is 't toch noodig... Zeg, Jacqueline... biecht nou 's eerlijk op... heb jij dan nòoit, maar éven zelfs, aan een man gedacht, behalve mij? Heb je nooit de àarzeling van de begeerte naar z'n armen gevoeld?...
Henk! Henk! hou op! afschuwelijk! je vraagt zoo opeens dingen...
Nee... kom... 't geeft voor mij toch niks... zeg 't me nou 's... 't is noodig...
Hoe kùn je zoo iets vragen... ik begrijp je opeens heelemaal niet meer... of eigenlijk wel... 't klopt... 't klopt heel goed... o, god... (schreit weer) .
Jacqueline... nee, maar we mòeten nu even sterk zijn... heel groot-sterk... natuurlijk... je gaf die aarzeling geen rust, om tot gedachte te groeien... daarvoor hield je te veel van mij... maar de aarzeling, was die er nooit?
M'n god... maar zoo... zooals jij 't bedoelt...
| |
| |
is iedere man me een walging, ik zou 'm immers van me afgestooten hebben... in z'n gezicht geslagen misschien, als-ie zou spréken over zoo iets... als ik z'n gedachten gevoeld zou hebben, dan zou ik 'm hebben gestriemd met m'n minachting...
(innig) Zóóveel hou jij van me, dat je zèlfs niet aarzelt...
O, hou toch op... je vraagt dingen, zóó vreemd, zoo akelig... alsof 't onze eerste kennismaking was... maar mijn god... bedenk toch 's wat je zegt... weet je dan heelemaal niets meer? tegen wie je staat te spreken? ik ben 't, Henk... je vrouw, versta je, Henk...
Jazeker... jij, de eenige mensch, die recht heeft alles van me te weten en die mij ook alles mag en moet zeggen... omdat we zooveel van elkaar houen en omdat we zoo dicht bij elkaar staan... ik vind... als je leeft, zooals wij tweeën... dan mag je alles onder de oogen zien, dan hoeft er geen vaagste leugen meer tusschen je te zijn...
Leugen? Leugen? Maar àlles is toch leugen... lèugen tusschen òns...
(achteruit loopend om heen te gaan en dan weerkeerend) Als je ze niet bespreken wilt, ja... als je ze erkennen wilt, dan houdt ze op te bestaan.
Leugen is leugen... toe... o, zeg 't maar ineens... je houdt niet meer van me, je wilt van me weg...
Maar kind... kun je dan zoo weinig de werkelijkheid zien? Gruw je dan zoo van al wat je niet dadelijk bekend is? Je zegt onverantwoordelijke dingen, die allen maar bewijzen, dat je de man nog niet heelemaal kent... en dat is toch noodig nietwaar?
Is dat noodig? is 't noodig te weten, dat jij dus aan mij niet genoeg hebt... dat je me liefst met open oogen bedriegen wilt... je dènkt aan anderen... meer wil ik niet zeggen... en je zègt 't me... je wilt dat ik 't weten zal... en dat ik er genoegen mee neem... maar god, Henk... wil je dan dat ik dat goed zal vinden? nee, maar dat is ontzettend!
Omdat jij een vrouw bent... jij hebt een ander gedachteleven nog...
Een ander dan jij? over 't meest-essentieele
| |
| |
van ons bestaan? dat schijnt... ja, o... dat begin ik zoo te merken... Maar ik zal kalm zijn... er hoeft niet zoo heel veel meer tusschen ons gesproken te worden... we zijn stellig niet voor mekaar, wat ik dacht... wat, naar ik meende, jij ook dacht; er is twijfel bij jou... en ik ken je niet... jij ziet mij anders dan ik ben... je vraagt me dingen, die me vernederen, o, god, nee, nee, ik zie 't... 't is me duidelijk, in dit ééne oogenblik pas is 't me duidelijk... je bent 't niet, waar ik je voor hield... ik heb me dus eenvoudig vergist... hoe ontzettend die vergissing dan ook geweest is. Ik dacht, dat wij, zie je, wij tweeën, als uitzonderingen, in elkaar gevonden hadden, wat voor een gróót huwelijk noodig is; ik dacht, dat ons geluk zoo áf was, als 't maar mogelijk is in een menschenleven, als je de kleinste dingen van elke dag overzien wilt...
Hè? Spreek ik dan van kibbelarijtjes of kleine beuzelingen? Neem ik 't soms niet ernstig, meen je? nee, ik doe als een kind hè... ik hou er een poppetjesgeluk op na... zooiets van een plaatje...
Je denkt van niet... maar in waarheid is 't wel zoo... je denkbeelden over trouw en zoo, die zijn nog... nou, vooruit... bekròmpen...
O, bekrompen... vin je? Je wilt, dat ik me zal laten neerhalen, hè? tot de vrouwtjes, die wel tevreden zijn... die wel genoegen nemen met de halve aandacht van hun mannen... ik blijf bij wat ik gezegd heb: dat er zoo heel veel tusschen ons niet gesproken hoeft te worden.
(als boven) . Maar m'n god, kind... wat wil je...
Ik zal heel kort zijn... laten we 't ons niet onnoodig-lang pijnlijk maken... daar is een enorme breuk tusschen ons, dat voel je... nu, met mijn goelijke schippering lieg ik die niet dicht, begrijp je Henk? ik zal dus een van de weinigen zijn, die alles willen, of...
Je hebt 't gezegd... nu zul je verschrikt doen... me nog 's uitlachen, me dòm vinden... ik wìl niet.
| |
| |
Alles, wat je zegt, versta je, om me bij je te houden, is voor mij beleediging... Ik wìl geen onderhandelingen. Hoor 's, nog even... ik ben niet voor m'n dertigste getrouwd... ofschoon ik dikwijls had gekund, dat weet je... Ik heb gekend, elke man, van wie ik dacht wel te zullen kunnen houen... en ik heb gewacht, tot alle elementen in me waren,, die ik als overhoogste eisch voor mijn liefde had gesteld...
God... kind... wat ben jij ijzig-kalm... maar zou 't jou dan niks kosten, als je van me weg zou gaan? voor altijd van me weg? Jacqueline... maar ik kàn niet zonder je... gooi me niet zoo opeens van je weg... in Godsnaam, zou 't jou niks kosten...?
Daar hebben we 't nu niet over... ik was je aan 't uitleggen... ik vond jou... na al de anderen waaraan nog iets ontbroken had, om ze voor mij de man te doen zijn, die ik alleen zou willen trouwen. Dat hoor je, ik praat nou met je, zie je, alsof je dat alles niet wist, alsof dat, wat ik bij je gedacht heb, heelemaal niet in je gedachten geweest is, al die tijd dat wij saam waren... Nu blijkt me, dat je 't niet bent, die ik in je gezien heb, dat ik concessies zou moeten doen, om getrouwd te blijven... en dat wil ik niet, hoe gek en hoe dom je 't ook vinden zult, ik doe 't niet... ik sta niets af van m'n eischen...
Hoor 's... zeg me's... Jacqueline... heb je nou opeens een hekel an me gekregen? toe... eerlijk... voel je nou werkelijk... minachting voor me?
Daar kan 'k nou geen antwoord op geven... op 't oogenblik wil ik geen sentimentaliteiten... dat zeg ik je... ik vind dat noodig voor ons allebei, om onze gedachten klaar te houden...
(als boven) Maar geloof me toch hierin, dat je in zult zien hoe overdreven je eischen zijn... je erkent geen booze hartstochten, en die zijn er toch, bij elke mensch...
Ik zou geen hartstocht erkennen? Ben ik soms een vrouw voor je geweest, die deed als een overdreven kostschoolmeisje? wou je m'n eenig recht dood praten als een bakvischjes-verzuchting? Omdat ik geen ontwijding van de hartstocht erkennen wil als dat, wat de eenige hartstocht zèlf is? (trotscher) . Ik heb je immers gezegd, niewaar? dat elke nieuwe proef van jou, om me te overtuigen, niets anders dan een beleediging
| |
| |
voor me zou zijn? Nou, zoo is 't... Maar te overtuigen wensch ik jòu niet... daarvoor voel ik te zeker, dat je... àlles van me verschilt...
Jacqueline, je wist, dat ik de heele dag van je weg was... dat ik menschen ontmoette, ook vrouwen natuurlijk... dat ik elk oogenblik, hoe graag ook met m'n gedachten bij jou, toch aan andere dingen m'n aandacht moest geven... en je weigert te gelooven, dat ik in zooveel jaren dan ooit met een zoo zuiver menschelijke zwakheid een van al die vrouwen zou hebben gezien... ik, die, o, god, vind 't geen beleediging, kindje, ik die zooveel blanke lichamen zag... toespreken moest, betasten, en de geluidingen van de stemmen aanhooren met 't noodzakelijke, zich ondanks alles overgevende vertrouwen tot de dokter. Maar kind... kind... veroordeel me niet zoo gauw... o, denk na, voor je handelt, geloof me... o, toe, geloof me...
Ik kàn 't niet helpen Henk... o, ik kàn 't niet helpen... er is niets aan te veranderen, m'n ontgoocheling is te groot... ik ben geen kind meer... ik voel dat er iets in me is, dat door jou genegeerd wordt, en juist omdat je me overtuigen wilt... vind ik dat alles zoo ontzettend, zoo ontzettend... (schreit weer zacht-smartelijk op.)
Maar je wilt zelfs niet praten... niet trachten tot mijn kijk door te dringen... je negeert dan toch ook mijn overtuiging...
Overtuiging? Zoo kan 'k 't niet noemen... dat is voor mij te koel, te wreed, zelfs als zondige afwijking zou ik 't niet willen aanvaarden... als overtuiging... wàlg ik ervan... o, ik heb dat alles zoo mooi gedacht, ik wist, dat je elk oogenblik van de dag menschen om je heen hadt, lichamen, mooie, leelijke... maar dat was voor mij immers niet anders dan je werk... niets anders. Als je 's morgens de deur uitging, van me weg... dan had ik een blij gevoel in me... ofschoon ik je zoo dolgraag bij me had... maar ik dacht stevig, heerlijkstevig... want 's avends, als je weer binnenkwam in ons warme huis, dan was 't me, of je op reis geweest was, je hadt veel gezien en gedaan, veel mannen en vrouwen met hun intiemste levens òm je gehad, maar nou wàs je daar weer, je was weer heelemaal voor mij... dat was toch 't doel van je uitgaan
| |
| |
geweest elke dag... en alles was vergeten, ik had je dan heelemaal voor mij... goddelijk, met al wat er innigs aan je was, buiten je werk, zoo heel heerlijk-lang, tot de volgende dag...
God, god, m'n kind... maar zoo wàs 't toch ook...
(dof) Nee, nee, zeg dat nu niet... zoo was 't niet... zoo was 't niet, de menschen waren geen werkdingen voor je, zoodra er één vrouw is, waarmee je geweest bent als... als met mij... nee, dan was 't zoo niet... dan was alles leugen... dan is mijn geluk fictie geweest, dan zou 't nù opgedrongen zijn... dat kàn niet... o, nee, dat kàn 'k niet hebben... nog eens Henk... ik heb nu alles ervan gezegd... ik heb de waarste, naaktste dingen uitgesproken... maar ik zeg niet meer, dan dat me zoo te leven een walg zou zijn... nu, als je nog iets van me kent, dan zul je ook wel weten, dat ik die niet kan gaan idealiseeren, omdat ik voor 't... voor 't... breken bang zou zijn...
Maar je doet overijld... in één uur tijd wil je besluit nemen over ons beider heele bestaan, jij, die zoo lang gewacht hebt met 't kiezen van de man, die je heele leven òm je zou zijn... je wilt dat leven nou in een oogenblik van désillusie leeg maken door 'm van je weg te gooien, maar kind... kind... god, nee, als je dan niet spreken wilt... ik zal moeite doen je te begrijpen, maar beloof me dan tenminste, te zullen wachten, een bedenktijd te nemen... twee, drie dagen, één dag desnoods... maar hak niet in één moment door, wat je na zoo lang wachten jaren aan elkaar hebt doen groeien...
(steeds 't schreien bedwingend) O, ik zal niet van besluit veranderen, maar toch... bedenktijd, zoo je 't noemen wilt, zal 'k houen... 'k zal een week hier blijven, maar op één voorwaarde...
Dat is... dat je die week... me niet aanraken zult en niet lief tegen me zult zijn... me zult beschouwen als een vreemde... dat mòet... 't eerste wil ik niet, om wat je misschien wel begrijpen zult...
Nee, ik begrijp 't nìet... waarom zal ik je niet mogen aanraken? o, je doet met me als met een kind... maar ik zal alles van je dulden... als je tenminste maar wilt wachten!
| |
| |
O... maar dat je niet begrijpt... maar voel je dan niet, dat 't me lijkt of er nou iets onreins aan je is? voel je niet, dat ik niet zou kunnen verdragen, dat je me tot je nam, zoo als je vroeger hebt gedaan, nu, nu je ook een ander daar tegen je aan hebt genomen, als aan mij? m'n god... erken je dan niets meer in me? Denk je me dan zoo bruut, dat ik me niet te... rèin zou voelen, om nu, met dìe wetenschap, met je te zijn zoo als vroeger?
't Kan zijn... je bent geen vrouw van de wereld... en zoo heb ik je ook nooit gezien... ik zal er dadelijk niet meer over zeggen, maar 't andere? waarom zal ik een week lang niet lief tegen je mogen zijn? en toch zoo dicht bij je? nou... zeg 't maar... (smartelijk) ik ben gehoorzaam, ik ben 'n geduldig... patiënt...
Al wat 't saamzijn van de man en de vrouw bepaalt, dat zal er niet mogen zijn, als ik eerlijk bedenken wil, of jij... nog genoeg voor me zijn zult... zoo is 't...
(bitter) O, jawel dokter, ik... ik ben tot uw dienst... ik moet misschien ‘U’ tegen je zeggen?...
Kom, Henk... geen flauwiteiten... ik kàn ze nu niet dulden... daar mòet tusschen ons gericht worden... ik wìl 't... ik wil 't..., o god, ga niet spotten, want je sart me ermee, ik kàn de gedachte niet verdragen, dat jij zoover van me afstaat...
(als boven, zwak-blij) Omdat je zooveel... van me houdt... wil je dat vooral even blijven bedenken? Ja? Ja, je zult zeggen, als dàt er ook niet was, niewaar... maar dat is 't eenige...
't Eenige, ja... maar dat niet uit de lucht komt vallen, en dat geen sleur mag zijn en geen oppervlakkige liefheidjes... 't eenige, ja, maar dat ondergrond moet hebben, dat bepaald wordt door de dingen, die nu tusschen ons nìet meer volledig zijn... (blijft even dof zitten staren, dan weer droever) je zult wel heen moeten... (plots weer snikkend) o... god... naar je vrouw... je kind...
(week) Jacqie... Jacqie... o, martel me zoo niet... ik hou zoo ontzaglijk veel van je... maar mag 'k me daar dan van onthouden? moet 'k daar dan niet zijn?
| |
| |
('t hoofd optillend, zich vermannend) Ja, dat moet je.
(zacht) 'k Moet nog even m'n instrumenten halen. (gaat naar z'n kamer rechts-achter)
Jacqueline schelt; Mina binnen.
(kijkt naar Jacqueline 's sterk-bedwongen en afgeveegd huilgezicht) Mevrouw, afruimen zeker?
Nee, Mina, dat is niet noodig, zal ìk straks wel even doen... maar... wil je even in mijn eigen kamer een rustbed opmaken?
Ja, een rustbed... doe je 't even?
Ja mevrouw... goeiennacht mevrouw.
Goeiennacht. (tot Henk, die binnenkomt, gekleed en met een tasch) . 't Is schrikkelijk weer... dat weet je.
(aarzelend, van hem afgekeerd) Heeft 't paard... van dat goedje onder?... hoe heet 't... tegen de gladheid?... scherp?...
Dat zal wel niet, denk 'k...
(bij de deur) Lieveling... dat ik je nou niet om je hals mag pakken...!
(staan blijvend, gesmoord.) Adieu.
(Hij gaat heen. Jacqueline blijft even staan, wil zich bedwingen. Dan loopt ze naar een stoel, begint hejtig te snikken.)
doek.
| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Zelfde tooneel. Eenige dagen later. Namiddag.
| |
Eerste Tooneel.
Jacqueline, Mina, dan Hans van der Meer.
Jacqueline in een crapaud naast de piano. Op een theetafel een theeservies rond een lichtje. Overigens 't vertrek niet meer geheel licht.
(een portefeuille in de hand) Mevrouw, de portefulje.
Mooi, maar doe wat op de kachel, ik heb 't koud.
't Is hier gloeiend anders, moet 'k op meneer rekenen vandaag?
Wat?... ik weet niet... ja, reken er maar op, hè,..
Goed mevrouw, (aarzelend) is mevrouw niet goed?
U ben zoo bleek, u ziet er zoo sikkeneurig uit...
Och ja, toch? nee, niks hoor, een beetje last van hoofdpijn.
Nou, u heb de dokter nogal dichtbij altijd, maar een poeiertje slikken, Hens is ook niet lekker.
(zonder opzien) Wat heeft ze?
(glimlachend) De gewone kwaal geloof ik... te veel gegeten.
'm. Nog al leelijk, vin je niet? 'k zal meneer straks wel even bij 'r sturen.
Ze kan 't maar niet laten (als Jacqueline geen antwoord geeft) nog iets mevrouw?
(Mina kijkt onder 't loopen naar 't theelichtje, draait er nog even iets aan en gaat heen. Jacqueline neemt de portefeuille op,
| |
| |
plukt aan de lussen, legt ze weer neer, leunt terug in den stoel, de hand voor haar oogen. In de gang klinkt de schel).
(weer binnen) Mevrouw, daar is meneer van der Meer.
(dof) O... laat maar binnenkomen.
Goeiendag, ik kom een kop thee halen. (geeft haar de hand) .
Dag Hans, lief van je, ga zitten.
(bij de haard) Koud... gemeen weertje; Henk 't druk?
(opgestaan om thee te schenken, blijft verwonderd even staan) Henk? 'k weet niet.
Doe jìj vreemd, ben je niet wel?
(bij 't buffet) Dat jìj zoo klein kon zijn, dat wist ik niet.
M'n hemel, heb ik iets onkiesch' gezegd? zeg 't dan asjeblieft.
Och nee, maar... je zou niets weten van iets, waar 't heele gat hier vol van is...
Maar beste meid, ik verzeker je, ik kom regelrecht van m'n kamer, en ik was nog niet bij de aardappelenvrouw.
(de thee neerzettend en biscuit presenteerend) O, nou... anders hadt je 't ook stellig wel gehoord, 't nieuws... (zij gaat weer zitten) .
Zoo, is er nieuws... nou, dan mag ik 't zeker ook wel weten... 't schijnt niet heel veel blij's te zijn.
(brengt haastig de handen naar haar oogen, spreekt met tranenstem) Nee... Henk en ik... we gaan waarschijnlijk... van elkaar af...
(knikt snikkend) 't Is zoo... wel 'n wetenswaardig nieuwtje, niet?
Ik dacht dat niets me meer verschrikken kon; maar... ja, 't is misschien gek, dat ik 't zeg, maar zooiets vertel je toch niet zoo gauw, zooiets waarschijnlijks, en je spreekt van 't heele dorp.
(als boven) De oorzaak ligt niet binnenshuis... die weet Jan-en-alleman.
Je gelooft 't niet... jij niet... o god, 't is
| |
| |
ook zoo verschrikkelijk... in 't gesticht in de stad... ligt een vrouw met een kind...
(knikt) Van Henk. (snikt wild uit, Hans zwijgt, zucht even licht, terwijl zij bedaart en haar gezicht droogt, naar haar voorhoofd tast om te koelen) .
'k Zou m'n verdriet zelf eerst goed uit laten werken.
Niet te gauw... redeneeren gaan hè, we moeten eerst snikken, Jacqueline, dan denken.
Jij bent een vriend, van jou neem 'k raad aan.
Raad... dit is maar een kalmeermiddeltje.
Geef me raad, geef me raad Hans.
(bitter) Hoe zou 'k dat nou durven, zoo iets moet je zelf uitvechten,
Ik heb me al zoo moe gevochten.
Zoo... te gauw Jacqueline, in vijf dagen vecht een krachtig mensch als jij zich niet moe, hè... of over 't voornaamste moest je 't met jezelf niet eens kunnen worden.
Toe, spreek maar, Hans, spreek maar met me uit.
O, ik zal 't geval niet met je uit gaan rafelen, verwacht dat niet, beste meid.
Wat zeg je dat bitter allemaal, alsof 't je maar weinig interesseert, alsof je 't niet eens een serieuze zaak vindt...
Och ja... voor jou en hem... welzeker (na even zwijgen) . Ik wil je wel een raad geven, Jacqueline, zonder me vooraf van de verwikkeling op de hoogte te stellen...
Jacqueline, doe niet te gauw afstand van àlles.
Afstand van alles? alles is me ontnòmen...
Daarover zou ik niet oordeelen, nietwaar; ik wou je alleen even waarschuwen: als je de eenige kostbaarheid van 't bestaan in je handen hebt, o, m'n god, gooi ze dan niet weg...
Hè... maar erken jij dan geen trots?
Trots... ja, ik had dat wel bij je verwacht. Trots, ja, daar is zooiets bij ons, dat noemen we zoo, zoolang we
| |
| |
't nog niet noodig hebben... maar dat, waartegenover we 't gebruiken moeten, hè... dat slaat 't zoo gauw morsdood.
Maar dat is schrikkelijk... zooiets zeg jij? We zouen onze trots niet moeten laten spreken, handelen? Hans, maar dat meen je niet!
Och... Jacqie, ik begrijp wel, dat je dat heel vreemd vindt, maar 't is toch waar... trots tegenover de volmaakte, ware levenloosheid... kòm, kòm, gebruik die fraaie menschelijke eigenschap liever tegen iets minder machtigs, dan compromitteer je jezelf niet.
(trampelend) Maar dat is ontzettend! ontzettend!
Luister 's kind, toè... ik bid je... laat me je even iets ernstigs mogen zeggen: je beleeft op 't oogenblik een enorme désillusie, o, ik begrijp 't, ik ben niet iemand, die zooiets in een vrouw als jij negeeren zal; dat geloof je?
Nou je 't weer zegt, ben ik blij, 't weer te kunnen gelooven.
Precies... je moet me ook heel goed verstaan... wij zijn beide nu in een gesteldheid, waarin twee menschen 't een enkele keer alles kunnen uitzeggen; alles, wat ze eigenlijk niet weten van elkaar, al meenen ze ook elkaar zoo heel goed te kennen.
(bet haar gezicht) Ik zal stil zijn; je rust, nee... je... màtheid kalmeert me, goddank...
Ik wou je zoo graag met alle kracht, die 'k in m'n redeneeren heb, terughouden van dat, dat daarginds - dat, waar ik nou ben...
(doffer) In die zwarte kuil, Jacqueline, waar ik al maanden in leef... o, je zult 't heel gauw begrijpen... en... er àf blijven.
Spreek 's uit, Hans, wat heb jij... je doet wel heel mat de laatste tijd; maar m'n god, wat weten wij arme menschen, van elkaar; je tast, je gist, je bent niet tevreden over een oorzaak, die je meent te vinden voor iets, dat je opvalt bij menschen, die je lief zijn... niewaar? maar je laat 't weer los, ja, werkelijk, tot 't verdriet alleen 's een oogenblik van uitpraten brengt...
| |
| |
Jacqueline, 't is nu de tijd niet schijnbaar om over mezelf te spreken; maar ik maak 't dienstig aan de raadgeving voor jou; o, ik ben zoo arm en zoo moe, Jacqueline...
Mijn god, Hans, dat moet iets... iets bovenmenschelijks zijn geweest, dat jou daarmee heeft geslagen; ik kan 't me niet denken...
Natuurlijk, je zocht 't te vèr... want 't is toch zoo eenvoudig, zoo schrikkelijk eenvoudig: 't kleine, menschelijke geluk. Jacqueline, 't geluk van elke dag, dat 'k bij de menschen zie, overal, ginds in de stad, en hier op 't dorp, en ook verder, veel verder waar 'k geweest ben, een groot stuk van de wereld over... Dat lachen tegen elkaar, dat saamwandelen op straat, en dat omgaan in 't huis... er zijn oogenblikken, dat 't eenvoudigste bewegen van een vrouw in de binnenkamer me een machtige melancholie geeft, omdat er 't geluk om hangt, dat ik niet hebben mag...
Niet hebben mag? O, aan zooiets denk je niet, als je iemand volgt als jij... dat is zoo... ik kan me ook niet voorstellen, dat jij daar niet boven staat; je wilt dat immers niet... omdat je nog niet de vrouw gevonden hebt, die joù vrouw zou kunnen zijn...
Och, malligheid, malligheid; nù... wil 'k ook niets meer... ik aarzel niet naar de mogelijkheid, 't geluk te bereiken, omdat 'k... 't niet meer ziè... dan tot een grens, waar 'k weer voor de zooveelste maal toe zou kunnen gaan...
Foei, maar jij... zóó moedeloos te spreken... en 't enorme geluk van je werk? 't geluk van 't scheppen zèlf Hans, èn nog 't weergeven aan de menschen... maar dat is immers grenzeloos...
Wàt grenzeloos... aan alles is een eind... Wàt heb 'k aan m'n werk... wat heb 'k aan de menschen, die er nu zijn of die na me komen; nee, nee... ik heb nou al wel zoowat alle vreugden en ellenden van 't menschenbestaantje gezongen... wat zou 'k nog meer... óver en overdoen... 'k heb er geen lust in, om anderen aan mijn honger zich zat te laten eten...
O, je hoeft niets te waarschuwen... ìk ben overtuigd,
| |
| |
al làng... en voor goed... 't Onbewuste, dat wat jij nou op 't punt staat weg te smijten... dat heb 'k óók gehad... vroeger... ik mocht 't niet hebben...
Je mòcht niet... waarom mocht je niet...
Haha... eenvoudig, omdat 'k deed, wat jij nou wilt doen... ik wou te véél; maar mìj dwong m'n werk, m'n werk nam me af, wat jij je nou wilt laten afnemen door dat moppige ding: je tròts...
Je hebt wel 's lief gehad, niet Hans?
Als je 't zoo noemen wilt, meer dan eens had 'k een vrouw. 'k Zal 't je vertellen. De eerste was allerliefst, die wou me niet zoo ernstig hebben, m'n somberheid wat opvroolijken, weet je... 't was in m'n jonge tijd; ik wist dat mijn somberheid blijer was dan hàar vroolijkheid, en 'k deed er natuurlijk van me weg. De tweede was minder vroolijk, heel serieus maar hààr ernst was minder serieus dan mijn luidruchtigheid... 'k heb een half jaar met 'r gewandeld, toen schreef 'k drie boerenklompendansen, bij wijze van reiniging...
Eenig toch... dat jullie nóóit zoo ellendig zijn, of er kan altijd nog 'n bon mot overschieten.
En bij jou altijd nog een allerliefst complimentje, nou, de dèrde, dat weet je...
Adèle de Groot... 'k hield veel van 'r...
Adèle... die wàs wat. Ze was te veel, om m'n vrouw te zijn; ze wou te veel zichzelf zijn... een machtige artiste... 'k heb veel plezier met 'r gehad... ja... O, maar dat andere, dat andere; ik wou ook zoo graag erbij, wat die anderen niet gegeven hadden, 't kleine, 't kleine... en dan bij haar nog veel liever en rijker...
Bijna nooit... 'k heb zoo vaak tegen hàar gezegd: ik wou, dat je maar wat minder van m'n werk hieldt... en wat meer van mij... nooit heb 'k dàt gekregen, die klein-goddelijke heerlijkheid, die een tegenwicht geweest zou zijn voor m'n zware werkgedachten, zonder ze te hinderen... en ik heb er, o, zoo lang naar gesnakt, naar dat, wat 'k ook zoo subliem-mooi elke dag bij jullie kon zien... die kleine, maar voortglijdende zaligheid... Twee verstandige vrouwen die 'k 's om dat beetje geluk
| |
| |
vroeg, zeien me: je staat veel hooger dan ik... ik durf niet... daar ging 'k mee heen.
Maar als 't niet groot is, niet ècht is, dat geluk, dan is 't toch ook niets... dan is 't toch maar schijn, schijn, dan is ons leven toch maar een bespotting...
Groot... echt... moet 'k jou de banaliteit zeggen, dat 't alleen maar klein lijkt, als je er zooveel van bezit, dat je 't niet waardeert? en weer even groot, als je ervan bent weggestooten? ik zou willen, dat je mijn priesterpakje niet omhing, Jacqueline...
Maar jij gelooft in nìets meer... jij negeert alles... groote god... hoe ben je daartoe gekomen...
Omdat ik alles gezien heb, negeer ik 't dwaze omhooggrijpen; daarom wil ik, dat je waardeeren zult, waar ìk naar gesnakt heb... en dat ik niet hebben mocht, omdat m'n... gròotheid 't niet verkoos, dat 'k mensch zou zijn... begrijp je Jacqueline? gooi je 't van je, jij, dat, wat ik je dagen en nachten benijd heb, dan zul je worden wat ik nu ben, dòod van zoeken en grijpen om je heen... O, dat telkens kermen om 't geluk, en 't niet mogen hebben... en op 't laatst, bij 't grijpen, bij 't verlangen dadelijk al wèten... dat 't niets is... dat 't nooit onbewust zou zijn... dat je de hoegrootheid nu al in je eigen verbeelden zoudt kunnen vaststellen en doorleven... en eindelijk 't verlangen dàarmee dadelijk dooden. Zoo verga je, zoo leef je eindelijk begeerteloos voort, oùd, moe, doodmoe...
(doffer) Wij hebben 't geloof niet meer, om ons aan vast te houden...
Waarvoor zouen we 't dàartoe kiezen, als we 't toch niet innig erkennen?
Natuurlijk... (zacht-heftig) Hans wat maak je me bang - wat maak je me bang...
't Was m'n bedoeling niet, 't oordeel blijft toch aan jóu... en ik had er óók belang bij, 's uit te klagen... (kucht licht, leunt terug in z'n stoel) .
Dat mag je... steek even de schemerlamp op, as je wilt.
Met plezier, maar dan ga 'k.
Ga je? toe, blijf nog even, Hans, blijf nog
| |
| |
even... ik gruw er zoo van, om dadelijk weer alleen te zijn, met zulke spoken van gedachten...
Nee, tòch niet, ik praat liever niet langer.
Laat dan de schemerlamp maar; maar 'k wil niet in donker blijven, steek dan even 't licht voor me op, wil je? en gooi nog wat... wacht... (schelt) .
Mina, gooi nog wat op de kachel, en maak even licht.
Ja mevrouw (doet het) . U wordt nog ziek, as U op straat komt, met die hitte hier.
Da's minder, gooi maar flink wat op, 'k vin 't hier huiverig... (Mina weer heen) .
(geeft Jacqueline de hand) Dag Jacqueline... tot ziens...
(zacht) Adieu Hans. (Hans af. Jacqueline blijft even dof-starend staan. Mevrouw Wijdenborg binnen) .
| |
Tweede Tooneel.
Jacqueline, Mevrouw Wijdenborg, later Wijdenborg.
Dag Jacq (ziet haar aan, omhelst haar, begint te huilen) arme meid... wat 'n verdriet voor jou, o, wat vreeselijk, vreeselijk... en zoo te weten, dat iedereen 't over je heeft.
(onttrekt zich zacht aan haar moeders omarming) Kalm mama, kalm, in godsnaam...
't Heele dorp is er vol van... bij alle plebs ga je over de tong... wie had zoo iets kunnen denken... ik dacht, dat-ie zooveel van je hield, nooit heb 'k aan 'm getwijfeld. (Jacqueline is gaan zitten, zwijgt) .
Hoe kon-ie je onder de oogen komen al die tijd, ik begrijp 't niet, ik begrijp er niets meer van, de heele wereld is me vreemd, ik vertrouw niemand meer... Zèg toch iets Jacqueline... jà, jà, ik kan er wel in komen, maar toe kind, sprèek toch 's wat... (gaat op haar toe) stort je hart 's bij me uit. Jacqueline... hè? o, 't is schrikkelijk voor je, kind, ik begrijp 't wel...
| |
| |
(met beheerscht afweren) Wat moet 'k zeggen... U weet alles... U begrijpt 't ook... wat moet 'k zeggen...
Ik weet 't niet... ik weet 't óók niet... ik kan 't me voorstellen, da je er òp van bent... Wat heb je gezegd... zei-ie je alles?
(als boven) Ik... ik kan er niet over praten, mama... 't is... 't is zoo...
(weer teederder) Nou... toe, kindlief... met mij toch wel... toe... 't is beter voor je, Jacq... (Jacqueline blijft weer zwijgen) Ja... gòd... ze zijn slecht, slecht, allemaal o, o, zoo even lièf als altijd met je om te gaan... hoe is 't mogelijk, hoe is 't mogelijk... wat 'n leugen, je kùnt er niet bij... Die laatste avond vóór dat 't gebeurde hè... hier bij ons zitten en zingen en voordragen, of er geen kou an de lucht was... m'n hemel, en dat tegenover jou.., (wacht weer even) ... Ik... ik wéét niet, maar... ik heb 't nooit op die erge knappe mannen begrepen gehad... je zult 't wel niet met me eens zijn... maar ik heb iets tegen... tegen die hééle groote geleerdheid (weer aarzelend, op antwoord wachtend) je weet wel... vroeger... merkte je daar wel 's iets van bij me... die gesprekken van hem met je vader in 't eerst... jà, 't is kinderachtig, maar ik heb er wel 's over gedacht, toen... en gister kwam me dat allemaal weer in de herinnering... Jij wou, maar... hij was me nooit zóó sympathiek... (Jacqueline begint door de kamer heen en weer te loopen) . Heb 'k ongelijk?
(als boven) . Och, natuurlijk niet...
Ik dacht van de week nog... had ze dan toch maar liever Frits Beukers niet zoo teleurgesteld... o, wat hield ie van je...
(staat even stil) . Die bleekelingen, die U voor me hadt gekozen, kòm... ze waren allemaal minder dan Henk...
Maar zou je dan niet gelooven, dat 't m'n doel was, om jou gelukkig te maken? (met veel beteekenis) . Als 'k je met wat meer... aandrang geraden had, zou je niet ernstiger over m'n voorstel hebben nagedacht?
Waarom vraagt U dat eigenlijk?
Ik... ik weet niet... maar als 't zoo wàs... dan zou 'k me iets te verwijten hebben...
| |
| |
'k Wil u dit wel even zeggen: als uw raad iemand betroffen had, op wie 'k toevallig verliefd was geweest, die alles had, wat 'k verlangde... òch, dan had ik u 't pleziertje niet misgund, te spreken van uw raad te hebben opgevolgd en zoo, maar overigens... (iets dringender) kòm mama, laten we niet te ver afdwalen...
Maar kind, hoe heb ik 't met je... (weer teederder) nee, maar ik neem 't je niet kwalijk hoor... ik kan 't me indenken, dat je niet dadelijk van me weten wilt... maar je weet toch òòk wel, dat wij tweeën 't wel eens zijn, niet?
Jacqie... ònze sympathieën zijn altijd zoowat gelijk geweest, wij hebben toch altijd dicht bij elkaar gestaan...
Och, zooals u 't denkt, heusch... dan misschien wel... u vindt 't absoluut leelijke óók niet mooi...
Kind, maar wat doe je toch hard tegen me... vertrouw je dan nou ook je moeder niet meer? Jacqie... ik zou je toch nooit hebben kunnen bedriegen, toè... doe niet zoo stuursch...
Mama, werkelijk, dat doè 'k niet... ik doe alleen maar wàar...
Of... òf... kun je misschien niet verdragen, dat 'k... kwaad van Henk zeg... toè... zeg 't maar... ja, 't is je man... maar ik ben toch je moeder Jacq... dat mag je nooit vergeten.
Ik kan alles hooren mama... best, heel best...
Je doet toch gèk... vreemd... natuurlijk, je hoùdt veel van 'm... en dat zal 'k ook niet tegenwerken...
(zich oprichtend, dreigend uit te barsten) Hoù u toch op met uw... (loopt plotseling op haar moeder toe, neemt haar voorhoofd tusschen haar handen) Nee... nee, mamaatje, mamaatje... u kunt 't niet helpen... u is lief en goed voor me geweest altijd... nee, 't is niemand's schuld... o, ik hou veel van u, maar geloof me mamaatje... o god, ik moet zoo sterk zijn... ik moèt mezelf blijven... ik moèt doen zooals ik denk...
| |
| |
Stil toch, kind... kalm toch... ja, je hebt verdriet... maar ik... ik begrijp je toch niet... nee, nee, ik begrijp je toch niet...
(loopt nadenkend van haar moeder weg) Ik kàn 't niet helpen mama... ik kàn 't niet helpen...
(komt binnen) Goeiemiddag... be-je nog hier Marguerite? (blijft voot Jacqueline staan) Dag Jacq... (zucht, gaat zitten) 't Is hier ontzettend warm.
't Is toch heel koud buiten, niet?
(tot zijn vrouw) En hoe is 't ermee?
Verdrietig, verdrietig...
Ja, 't is een smeerboel: en dat tuig hier... iedereen heeft de brutaliteit, je onder gniepige belangstelling een por te geven.
Nou... dat is 't ergste niet...
(tot zijn vrouw) Zij denkt zeker over scheiden, hè?
'k Weet niet..., waar ze over denkt weet 'k niet...
Ja, wat zal 'k zeggen... nou 't zoo publiek is... is 't wel de eenige manier, om je naam te redden...
't Is wel schrikkelijk, dat iedereen voortaan weten zal, hoe je tegenover mekaar staat... maar àlles is vreeselijk... 't is je màn... en je hebt natuurlijk van 'm gehouen... toe, Jacqueline, zeg je meening nou 's kind...
U hebt daar meer verstand van dan ik.
Ja, je bent natuurlijk wel geen kind meer, maar tòch hè... we weten 'n beetje meer van de wèreld af... we hebben 'n hoop ondervinding meer van de mènschen as jij...
Ja, u kent de menschen beter dan ik...
'k Heb je 't altijd gezegd. Je was 'n beste brave meid, maar je làs te veel, je sloot je teveel op; je dacht maar, dat je met zoo'n beetje muziek en wat boeken en met
| |
| |
zoo'n paar menschen, die je zelf een beetje uitzocht, wel wereldwijs kon worden... 'k Heb 't altijd gezegd: Jacqueline, je moet meer de werkelijkheid zien... je vertrouwt te véel op de menschen aan de eene kant; die heele gewone, flinke, ronde lui, menschen waar iedereen mee op kan schieten en waar je toch mee om moet gaan, waar d'r toch veel meer van zijn dan van dat bizondere soort, daar had je altijd wat op te zeggen; en je zag altijd wonderen in de lui, die maar van jou boeken en van jou muziek hielden... noòit wou je naar me luisteren...
Wat helpen verwijten nou, Theo.
Papa heeft gelijk; ik heb nooit naar 'm geluisterd.
Ik zeg niet, dat-ie ongelijk heeft, maar 't geeft nù niks, nìks...
Nee, 't helpt ook nìks, maar 't is toch waar... heb 'k niet vaak gezegd: ze lijkt zichzelf wel te willen opvoeden, in plaats van 't aan 'r ouders over te laten; dat vloekte toch tegen àlles... 'k heb 'r wel stilletjes willen raden, maar niks wou ze van onze bemoeiing weten. Nou zìt ze d'r mee...
Laten we 'r liever steunen met 'n beetje raad... wat heeft ze aan al die besprekingen... da 's allemaal voorbij...
Nàtuurlijk, 't is zoo... Jacqueline, zal ik je nou 's een verstandige raad geven? een raad, waarover je weinig hoeft te denken? die je wijs zult vinden van je vader?
(uitbarstend) Papa, mama, hou òp met uw raadgevingen! m'n God, ik kàn jullie niet langer aanhooren! o, ik weét 't... U zult me een prima raad geven, àl wat u raadt is ontzag'lijk!... jullie houen veel van me, maar zooals jullie de dingen zien, zoo kàn ik ze niet bekijken, o niks, nìks begrijpen jullie van me... je kunt 't niet helpen, maar hou op... zeg niks meer... in godsnaam, jullie sàrt me, jullie maken me doòdmoe.
Wat zeg je? Dàt moet er nog bijkomen... jaag ons liever de deur uit, 't is joù huis... Zoover heeft hij je gebracht, dat je ons nauwelijks meer meetelt, en nòg zie je niet, noù zelfs gaan je oogen niet open. Ik zal de wijste zijn... red jij je zelf maar hoor... ik bedank ervoor, om jou liefheden te slikken. (staat op) .
| |
| |
Wor niet zoo kwaad, Theo, ze is overspannen, ze is opgewonden...
Dan zal ìk 'r tijd geven, om tot kalmte te komen... ga je mee?
't Is 't beste, dat we 'r alleen laten... Jacqie, tòe, kind, probeer te bedaren.. denk na, nee... ik ben niet kwaad, lieveling, maar we zullen je liever alleen laten... Dag Jacq.... (zoent haar) .
(zoent vluchtig terug) Dag ma.
Adieu... (goediger) Je weet waar 'k woon... (Jacqueline blijft staan, wrijft haar voorhoofd. Mina komt binnen, dekt de tafel).
| |
Derde Tooneel.
Jacqueline, Henk, Mina.
Ik zie, je hadt nogal bezoek vandaag.
'k Heb 'm gesproken; en je vader en moeder zag 'k op den weg gaan, waren óók hier zeker?
Moet 'k al opdienen mevrouw?
'k Zal wel even schellen, Mina, als 'k 't hebben wil.
Goed mevrouw. (gaat heen) .
H'm... hebben ze je 'n rouwbezoekje gebracht?
Veel liefs van me gezegd? Hoeveel boeven steken er wel in me?
'k Herinner me niet... willen we eten gaan?
(schouder-ophalend) Eten... dank je...
(zucht) Hoe is 't gindsch?
Henk! o God! als je 'n moordenaar wordt!
| |
| |
'n Moordenaar? 'n moordenaar? Jacqueline... o, hou toch op, spaar me toch 'n beetje, asjeblief... toe, wees ook 'n klein beetje zachter tegenover mij... ik weet me geen raàd... daàr met de dood voor oogen, die me een van de weinige keeren van m'n leven afschuwelijk toegrijnst... me de keel toeknijpt... hier als in een hok een stuk brood schrokken, zonder een woord van jou te krijgen of tot jou te mogen spreken... van je àf te moeten blijven, en weer de straat op te moeten loopen... God, laat 't toch uit zijn. (dichter bij haar) Ik kom als een broekje bij je, Jacqueline, ik hou 't niet uit... ik hou zoo zielsveel van je... ik kàn niet hier bij je in ons huis zijn zoo... tegenover je zitten eten, met de gedachte, dat je van me walgt, en niets, niets van mijn ellende voelt... o, god, ik zou de borden tot gruis in een hoek smijten, ik zou m'n hoofd kunnen stukbonzen, zoo rampzalig zijn me die paar dagen geweest... Jacqueline, Jacqueline, toè... ik heb 'n gevoel, of ik je voor 't eerst weer vraag... of ik je voor de eerste keer van m'n liefde kom vertellen... toe... laat 'k je weer mogen naderen... ik hou 't niet uit... ik hou 't niet uit...
(iets zachter) Is er gevaar gindsch?
(even dankbaar) Ja, ja... er is gevaar... veél, veél gevaar... 't loopt niet goed af... maar... zou je m'n fout gróoter vinden, als...?
Hè... wat? nee... nee, niets grooter... maar óók niets kleiner... ga eten...
Dat zal 'k misschien wel doen, maar niet hièr... o, denk je, dat ik 't nog langer verdragen kan, dat over alles heenpraten, dat verschuiven, verschuiven... dat kalmpjes-aan de tijd nemen? die schrikkelijke minachting?
Hoe je 't noemen wilt, laat ik aan jou schatting over.
Goed, goed Jacqueline, o ja, ik overdrijf in m'n verbittering... ik wéét wel wat je voelt en denkt... maar ik word heftig, omdat je halsstarrig weigert iets ervan te toonen... doe dat niet Jacqueline... wurg geen mooie dingen in je...
Hè... wat zeg je?... (plotseling teederder) ja, ja... ze zijn er wel... ik zal niet liegen... o god... ze zijn er... (trots) maar als 't moest... dan zou ik àlles kunnen wurgen... langzaam, wreed, vàst...
| |
| |
Afschuwelijk, zóó'n kracht... ik kan 't zoo niet langer bijwonen... ik ga zoolang heen... 'k Heb Hans gesproken... 'k ga bij hèm zoolang logeeren.
(tast naar haar voorhoofd) Goed, goed, en je blijft niet eten?
Nee, nee, dank je... nog één ding, als je 't van je zou kunnen verkrijgen...
Ik weet wel, dat je je niet zult laten influenceeren, maar... wat hebben ze gezegd?
Ik laat me niet beïnvloeden, nee, je hoeft zooiets aan mij niet te vragen...
Maar in 's hemelsnaam, zijn we dan vreemden? (wil zitten gaan, aarzelt, blijft weer staan) Mag ik dan nièts vragen?
(denkt na) Och, jawel... maar al hadden ze je opgehemeld, 't zou niets aan m'n gedachten veranderd hebben.
Ze hebben je... tegen me opgezet...
Dàt juist niet... maar 't heeft geen waarde, of 'k al zeg, dat ze beneden joù staan...
Ook hierin... ze zien 't kleiner dan ik... allebei.
(schamper lachend) Gèk... gek... en ook kleiner dan ìk?
(langs hem heen, als gewoontjes) Jawèl... òok wel 'n beetje...
(als boven) Grappig... grappig... allergrappigst...
Zoo... je schijnt 't nog al eenvoudig te vinden.
Ik laat 't aan jòu over, in je kalme bedenktijd, die gelijkheid na te gaan.
Ik heb van geen gelijkheid gesproken.
Jacqueline, nog even dan... pas òp... maak je tijd wèl ten nutte... speel niet met ons leven... je hèbt kracht... ongetwijfeld... ik zou daar zonder niet zooveel van je houen... pas òp Jacqueline, breek er onze levens niet mee...
(angstig) Nee... nee... Henk... laat me met
| |
| |
rùst... geef me m'n dàgen, om de dingen te overwegen... ik zeg nìks, nìks... laat me mezelf zijn... laat me uitvechten!
Nee... alleen, volkomen alleen... tot 't einde toe...
Goed... weer uit... maar luister 's... zou 't niet beter zijn, als je mij de gelegenheid gaf, om hier te blijven? m'n werk, ik krijg er zooveel hinder mee...
(kijkt verborgen rond) Hè?... Nee, liever niet... 'k zal alles wel verzorgen... nee, laat 't zoo blijven...
Adieù... (blijft staan - wrijft langs haar voorhoofd, woelt wild in heur haar, stampt op den grond, kortspijtig snikkend) .
(om de deur) Mevrouw, maar opdienen?
(zièt òm - roèpt luìd) Wàt? wat zeg je? (kijkt plots verschrikt naar de gedekte tafel) Ja, Mina, je kunt opdienen...
doek.
| |
| |
| |
Derde bedrijf.
Weer eenige dagen later. Wintermorgen. Buiten zon. De ramen gesloten, de over-gordijnen dicht, zoodat 't licht sterk gedempt is. Op tafel een onaangeroerd ontbijt. Jacqueline bij den haard, in morgenjapon.
| |
Eerste Tooneel.
Jacqueline, Hendrika, Henk later Wijdenborg.
(niet jong meer, plomp) Mevrouw, 'k wou even wat vragen, jà, 't is niet voor mijn, ziet u, 't is voor Mina.
En wat had je? Kan Mina zelf niet komen?
Nee mevrouw, dat is 't 'm juist, ze durft niet. (komt nader) Ziet u mevrouw, ze is verloofd.
Verloofd? Zoo... en durft ze dat niet zeggen?
Nee mevrouw, ik zeg óók al, ik zeg, je bent anders toch ook niet zoo erreg op je mondje gevallen, maar ze wou vrij vragen, ziet u mevrouw, voor morgenavend, om met 'r beminde naar 'r ouwers te gaan.
Zoo... en durfde ze dat zelf niet hè?
Nee mevrouw, ze zei, ze was bang dat u hoofd d'r niet na stond.
Oòch... nou, zeg maar dat 't goed is, hoor.
Goed mevrouw. Ze zal wel in 'r schik wezen, ze is zoo uitgelaten, nou... ze heeft 'n knappe jonge...
Ja mevrouw en hij heeft z'n broodje óók wel... hij drinkt wel 's 'n borrel... maar dat moet ze 'm maar probeeren af te leeren...
Wel ja... zeg maar, dat ze gaàn kan hoor.
Goed mevrouw - moet d'r niet afgeruimd worren? Heb u nog niet ontbeten?
| |
| |
Ja... nee, la maar staan, 'k zal je wel roepen.
Best mevrouw (gaat heen) .
(komt binnen, blijft bij de deur staan, met hangend hoofd) Goeiendag.
(verschrikt fluisterend) Wat is er?
(Henk loopt naar een stoel, laat zich daarin neervallen, brengt z'n handen naar z'n hoofd).
(als boven) Is 't... is 't ginds soms...
(staat op) Gòd... ontzettend... is ze dood?
(met tranenstem) Straks - voor een uur... 'k wou je even de boodschap komen zeggen.
(keert zich om, geeft een heftigen snik, veegt haastig haar gezicht af en komt vóór hem staan) Henk, heb je... van 'r... gehouen?
(springt op) Jacqueline! dat je dàt durft vragen! hoe heb je de moed!
(loopt even terug, als angstig) Nee... nee, 't is niet zoo... ik kan 't niet echt meenen... ik neem 't terug Henk... ik neem 't terug...
Hoe kùn je... hoe denk je er aan, na al wat er tusschen ons gebeurd is.
(als boven) Ik dacht zoo... 't kwam door je binnenkomen... 't was maar een oogenblik... ik vergat, dat je ontdaanheid alleen kon zijn van medelijden... (inniger dichterbij) van... schùldgevoel, is 't niet?
Ik kàn 't niet ontleden, 'k ben kapot... 'k weet alleen maar, dat 'k me voelde drijven naar jou... 't allereerst naar jou... en dat je me weer ontvangt... alsof je me nooit gekend hadt...
(staat zich te bedwingen) En 't kind? is misschien oòk niet goed?
Heel goed... dat blijft als 'n souvenirtje... (Jacqueline blijft zwijgen) Je begrijpt zeker wel, dat 'k een enorme verplichting heb...
Je begrijpt, dat ik 't niet mag overlaten aan de een of andere gestichtsdirecteur...
| |
| |
(haalt de schouders op - naar huilen) Weet 'k niet... je wou misschien nog wel... (gaat zitten, begint te schreien) .
(loopt op haar toe, maakt een beweging van omarmen, maar houdt plots z'n handen op z'n rug) Jacqie... o god, ik weet 't wel, wat 't je kost, te hooren spreken over de opvoeding van een... vrèemd kind... terwijl jijzelf zoovaak... dacht je, dat ik 't vergeten was, je schreien omdat wij met ons tweetjes bleven?
(schreiend) Hoe kun je 't dan vragen... Als je 't dan zóó goed weet...
Hoe ik 't vragen kan? Ja, omdat ik me jou dacht... (keert zich om, balt de vuist) O, dat één verdomde eerlijke misstap van me jou zóó'n eind van me wegtrekken kan... vervloekt! vervloekt! (houdt zich opeens verder in, voor Wijdenborg, die wild komt binnenloopen) .
(wanhopig-spijtig) 't Is 'n prachtige boel... je hebt 'r zeker niks van gehoord, nee, wàt zou je hooren, wat zou je omkijken naar een raadsverslag... 'k Moet niet meer of minder dan m'n ontslag nemen, as 'k m'n fatsoen bewaren zal, kàn nìet langer blijven zoo... onmogelijk.., onmogelijk! (tot Henk, die heen wil gaan) Nee, niet wegloopen, voor den drommel... hier blijven, je zult 't hooren... jij zult 't hooren!
(angstig) Nee, nee, Pà, hou òp, zeg niks meer over die dingen waar we allebei bij zijn... ik kàn 't niet hooren Papa, ik kàn 't nièt hooren!
(terwijl Henk heengaat) Maar ìk heb 't toch wel moeten hooren; en zou ik 't hem nog niet eens mogen zeggen? Weet je wat er gebeurd is? 't Staat in de krànt... voor iedere pummel en òok voor ieder fatsoenlijk mensch in de heele wereld te lezen! An joù man te danken, dat 'k weg moet!
Maar wat ìs er dan toch...
Wat er dan is... dat ze 't me voor de voeten hebben gegooid, in de raad, eergister... dat gevalletje van dat gesticht ginder...
Als 'k u bidden mag... 'n beetje bescheidener papa... Maar hoe kòmen die menschen erbij...
Hoe ze erbij kòmen... 't Wàs er... en as 't er
| |
| |
ís, dan maken ze 'r gebruik van. 't Ging over de brug, de brug... weet ìk 't... 'k had 't over hun conservatisme, zegt een van die kerels (imiteert een zeurigen boerentoon) ‘is 't óók modern, om d'r 'n meid met 'n kind op na te houen?’ (Jacqueline grijpt naar haar ooren, maakt een gebaar van ìneenkrimpen) 'k Had nog gedacht, dat 't er bij blijven zou... 'k heb de kerel z'n vet gegeven... krijg 'k vanmorgen de krant in de handen, staat 't heele gevalletje d'r in... Die lui begrijpen natuurlijk nìks van jè... stellen mijn ideeën gelijk met die van hèm... wat weten ze van de mooie middenweg af... en een ander weet vanzelf heelemàal niet hoe 't in mekaar zit... maken me nou onmogelijk... onmògelijk,.. jè heele positie... àl je werken en ploeteren tegen de verdrukking ìn... m'n heele naàm heeft-ie vergooid, bemòdderd!
Hou u òp Pa... in godsnaam hou u toch òp!
Ophouen - ophouen, kun je 't niet hooren soms? denk je heelemaal niet meer om me Jacqueline? voel je dan niks voor m'n verdriet?
Voor ùw verdriet? voor 't ùwe?... 't is misschien egoïstisch... ondankbaar... maar ik voel 't nièt, absoluut nièt...
Verdòmde meid! de laatste keer heb 'k nog ìets voor jou gevoeld... maar nòu... nou is 't er ook uit geloof 'k... nou bemoei 'k me ook niks meer met je... en ik zèg 't je... ik zèg 't jè nou... jè blijft nog weer an 'm hangen ook... an diè... schùrk..
(springt op) Wàt? (als hij woedend heengaat, keert ze zìch af, schudt haar hoofd, glimlacht bitter) .
(weer binnenkomend) Goddank, dat-ie weg is.
O, 'k heb nooit geweten, dat er oogenblikken zouden kunnen zijn, waarop zoo'n vader, een fatsoenlijke vader, je een wàlg is...
Noòit heeft die man iets van jou of van mij begrepen... en tòch...
Heeft-ie 't recht gehad, je op te voeden, je moraal te leeren...
Wat 'k in jòu veroordeel, staat niet onder invloed van zijn opvoeding... dàt moest je nu toch alweer wel weten... dat is, omdat ìk, ìkzèlf, veroordeel.
| |
| |
(wanhopig) Dus... jà... je veroordeelt nòg hè? je blijft eischen... je voelt nòg nièt, dat twee menschen als wij, die dan toch zóóveel gemeen hebben, niet van elkaar moeten gaan? Jij voelt nòg niet, dat, al zijn er ook verschillen, hun deugden en fouten op eenzelfde plàn staan? Dat 't maar zoo weinig scheelt, of je fouten als foùten aanvaardt, of ze door ze te bestraffen, verbeteren wilt?
Fouten aanvaarden? misdaden aanvaarden? Dat zal 'k noóit... nooit!...
(bitter) O... ik zeg je, dat je... klein doet! klein! (weer teederder) maar ben ik dan iemand, die zich overgeeft aan z'n leelijke dingen? Je doet alsof ik alles lachend gedaan zou hebben... ik krijg zoo de ontzenuwende indruk, dat je je mij maar voorstelt zonder eenig verdriet van wat er gebeurd is...
(dringend) Neé... zoo ìs 't immers niet... zóó niet... (weer spijtig schreiend) Gòd... dat er ook zoo iets tusschen òns gebeuren moest... we begrijpen elkaar niet, tèlkens niet... elk oogenblik...
(wild-smartelijk) Dat doen... joù eischen... jou eischen!
| |
Tweede Tooneel.
Henk, Jacqueline, Hans v.d. Meer, Adèle de Groot.
(Vóór Adèle uit binnenkomend, bijna luidruchtig) Goeiemorgen jonges... o, foei... wat heb je 't hier donker en benauwd... zou je die gordijnen 's niet vaneen schuiven? en de ramen openzetten? 't Is 'n morgen als in de Lente en je zou d'r hier niks van zien? (geeft beiden de hand, laat Adèle bij hen, en gaat dan gordijnen vaneen- en ramen openschuiven) .
(donker, gracieus gekleed, gaat op Henk en Jacqueline toe) Dag Jacq, hoe gaat 't... Gòd... lieve Jacq... (zij omhelzen elkaar hartelijk) .
Dag Adèle... je ziet er ferm uit meid... je was in den Haag hè? en 'n heerlijk succes gehad niet? Ze wouen je wel graag hier houen zeker...
| |
| |
Nou ja, dat succes, daar raak je an gewoon... maar 'k blijf wèl voorloopig in Holland, ja, 'k vind Holland toch maar weer heerlijk, die frissche steden, ik knap er altijd van op. Dat heerlijke dorp hier, ik vind 't zalig, zalig... 'n Boel gereisd, geratel van wereldsteden om me heen gehoord... ìk word er moè van... kunst kan tòch beter groeien in rust... Verrukkelijk, zoo voorloopig 's artiste te zijn voor me zelf, heelemaal voor mezelf... al die parfum van me af te laten waaien, en 's weer sober te zijn... (àl lachender waar Hans bij is) ... boterhammetjes snijen, stof afnemen...
Bèst, best, maar kunst kan niet groèien in rust, meisje... ze heeft de rust wel noodig, maar groèien doet ze er niet in... 't zou misschien de jòuwe kunnen zijn...
De mijne zàl groeien in de komende rusttijd.
(gaat zitten achter in de kamer) Zoo, lacht je dat toe hè? Zoo'n overgangsheerlijkheid...
Als wàt... dat kan 'k je niet zeggen... maar 'k ga 't doen... (weer naar Hans lachend) 's morgens 't huishouen doen, 's middags uitgaan of lezen, 's avonds musiceeren (vraagt om Hans' hand; liefkoozing tusschen hen) .
(Muzikanten spelen een danswijs op den straatweg).
(bang) Wou jullie misschien... blijven lunchen?
Nee, dank je, noù niet... geen kwestie van... (luistert) Wacht 's... 'k ga even naar buiten, die leuke Duitschers... die vind 'k toch zoo aardig... (ze loopt naar buiten) .
(tot Henk) Ik vond je niet bij me thuis, zeg Henk... en ik had zoo 'n idee, dat je hier zou zijn.
Hoezoo... hoezoo... 'k weet niet... God, 't leven had me zoo opgenomen en toen dacht ik... nee, 'k weet niet... (meer tot Jacqueline) 'k Voel me weer zoo jòng... goddelijk... drie dagen in den Haag... bij hàar... O, toen ik daar die schouwburg binnenkwam en 'r hoorde, mìjn liederen, zóó innig, zóó volkomen zeg... nee, ik kan dat niet zeggen... zooals zij dat in zich op heeft genomen, nee, óók niet, vanzèlf voèlt... óók voelt, zooals ìk 't heb gevoeld, begrijp je? begrijp je, Jacqueline? 't is geen reproduceeren meer... 't is zingen uit verwantschap... D'r was 'n vuist die me optilde als 'n veertje,
| |
| |
de lucht in... in een koorts... een terugkeer van àlles...
Jullie blijft voorloopig hier?
Ja, ja zeker, rustig, rustig... ze heeft rust noodig... ze is wat overspannen; dat reizen, 't is vermoeiend...
O, ja, dat mag niet, dat sloopt te veel... M'n hemel, wat we dadelijk weer dikke vrinden waren... 'k Heb drie heerlijke dagen met 'r doorgebracht, innig-gezellig, alle mogelijke ouwe kennissen opgezocht, hier geluncht, daar gedineerd, ergens anders gesoupeerd, 'n enorm druk programma... feestelijk, vòl feestelijkheid, en tòch intiem niewaar? je weet wel hoè... nou hier allebei tot rust komen...
(glimlacht) Ja, die heb je zelf ook wel 's noodig.
(komt huppelend terug, klapt in de handen) Dat was kostelijk zeg... weet je wat ze speelden? (dansend) ‘Wir winden dir den Jungfernkranz von veilchenblauer Seide’ haha!
(haar arm nemend) Als 't weer gebeurt, doen we mee, hè?
Zeg Hans, 'k zal zoo gauw mogelijk m'n boeltje weer laten halen hoor.
Wel jà, je gaat je gang maar hoor... dag lui, tot ziens!
(tript vlug naar Jacq. en Henk) Daàg... tot ziens! (ze gaan stoeiend heen. Jacqueline laat hen uit. Henk ziet hen na bij 't raam) .
| |
Derde Tooneel.
Henk, Jacqueline.
(van 't raam wegloopend tot Jacqueline die binnenkomt) Je hebt ze zien weggaan, gelukkig... menschen, die 't leven weten te leven, niewaar?
'k Heb ze zien weggaan, jà...
Ze laten ons tweeën achter, met ons geding... 't Wordt tijd, Jacqueline, om te beslissen... Hòe 't ook is... wachten kàn 'k niet langer... wìl 'k niet langer...
| |
| |
Toe, toe... dring me niet zoo... jaag me niet zoo op, als een klerk, die z'n werk moet af maken!
M'n gòd... hoe?... als een rèchter Jacqueline, die z'n dagen geëischt heeft en heeft gekregen... nòu is 't tijd om te beslissen... waarom, zou de misdadiger nou uitstel moeten geven aan z'n rechter? dat is immers niet te vergen... Je weet àlles... en je hebt me nou om je heen laten kruipen een weèk lang, als 'n schooljonge... 'k heb àlles van je verdragen... ik herhaal nu niet waaròm... Je weet ook, welke twee wegen je open staan: alleen, of met mij... daarbuiten, in de wereld, jezelf zijn... o, je zou 't wel kunnen, dat weèt 'k... ik wijs je er alleen maar op... òf hièr blijven, en een deel zijn van ons tweeën. Je hebt er lang genoeg over nagedacht... dat ik nù wèer zou gaan wachten... hièr of ergens anders... dàt kàn je toch niet verlangen...
(banger) Verlàngen... verlàngen... ik... ik kàn je niks zeggen! Laat me nou met rust... plaag me niet met je aandringen!
(op haar toeloopend, zacht) Zoo... maar luister 's... zeg... als ìk dan nu maar 's... de strijd opgaf...
(wankelt, grijpt verborgen een stoel) Hè?... noù... noù... dan zoù je... dan zoù je 't opgeven...
(als boven) En jij... jij zou van niets spijt hebben...
(fluisterend) Spijt... dat weèt 'k nièt... (angstig-zacht schreiend) o gòd... ik... ik weèt niet... alles benauwt me zoo...
O... Jacqueline... mìj ook... (inniger) luister 's... luister 's... Jacqueline... moeten we allebei àlle levensvreugde van ons wegtrappen... al dat geluk, dat wij saam hebben gehad... herinner je er je nièts meer van... weègt 't niet bij je? zouen we dàt gaan negeeren? scheùren tusschen ons, wat zoo met elkaar vergroeid is? zouen we er niet allebei aan doodbloeden? o, god, Jacqueline... je moèt me vergeven...
Vergèven... vergeven... ik zou wel willen vergèven... maàr... als 't weèr gebeurt... en weèr en weèr...
't Zàl niet meer gebeuren Jacqueline... o, ik zal trachten jou daarin gelijk te worden... (loopt een paar passen
| |
| |
terug) O... gòd... m'n kind... (spreidt z'n armen) màg 'k nou nièt... ik ben verhongerd... ik heb 't zoo koud...
(breidt haar armen uit, fluisterend) Koùd... koùd... ik oòk... Hènk... kòm dan!
(haar omarmend) Jacqueline... we hebben toch nog wel veel, nog wel heèl veel over...
doek.
|
|