De Nieuwe Gids. Jaargang 25
(1910)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 840]
| |
Boekbeoordeeling door Dr. A. Aletrino.Der heilige Skarabäus, roman, door Else Jerusalem. 12e Aufl. Uitg. S. Fischer, Verlag, Berlin. 1909.Ontegenzeggelijk moet er verband bestaan tusschen het feit, dat in de laatste jaren in Duitschland de kwestie is geboren en steeds wordt besproken, of en hoe men op de beste wijze jongens en meisjes van een zekeren leeftijd, uitleg en begrip van het geslachts-leven moet geven en het feit, dat er in diezelfde jaren verschillende - er gaat, om zoo te zeggen, geen maand voorbij, dat niet een werk, waarin het vraagstuk wordt behandeld, het licht ziet - belletristische werken zijn veschenen, die op het geslachts-leven betrekking hebben. Dat het Duitsche publiek belangstelling in het vraagstuk toont, bewijst niet zoozeer het bestaan en het bloeien van het Tijdschrift ‘Sexual-Probleme’, waarmeê eenige jaren geleden het ‘Zeitschrift für Sexualwissenschaft’ is saamgesmolten, bewijzen nog niet zoozeer de verschillende uitgaven van de boeken van Rohleder, van Forel (die de eerste uitgave van zijn ‘Sexuelle Frage’ in het Duitsch heeft doen verschijnen), van Iwan Bloch en van anderen, maar voornamelijk blijkt die belangstelling - die ook in ons land niet ontbreekt; het meerendeel dier werken wordt ook in Nederland met graagte gelezen - uit de 124000 exemplaren, die reeds in 1908 van het ‘Tagebuch einer Verlorenen’Ga naar voetnoot1) onder de menschen waren gebracht, uit de 12e oplage, die Else Jerusalem's roman ‘Der heilige Skarabäus’ reeds in 1909, ruim vier jaar na den eersten druk, het licht heeft gezien. | |
[pagina 841]
| |
Vooral echter wordt het duidelijk, dat de opvattingen der menschen omtrent het geslachts-leven en den aankleve van dien een verandering in goede richting beginnen te ondergaan, wijl die beide romans niet zoozeer het geslachts-leven zelf, dan wel een uitwas er van - de prostitutie - tot onderwerp hebben. De kwestie of ‘Sexuelle Aufklärung’, of ‘Sexuelle Belehrung’ noodig en nuttig is, zal ik niet bespreken. Noch zal ik de argumenten er vóór en er tegen, zooals men die in de verschillende geschriften beredeneerd en opgesomd vindt, weergeven. Het zou mij te ver van mijn onderwerp voeren. Zeker is het, dat door dien strijd het publiek de oogen zijn geopend en dat de overtuiging zich eindelijk meer en meer begint op te dwingen, dat de opvattingen omtrent alles wat het geslachts-leven betreft en wat daarmeê samenhangt, niet meer dezelfde kunnen en mogen blijven, als die tot dusver golden, maar dat het dringend noodig en noodzakelijk is, dat niet alleen die opvattingen veranderd en verbeterd worden, maar dat ook de toestanden, die door de behoeften en de eischen van het geslachts-leven geschapen en er langzamerhand, schijnbaar-onvermijdelijk en onvervreemdbaar, aan verbonden zijn, voor anderen en beteren moeten plaats maken. En ofschoon het als van zelf spreekt, dat zulk een proces niet dan heel langzaam en slechts in het verloop van lange jaren tot een goed eind kan komen, ofschoon ieder zal moeten toegeven, dat het voornaamste en het meeste nog geschieden moet, niemand zal ontkennen, dat er al veel bereikt is en dat er al een groote schrede voorwaarts is gedaan. Wat gedurende lange jaren alleen de belangstelling opwekte van een kleine groep menschen, die - tegen alle hinderpalen in - hun pogingen om verbetering aan te brengen met alle volharding doorzetten, is eindelijk in de gezichts-lijn van een grooter publiek gekomen. Men begint meer en meer te begrijpen, dat het niet langer aangaat willens en wetens de oogen dicht te klemmen om het ellendige en slechte niet te zien, zich òf gehuicheld-verontwaardigd, òf met een gebaar van minachting van het lage en vuile af te wenden, maar krachtiger langzamerhand wint de overtuiging veld, dat het niet langer geoorloofd is, jaar in, jaar uit, een aantal individuen te laten demoraliseeren en ten onder gaan, ten gelieve en ten pleziere van anderen. Niet, dat niet reeds vele malen en gedurende lange jaren op | |
[pagina 842]
| |
het prostitutie-vraagstuk is gewezen, over het prostitutie-vraagstuk is geschreven! Integendeel! Het is ondoenlijk, een volledige lijst saam te stellen van het aantal werken, brochures, tijdschriften enz. enz. het vraagstuk behandelend, die reeds het licht hebben gezien. Zij bleven echter in hun verspreiding tot een kleinen kring menschen beperkt! Het overige deel zag er het gewicht niet van in, las ze niet, bleef onverschillig voor de kwaal en voor het kwaad, die naast en rond ze voort-woekerden, wendde zich met schaamtelooze kuischheid van een zoo onzedelijk onderwerp af, deed alsof het niet bestond en zweeg het dood. Wat de wetenschappelijke schrijvers niet hebben kunnen bereiken, hebben de roman-schrijvers bereikt! Het is natuurlijk moeilijk te bepalen, welken invloed en welk aandeel de wetenschappelijke schrijvers hierbij hebben gehad. Dat hun invloed een groote moèt zijn geweest, is niet te weerspreken; zooveel en zoo lange jaren werken, kan onmogelijk zonder invloed en zonder uitkomst zijn gebleven. Dat het vraagstuk onder de oogen van het groote publiek is gebracht, dat een wijde kring van menschen belangstelling in de kwestie is gaan voelen, dat de aandacht van onnoemelijk velen op het euvel is gericht geworden, moet men echter dankbaar aan den roman-schrijvers wijten. En niet, dat het succes van de door mij genoemde boeken een ‘succès de scandale’ is! Wie de beide romans gelezen heeft, zal moeten toegeven, dat van ‘scandale’, van aantrekkelijk-gemaakte smerigheid, van door geheimzinnigheid prikkelend vuilheids-genot in geen van beide sprake is. Misschien is het 't ongewone van het onderwerp, dat Else Jerusalem's boek zooveel lezers heeft doen vinden; misschien de wijze, waarop zij haar onderwerp heeft behandeld, namelijk zonder valsche-kuischheidsschroom om alles te zeggen wat en zooals zij het te zeggen had, zonder daarbij en daardoor te kwetsen, misschien wel beide. Het is moeilijk uit te maken. Zeker is, dat zij door haar roman op een, voor de meeste menschen - zoowel vrouwen als mannen - geheel ongeweten maatschappelijke ellende - het leven namelijk van prostituées in een bordeel - heeft opmerkzaam gemaakt, die zonder haar werk, wie weet hoe lang nog, in dezelfde vage onbekendheid zou hebben voort-bestaan. Zij heeft de menschen, die zich dikwijls onwillekeurig en instinctmatig, maar in zooveel meer gevallen met opzet, | |
[pagina 843]
| |
van het tegen-de-borst-stuitende, het vuile, het liederlijke, dat zich als van zelf met het begrip ‘bordeel’ associeert, afwenden, gedwongen het kwaad onder de oogen te zien. De ‘Skarabäus’, de mest-kever, de prostitutie, zal er niet op eens door worden uitgeroeid, zal er niet op eens door verdwijnen. Dat is een onmogelijkheid! Het is echter al veel gewonnen, wanneer oudere - door boeken als van Else Jeruzalem opmerkzaam gemaakt op de misère, op het droeve bestaan van zooveel medemenschen - een jonger geslacht een andere en betere sexueele moraal inprenten, dan de tegenwoordig, helaas nog te veel, gangbare. Een ‘andere en betere’ sexueele moraal! Men kan gerust zeggen: een sexueele moraal in het algemeen! De opvoeding, zoowel van meisjes als van jongens, laat op dat punt zoo niet alles, dan toch zeer veel te wenschen over. Bij ouders en bij opvoeders - en het zijn, mijns inziens, vooral de ouders, wier taak het is, opheldering te geven en zulk een moraal in te prenten - heerscht nog veel te veel de meening, dat het geslachtsleven iets schandelijks, iets vuils is, dat zooveel mogelijk verborgen moet blijven en waarover men zoo min mogelijk moet spreken. En ofschoon alle ouders er van overtuigd zijn, dat hun kinderen op een zekeren leeftijd alles van het geslachtsleven weten, door kameraden of door vrienden er van op de hoogte gebracht - een der oorzaken, waardoor het geslachtsleven een geheimzinnig waas van smerigheid en van vuilheid krijgt en houdt - ofschoon zij, door eenig nadenken, de overtuiging moèten krijgen, dat hun kinderen, op die wijze ingelicht, een geheel verkeerde voorstelling en opvatting van het geslachtsleven krijgen en houden, sluiten zij willens en wetens oogen en ooren en doen het zoowel tegenover zich zelf als tegenover anderen voorkomen, alsof hun kinderen in (benijdenswaardige of betreurenswaardige?) onschuld hun dagen doorleven. Behalve nog om het egoïstisch motief, namelijk hun kinderen te vrijwaren voor de ziekten en kwalen, die in het gevolg der prostitutie voortdurend in de maatschappij worden verspreid en waaraan niet alleen het mannelijk geslacht, maar - door een huwelijk met mannen, die gedurende hun jeugd-jaren of gedurende een gedeelte daarvan, vóór hun huwelijk, in geslachtelijken om- | |
[pagina 844]
| |
gang met prostituées hebben verkeerd - ook het vrouwelijk geslacht blootstaat, zou het inprenten van een sexueele moraal, het leeren van een andere en betere sexueele moraal dan de tegenwoordig geldende, zijn nut hebben met het oog op den moreelen en den immoreelen kant van de kwestie. Het kan zijn, dat er ouders bestaan, die nooit over het vraagstuk hebben nagedacht; dat bij sommige ouders het vraagstuk zóóver buiten hun denk- en gevoels-sfeer ligt en altijd heeft gelegen, dat zij nooit de behoefte en de noodzaak hebben gevoeld, hun kinderen tegen de prostitutie te waarschuwen en hen te wijzen op het groote euvel, dat steeds in onze maatschappij voort-tiert en dat gestadig nieuwe slachtoffers maakt. Door boeken als die van Else Jerusalem zullen hun oogen worden geopend en zullen zij tot nadenken worden gebracht.Ga naar voetnoot1) Zij kunnen er door tot de overtuiging komen, dat het noodig is hun kinderen een sexueele moraal op hun levensweg mee te geven, die hen zal beletten het kwaad te helpen in stand houden en daardoor te verergeren. En andere ouders - zij die wèl weten, wien wèl het vraagstuk onder de oogen is gekomen, maar die òf door onverschilligheid, òf doordat de conventionneele begrippen in hen zijn vastgeroest, zich nooit de moeite hebben gegeven om het jongere geslacht een anderen en beteren weg te wijzen, als dien waarlangs zij zelf in hun jeugd hebben gedwaald - zullen er het bewustzijn door voelen ontwaken - wanneer zij niet alle meegevoel, alle altruïsme en gevoel voor zooveel meer hebben verloren - dat zij hun kinderen een andere en betere sexueele moraal moeten inprenten dan die, waaronder zij zelf altijd hebben geleefd en die in onze maatschappij nog veel te veel wordt gehuldigd. Moge door een andere sexueele moraal alléén, de prostitutie-kwestie niet tot een geheele oplossing kunnen worden gebracht, | |
[pagina 845]
| |
zeker zal door de veranderde opvattingen de bordeel-prostitutie, met haar gevolg van leed, ellende en droefheid, in de toekomst beduidend verminderd kunnen worden.
In een blind-loopend zijstraatje van een der hoofdstraten van Weenen, staat het ‘Rothaus’, een groot, van roode steen opgetrokken gebouw, dat bijna uitsluitend door prostituées bewoond wordt. Zij leven er alleen, of met haar tweën of drieën op een kamer en betalen de huur, een tamelijk hooge, aan de portierster, die er een handeltje bij drijft in allerlei toilet-en andere zaken - die zij peperduur aan haar bewoonsters verkoopt - en die de huur geregeld iederen maand aan den eigenaar, die nooit in het straatje, noch in het ‘Rothaus’ komt, afdraagt. In het ‘Rothaus’ wordt Milada geboren. Zij is de dochter van een mooie en nog betrekkelijk jonge vrouw, die den bijnaam van ‘die schwarze Katerine’ draagt en die ergens van het platteland komt, waar vandaan zij hierheen is getrokken met haar vriendin Janka, die zij heeft meegenomen, om zich te wreken op den oom van Janka, den man, door wien zij is onteerd, een schatrijken boer, die trotsch en hoog in zijn wapens is en die het als een voortdurende marteling voelt, dat zijn nicht prostituée is geworden. Om zich te wreken, heeft Katerine steeds geweigerd het kind, waarvan zij spoedig na haar komst in het ‘Rothaus’ is bevallen, aan hem af te geven, ofschoon het kind haar geheel onverschillig is en zij zich bijna nooit met het schepseltje bemoeit. Dat wraakgevoel en de voldoening, die zij heeft, dat Janka zóóveel van haar houdt, dat zij bij háár blijft en niet meer naar haar oom terug wil, zijn de eenige vreugden, die zij in haar bestaan heeft overgehouden, dat - zoowel door de laagheid van den rijken boer, als door de desillusie en haar gekwetste ijdelheid, nooit de vrouw van dien rijken boer te zullen zijn - allen zonneschijn voor haar verloren heeft. Milada heeft een eenzame en trieste jeugd. Er is niemand, die zich met haar bemoeit dan Janka en nu en dan eens eene van de andere prostituées. Zij slaapt en brengt verder haar dagen meestal op een vliering-kamertje door, in het gezelschap van een stuk of wat ratten, die zij mak heeft gemaakt of zit in de keuken bij Janka, wanneer haar moeder bij dag slaapt en houdt 's avonds, | |
[pagina 846]
| |
wanneer haar moeder op straat is, de wacht voor de kamer, op het portaal, om dadelijk licht te maken, wanneer haar moeder met een heer t'huis komt; of ook zit zij 's avonds voor de deur op straat om heeren te waarschuwen, die haar moeder willen bezoeken, dat zij niet naar boven kunnen gaan, omdat haar moeder al iemand bij zich heeft. Niettegenstaande de onverschilligheid en de liefdeloosheid van haar moeder, houdt zij blindveel van haar, voelt een voortdurende behoefte naar haar teederheid en haar liefde, bewondert haar mooie verschijning en is er in haar onschuldige kinderlijkheid trotsch op, dat haar moeder zooveel heeren bij zich krijgt en telt met een zekere hoogmoedige vreugde het aantal mannen op, dat haar moeder soms op één avond komt bezoeken. Wanneer zij wat ouder is geworden, zorgt Janka er voor, dat zij op een zusterschool wordt geplaatst, waar zij haar eerste onderwijs krijgt en waar zij met ijver en vlijt alles leert wat daar te leeren is en wat er onderwezen wordt. Nu en dan, maar zeldzaam, omdat zij voor het kleine huishouden zorgen moet en door het harde werken er niet mooier op wordt, gaat Janka 's avonds mee uit en komt ook met heeren t'huis. Zulke avonden zijn als een feest voor Milada, omdat zij zoowel haar moeder als Janka bij het aankleeden en mooimaken helpt. Wanneer Janka ook uit is, ruimt zij den boel in de kamertjes en in de keuken op en zorgt er voor, dat alles in orde en aan kant is, wanneer de beide vrouwen t'huis komen. Gebrek en armoê echter kent Milada niet, omdat haar moeder genoeg met haar métier verdient. Jaren achtereen gaat het leven in het ‘Rothaus’ zoo voort. Plotseling echter komt er verandering. De eigenaar heeft het ‘Rothaus’ aan een vrouw verkocht, die van een zeer lage en armoedige afkomst, haar leven heeft doorgebracht met hard werken en die langzamerhand wat geld heeft gekregen. Haar ouders waren Gallizische Joden, die ergens in een der armenbuurten in een kelder woonden en die van bedelen en van nu en dan eens werken leefden, zonder een bepaald ambacht te hebben en zonder dat zij de energie hadden om, wanneer hen werk werd aangeboden, het uit te voeren. Toen zij volwassen begon te worden, begreep zij, dat haar leven niet langer in die omgeving en onder die omstandigheden mocht voortslepen en | |
[pagina 847]
| |
met veel moeite dwingt zij het er heen, dat haar ouders en haar verdere familie aan het werk gaan en hun bedel- en luier-leven zullen laten varen. Dat gelukt haar en zij komt daardoor in kennis met den zoon van een Joodsche vrouw, die een uitdragerswinkel heeft en goed haar brood verdient. Omdat de zoon te zwak is voor den handel, heeft zijn moeder hem laten studeeren en hij - verliefd geworden op de energieke en doortastende persoonlijkheid, die hij zoo ver boven zijn eigen zwakte en ongeschiktheid vindt staan - trouwt Rosa, die van dat tijdstip af den naam van Frau Goldscheider draagt en in den uitdragerswinkel mee helpt. Wijl haar man ziekelijker en zwakker wordt en haar niet meer, zooals vóór en gedurende hun verliefdsheidstijd, les kan geven en haar verstand ontwikkelen, neemt zij een meester, Horner, een knappen maar verloopen man, vroeger leeraar aan een gymnasium of zoo, en blijft met dien in aanraking, zelfs wanneer haar man gestorven is. Uit haar huwelijk is een dochtertje geboren en zoodra haar man dood is, neemt zij het besluit zich - voornamelijk met het oog op het verdere bestaan van haar kind, waarvan zij heel veel houdt - van haar joodsche omgeving los te maken. Haar familie heeft zij al lang weer naar haar geboorteplaats terugbezorgd en zoodra haar dochtertje den leeftijd er voor heeft - zij heeft haar geen joodschen, maar een christelijken naam gegeven - stuurt zij haar naar een aritocratische, op Engelsche leest geschoeide kostschool in Dresden en laat haar daar haar opvoeding voleinden. Eens of tweemaal in het jaar gaat zij haar opzoeken en houdt haar afkomst stipt voor haar geheim. Haar wenschen en verlangens gaan echter verder en zij koestert de illusie, dat haar dochter eenmaal rijk zal zijn, een goed huwelijk zal doen en als een groote dame zal kunnen leven. Dat doel kan zij met haar uitdragerswinkel alléén echter niet bereiken. Horner, die als een trouw vriend, niettegenstaande zijn verwarde redeneeringen, zijn paradoxen en zijn verloopen bestaan, voortdurend naast haar is gebleven en haar met raad en daad bijstaat, brengt haar op een dag op de gedachte het ‘Rothaus’ te koopen, waar de eigenaar wel van af wil, er een grootsch bordeel van te maken, er eenige jaren directrice van te blijven en zich dan, wanneer zij er geld genoeg uit heeft geslagen, terug te trekken | |
[pagina 848]
| |
en het te verkoopen. Na eenige tegenwerpingen, dat zij van dat métier niet op de hoogte is en dat zij niet weet, hoe zij zulk een zaak zou moeten drijven, geeft zij aan de redeneeringen van Horner gehoor en koopt het ‘Rothaus’. Terwijl de verbouwing, die voor de nieuwe bestemming noodig is, wordt uitgevoerd, gaat zij een reis doen in verschillende groote steden van Oostenrijk en Duitschland, voorzien van aanbevelings-brieven, haar door een paar hooggeplaatste politie-ambtenaren, die zijdelings in de zaak belang hebben, gegeven en komt in Weenen terug, gewapend met al de kennis, die er voor de uitoefening van haar beroep noodig is. Het eerste wat zij doet, is de bewoonsters van het ‘Rothaus’ de revue te laten passeeren en diè uit te kiezen en te houden, die haar voor haar bordeel de geschiktste lijken. Wanneer het ‘Rothuis’ wordt geopend, komen al de vrouwen, die zij heeft uitgekozen, dus bij haar inwonen en onder haar Katerine, als de voornaamste. Janka, die zij niet heeft kunnen gebruiken, is weer naar haar land teruggekeerd. Milada heeft verlof om bij haar moeder in het ‘Rothaus’ te blijven. Feitelijk gaat het bestaan van Milada op dezelfde wijze voort als voor dien tijd. Alleen ziet zij en bemerkt zij van haar moeder nog minder dan vroeger. Zij leeft zoowat als dienstmeisje in het Rothaus, werkt en bedient en gaat met Frau Goldscheider mee, wanneer deze boodschappen moet doen of op zoek moet gaan naar andere prostituées, wanneer zij, die niet meer voor de zaak geschikt zijn, naar andere bordeelen zijn gezonden of eenige er van met andere bordeelen zijn geruild. Katerine wordt spoedig oud en ziekelijk en het duurt niet lang, of Frau Goldscheider beduidt haar, dat zij ergens anders heen moet, omdat zij haar niet langer in het Rothaus kan houden. Bijna zonder afscheid van haar kind te nemen, vertrekt zij op een avond naar een andere stad, naar een minder bordeel. Nu echter gaat het snel met haar achteruit, zij daalt van het eene lage bordeel naar een nog lager, verziekt en verzwakt door het ellendige leven en door den drank en wordt eindelijk door haar laatste bordeelhoudster naar Weenen teruggebracht, waar zij spoedig daarna in het ziekenhuis sterft. Tot haar zestiende jaar zoowat, blijft Milada in dezelfde betrekking in het Rothaus. Dan merkt Frau Goldscheider haar | |
[pagina 849]
| |
op en voelt, dat zij - al is Milada nog niet tot haar volwassen mooiheid gegroeid - toch wel al voordeel van haar kan trekken. Zij spreekt haar op een dag over haar plannen, geeft haar haar uitzet cadeau, als loon voor al de jaren, die zij in het Rothaus voor niet heeft gewerkt en stuurt haar eerst, om haar in te wijden en te gewennen, naar een soort café met dames-bediening, dat ook zoo half en half bordeel is. Na een half jaar komt Milada voor goed in het Rothaus en wordt bij de andere prostituées ingelijfd. Frau Goldscheider echter heeft opgemerkt, dat er in Milada meer dan in de andere zit en geeft haar daarom Horner, die een trouw bezoeker van het Rothaus is geworden, in handen, opdat die haar les zal geven en ontwikkelen. Deze houdt zich voortdurend met haar bezig, ontwikkelt haar geest niet alleen met zijn paradoxen, maar ook met een geregeld en volgens een breed door hem opgezet plan van onderwijs, omdat hij er plezier in heeft een soort vivisectie-proeven op een prostituée te doen in verstandelijken en in moreelen zijn. Milada neemt zijn lessen ter harte, leert veel en goed en wordt weldra een uitzondering, wat verstand en ontwikkeling betreft, op de overige prostituées. Dat leven duurt weer eenige jaren, totdat Frau Goldscheider rijk genoeg is geworden, om zich uit de zaken terug te trekken, wat zij dan ook doet. Het Rothaus gaat in handen over van een verschrompeld, godsdienstig-huichelend, onhandig menschje, vrekkig en gierig, die vroeger huishoudster van een pastoor is geweest, van wie zij een dochter heeft, welke dochter op haar beurt door een anderen pastoor onteerd is. Door hebzucht gedreven, neemt Fraülein Miller het Rothaus over en wiegt haar geweten in slaap, omdat zij zich heeft voorgenomen niet langer het métier te doen, dan tot zij een bepaalde som gelds bezit, waarvoor zij zich voor haar verdere levensdagen in een klooster zal kunnen koopen. Steeds dan ook houdt zij haar doel voor oogen en houdt aan haar plan vast, mettertijd het Rothaus en het huisje, dat zij in de bergen bezit en dat zij van haar vroegeren pastoor heeft geërfd, te verkoopen en dan de hemelsche zaligheid deelachtig te worden. Niet echter is zij slechts een paar dagen in het Rothaus, of zij bemerkt en begrijpt, dat zij ten eenemale ongeschikt is om de zaak te drijven. Zij vraagt om hulp aan | |
[pagina 850]
| |
Milada, die haar zoo 'n beetje door Frau Goldscheider is aanbevolen en langzamerhand krijgt Milada de macht in handen en wordt feitelijk de beheerdster van het Rothaus, terwijl Fraül. Miller alleen den naam er van heeft. Milada weet van haar positie gebruik te maken. Frau Goldscheider heeft al wat geld voor haar opgespaard en omdat zij - lettend op wat deze haar altijd heeft gezegd, namelijk dat geld-hebben een der eerste voorwaarden in de wereld is, om vooruit te komen en onafhankelijk te zijn - meer en meer inziet, dat een of anderen dag de tegenwoordige directrice weg zal gaan en dat zij dan, wie weet waar en bij wien, terecht zal komen en dat niet wil, maakt zij een contract met Fraül. Miller, onder dreigement, dat zij anders weg zal gaan, dat zij voor het vervolg een aandeel in de winst zal krijgen en dat zij als huishoudster in het Rothaus zal optreden en niet meer gelijk met de andere prostituées zal zijn. Zoo wordt zij, wat in het vak, ‘gouvernante’ wordt genoemd. Intusschen blijft zij altijd van de lessen van Horner profiteeren. Op een avond is het druk in het salon, waar verscheiden bezoekers zijn. Onder anderen ook een student in de medicijnen, Gust Brenner, en zijn vriend Joszi. Plotseling geeft een van de meisjes een gil en valt op den grond. De stakker liep al dagen rond met een abces in haar oksel, wat zij aan niemand heeft gezegd en door het stoeien met een van het troepje studenten, die rondom haar zaten, heeft zij een stoot tegen haar zieken arm gekregen, waardoor het abces plotseling is open gegaan en wat haar zulk een heftige pijn doet, dat zij flauw valt. Gust Brenner geeft de eerste hulp, helpt het meisje naar haar kamer dragen, maakt het abces schoon, verbindt de wond en belooft Milada, die hem heeft bijgestaan, den volgenden dag terug te zullen komen. Hij komt den volgenden dag, hij komt de daarop volgende dagen en langzamerhand ontwikkelt zich tusschen hem en Milada een liefdesverhouding, die haar geheel in beslag neemt. Zij blijft echter, niettegenstaande haar nieuwe gevoelens en de nieuwe gevoels-sfeer, waarin zij leeft, hetzelfde bestaan in het Rothaus leiden en wil niet aan de verlangens van Gust gevolg geven, namelijk het Rothaus te verlaten en met hem te gaan wonen. Zij weet, dat hij nooit met haar zal trouwen en | |
[pagina 851]
| |
weet ook vooruit, dat hun verhouding een of anderen dag zal eindigen en daarom verkiest zij haar bestaan te houden, zooals zij het tot nog toe in Rothaus gemaakt heeft. Zij voelt het daarbij als een soort plicht onder die prostituées te blijven, omdat zij er de plaats vindt waar zij het meeste kan helpen en zooveel mogelijk, zooveel als in haar vermogen is, kan troosten. Buiten het Rothaus, buiten, in de gewone maatschappij, staat zij eenzaam, vreemd en verlaten. Zij weet, dat haar heele voorbije leven, haar jeugd, haar heele bestaan altijd invloed op haar zal blijven hebben en dat zij altijd buiten den omgang met menschen en altijd buiten de samenleving zal moeten staan. Hier in het Rothaus heeft zij een werkkring gevonden en hier kan zij ten minste eenig nut doen met helpen en troosten en zooveel mogelijk verzachten, wat door omstandigheden gewond wordt. Toch geeft zij eindelijk aan het verlangen van Gust toe, omdat hij dreigt weg te zullen gaan en nooit meer bij haar te zullen terugkomen. Hij zegt haar, dat hij weg moèt, dat hij niet langer in Weenen kan blijven, omdat hij officier is en zijn commandant er achter is gekomen, dat hij met Milada omgang heeft en dat hij dien zijn eerewoord heeft moeten geven, uit Weenen te zullen weggaan. Van dat verhaal is niets waar. Hij heeft met zijn vriend Joszi een soort weddenschap aangegaan, dat Milada uit liefde alles voor hem doen zou wat hij van haar verlangde, dat zij met hem naar Berlijn zou gaan, wanneer hij daarop bij haar aandrong en dat zij om hèm het Rothaus zou verlaten. Wijl Joszi dat betwijfelt en Milada niet op zijn voorstel wil ingaan, bedenkt hij die geschiedenis van dat officier-zijn. Milada, ofschoon zij heel goed voelt, dat zij niet zóóveel van hem houdt en houden kan, dat zij zich geheel aan hem kan overgeven - zij voelt den invloed van haar jeugd, van haar bestaan in haar jonge-meisjes-jaren, van haar heele zijn van prostituée te zwaar en te onverwoestbaar - belooft met hem mee te gaan, zoodra het Rothaus verkocht is, waarover Fraül. Miller bezig is te onderhandelen. Zij heeft het geld om zich in een klooster te koopen bijeen en vindt er ook haar plaats, tegen overgave van al haar hebben en houden. Door verschillende omstandigheden wordt Gust gedwongen onverwacht Weenen te verlaten en naar Berlijn te vertrekken. | |
[pagina 852]
| |
Zijn vader, die van zijn verhouding met Milada op de hoogte is, daarvan ingelicht door Joszi, die hem trouwens van alle doen en laten van zijn zoon op de hoogte houdt, doet door middel van Joszi aan Milada een som geld aanbieden, wanneer zij de verhouding met Gust wil afbreken en het hem zelf wil schrijven, alsof de breuk met haar vrijen wil geschiedt. In een gesprek met Joszi hoort zij, dat Gust haar heeft voorgelogen, dat hij officier zou zijn en van de weddenschap die daar achter zit; zij verneemt ook, wat zij zelf altijd heeft gevoeld en gedacht, dat Gust eigenlijk een groote egoïst en een man van een slap karakter is en verontwaardigd over zijn leugens, gedesillusionneerd in alles wat zij zich heeft voorgesteld, neemt zij het geld aan met de plotseling in haar geworden overtuiging, dat zij een doel voor haar verder bestaan moet en kan vinden en dat zij voor de verwezenlijking daarvan dat geld kan en moet gebruiken. Op raad van Joszi neemt zij zich voor een asyl op te te richten voor verwaarloosde kinderen, voor kinderen van de straat, voor kinderen, die een jeugd doorleven, als zij zelf heeft doorleefd en voelt, dat zij daardoor de meeste hulp kan geven, het meeste goed kan doen en de meeste uit de klauwen der prostitutie kan redden. Van dat geld en van wat zij zelf bijeen heeft gegaard, koopt zij het huisje in de bergen van Fraül. Miller en vertrekt naar buiten om met een architect haar plannen te bespreken en de plannen voor een kinder-asyl op te maken. Nog een korten tijd komt zij in het Rothaus, dat weer van bezitster is veranderd en dat van veel minder allooi is geworden dan het was, terug, ontmoet er Gust nog eens, die - woedend om wat hij haar trouweloosheid noemt - haar jaloezie tracht op te wekken door met een andere prostituée om te gaan, zooals hij een tijdlang met haar heeft omgegaan, en het boek eindigt daarmee, dat Milada het meisje, dat door den omgang met Gust is zwanger geworden, dat heelemaal niet voor het métier deugt en veel liever een gewoon dienstmeisje wil zijn, met zich mee troont naar ‘Die lichtigen Höhe’, zooals haar asyl zal heeten en haar belooft voor het kind zorg te zullen dragen. Een nieuw leven, een beter en mooier bestaan is voor Milada aangebroken! Goldscheider is weg, Miller in haar klooster, Horner is in een krankzinnigen-gesticht. Haar verleden is voorgoed afgesloten. | |
[pagina 853]
| |
Dit is, in groote trekken aangegeven, het geraamte, waaromheen de roman is opgebouwd. Jammer is het, dat ‘Der heilige Skarabäus’ - wanneer men den roman niet uitsluitend als tendenz-werk beschouwt - een zekere onvoldaanheid, ten gevolge van de onvolledige behandeling, zoowel van sommige onderdeelen, als van den hoofd-persoon, bij den lezer achterlaat. Ik ben er van overtuigd, dat Else Jerusalem - en het blijkt duidelijk, niet alleen uit de feiten zelf, maar vooral uit de wijze waarop zij die feiten meêdeelt - een massa van de praktijk der prostitutie weet, dat zij het bordeel-leven uit eigen aanschouwing en door eigen studie kent en dat zij zich persoonlijk van het meerendeel der wantoestanden, die zij beschrijft, op de hoogte heeft gesteld. Maar daarnaast heeft zij ook gebruik gemaakt van dingen en feiten, die zij van anderen heeft vernomen en die zij niet grondig, uit eigen ondervinding, door en door weet: Waar zij heel dit machtig materiaal heeft willen gebruiken, waar zij alles wat zij van het onderwerp wist, alles wat zij gezien heeft, alles wat zoowel door eigen aanschouwing als door hooren zeggen tot haar kennis is gekomen, zooveel mogelijk heeft willen te pas brengen, behandelen en op de kaak stellen, kon het niet anders, of - terwijl het prostitutie-vraagstuk op zich zelf al zoo uitgebreid is, zóó met verschillende vertakkingen aan allerlei toestanden van onze samenleving vast zit - zij moest dikwijls half en onvolledig blijven en daardoor zooveel onduidelijks en duisters in haar werk laten. Zij heeft den slag niet gehad om uit te kiezen en is er daardoor - en tevens, omdat alles wat het onderwerp betreft, even belangrijk is - als van zelf toe gekomen, van het eene te veel, van het andere te weinig te zeggen. Daardoor ook verliest zij zich aan de eene zijde in kleinigheden, die betrekkelijk weinig met de zaak te maken hebben (b.v. de beschrijving van het vroegere leven van Fraül. Miller), terwijl zij aan de andere zijde sommige dingen slechts even aanroert, die toch bij een nauwkeuriger en uitgebreider beschrijving, waarschijnlijk zeer belangrijk zouden blijken te zijn (b.v. op blz. 121 en vlg. waar zij een prostituée laat spreken, die een bijna pathologischen angst en afschuw voor den omgang met officieren heeft, zonder dat ons daarvan de reden wordt opgegeven). Behalve op deze onvolledigheden, wil | |
[pagina 854]
| |
ik op het onvolledige en duistere, op het onverklaarde en bijna onbegrijpelijke wijzen van het bezoek der ‘schwarzen Damen’ (bld. 184) in het café met dames-bediening; op de onopgehelderde scène met de prostituée op blad 247, die tegen Frau Goldscheider volhoudt, dat deze haar kind heeft weggenomen en haar zelf, met allerlei beloften, in het bordeel heeft gelokt, zonder dat zij ooit meer iets van het kind heeft gehoord, op het duister-gehouden en toch waarschijnlijk hoogst-belangrijke bestaan van dien ‘Edi’, van wien Milada allerlei aantrekkelijke prostituées weet los te krijgen (blz, 274); op de scène aan huis bij Spizzari, waar deze Milada die rijke en luxueuze bad-inrichting laat zien (blz. 414); op de onbegrijpelijke gebeurtenis met dien Japanner of pseudo-Japanner in het salon Spizzari (blz. 610) en op de onduidelijke manoevres van Spizzari met Jultsch, 's avonds in het salon (blz. 627). Wie zijn die ‘schwarze Damen’? Zijn dat vrouwen van een middernachts-zending of zoo, zijn het dames uit een hoogen stand, die alleen uit nieuwsgierigheid zulke gelegenheden bezoeken, of bedoelt de schrijfster met dat bezoek iets anders? En wat die scène tusschen Goldscheider en die prostituée betreft, in hoeverre is het waar wat dat meisje zegt en beweert, of zijn haar beweringen alleen uitingen van haar, in wetenschappelijken zin gesproken, hysterie? Zijn het leugens of heeft Goldscheider inderdaad het kind laten verdonkeremanen, uitbesteden en op die manier dood maken of iets dergelijks? Of heeft de schrijfster die scène, zoo geweldig van tragiek, naar waarheid geschilderd, om te doen voelen, hoe verregaand détraquéé zulk een vrouw, door het bestaan dat zij leidt, kan worden, zoodat zij niet eens meer zeker weet of zij wèl dan niet een kind heeft gehad? Waarom is de schijfster daarin niet duidelijker en heeft zij niet beter de puntjes op de I gezet, maar laat zij plaats voor het vermoeden, dat het meisje onwaarheid spreekt? Die geschiedenis van ‘Edi’ is even duister. Wanneer Milada een nieuwe kracht voor het Rothaus noodig heeft, een vrouw, waarvan te verwachten is, dat zij veel bezoekers zal trekken, gaat zij naar ‘Edi’, een verloopen sujet, dat ergens in een vervallen huis in het midden van een betrekkelijk luxekwartier woont en krijgt door diens bemiddeling de vrouw van een kerel, die wegens moord is opgehangen. Meer ver- | |
[pagina 855]
| |
neemt men van dien ‘Edi’ of van zijn gedragingen of levenswijs niet, behalve dan, dat hij bijna altijd dronken is en met zijn vrouw in onmin leeft. Wat is dat voor een gelegenheid? waar krijgt die man die vrouwen van daan? hoe zijn dergelijke dingen mogelijk, hoe komt die man in aanraking met den advocaat van den misdadiger en wat heeft die advocaat met hem uit te staan, enz. enz.? alle vragen, die zich onwillekeurig aan ons voordoen, wanneer wij die paar onvolledige bladzijden lezen. Even als die vertooning aan huis bij Spizzari? Milada komt bij die vrouw om te vragen, of zij een nieuwe prostituée voor het Rothaus heeft en of zij een meisje uit het Rothaus een betrekking in een ander bordeel kan bezorgen. En terwijl zij met die vrouw staat te praten over haar beider zaken, drukt Spizzari op een knopje, de wand wijkt uiteen en Milada ziet op eens een badkamer voor zich, ingericht met een luxe, zooals zij nooit gezien heeft niet alleen, maar waarvan zij nooit gedroomd heeft dat kon bestaan, welke badkamer aan een slaapkamer is verbonden, waarin de meest verfijnde weelde heerscht. En op de vraag van Milada, waarvoor die vertrekken dienen, krijgt men niet dan een zeer vaag antwoord van Spizzari te lezen, iets ontwijkends, dat zij voor een vorst zouden kunnen zijn, dat zelfs een keizer er in zou kunnen leven. Of zij inderdaad voor een keizer, of voor een bekend vorst bestemd zijn, daarvan verneemt men niets en wanneer Spizzari den wand weer heeft gesloten, is de lezer even wijs als vroeger en weet nog niet, waarom de schrijfster die scène in haar boek heeft gelascht en wat zij er mee bedoelt. Deze en dergelijke onvolledigheden doen mij vermoeden, dat de schrijfster die dingen van hooren zeggen heeft en zich er niet zelf van op de hoogte heeft gesteld. Zij weet er zelf niet goed weg mee en kan het toch niet over haar hart verkrijgen, al die dingen te verzwijgen. En daarom schrijft zij ze neer en brengt zij ze zoo goed mogelijk te pas, maar vergeet, dat de lezer daar niets aan heeft en dat dergelijke onvolledigheden eer een nadeel dan een voordeel voor haar boek zijn. Zoo maakt het mij ook den indruk of de beschrijving van de figuur van Horner te veel boven haar macht is geweest. Niet zijn persoons-beschrijving wat zijn uiterlijk aangaat, maar zijn | |
[pagina 856]
| |
innerlijk en waar zij hem tegenover Milada laat optreden. Even maar, als ter loops, geeft de schrijfster aan, dat hij de opvoeding van Milada volgens een breed, door hem wèl-overdacht en ruim-opgezet plan leidt. Verder echter vernemen wij er niets van en het heeft eerder den schijn, alsof Milada alleen teert op de onbegrijpelijke paradoxen, die Horner haar avond aan avond en telkens weer voorbazelt. Dezen indruk wordt daardoor versterkt, dat op bld. 207 te lezen staat, dat Milada, omdat zij niet tegen het luier-leven van het bordeel kan, maar weer als vroeger, toen zij nog dienstmeisje bij Goldscheider was, gaat meewerken en daardoor haar gedachten frisch en opgewekt houdt en afleiding krijgt. Wanneer men het leven nagaat, dat Milada als prostituée bij Goldscheider heeft, wanneer men weet, dat zij zeer laat naar bed gaat, zooals alle andere, dat zij laat opstaat en haar tijd hard noodig heeft voor haar toilet en dergelijken, dan komt onwillekeurig de vraag in ons op, waarom zij her beetje vrijen tijd, dat zij nu en dan over heeft, niet liever aan haar studiewerk besteedt en bij haar boeken doorbrengt. Ik begrijp volkomen, wat de schrijfster met die figuur van Horner heeft gewild en wat haar bedoeling is, om hem met Milada in zoo nauwe aanraking te brengen. Goldscheider had dadelijk, toen zij Milada er over sprak, dat zij nu geen dienstmeisje meer moest zijn, maar mee moest in het bordeel-leven, opgemerkt, dat Milada van een ander en beter slag was dan andere prostituées. Het feit, waardoor de schrijfster dit Goldscheider laat opmerken, is zeer goed gezien en bewijst, dat de schrijfster een goeden blik in de psychologie van prostituées heeft. Zij zegt namelijk, dat - als Goldscheider Milada het contract ter teekening voorlegt, waarin is beschreven, dat deze haar niets schuldig is en geheel vrij blijft om te doen en te laten, wat zij wil, wanneer Goldscheider ooit het Rothaus vaarwel zegt - Milada vóór zij dat contract teekent, het eerst van het begin tot het einde leest en dat Goldscheider op deze schijnbare kleinigheid haar diagnose grondt en daarom tegen Horner zegt, dat Milada anders is dan andere prostutiées, omdat die, geen van alle, haar contracten lezen, doch er zoo maar haar hand onder zetten. Goldscheider voelt zeer goed, dat er van zoo iemand iets beters is te maken dan een gewone | |
[pagina 857]
| |
prostituée en dat Milada er één is, die niet - zooals de meeste - langzamerhand lager en lager zal vallen en ellendig zal eindigen. Daarom - en ook om andere redenen, die ons echter worden verzwegen en die wederom maar even, heel duister en onduidelijk worden aangeduid - geeft zij Milada aan Horner in handen, opdat die haar zal ontwikkelen, opvoeden en beschaven en haar op die manier kans geven om zich boven haar stand te verheffen. De schrijfster nu, heeft van Horner niet een gewonen schoolmeester willen maken, maar hem - terwijl hij of niettegenstaande hij een verloopen en dronken individu is - iets geniaals willen geven, hem laten optreden, doen en spreken als een philosoof, die er beweringen op nahoudt en stellingen uitspreekt, zooals alleen een genie dat kan doen! Die taak is haar blijkbaar te zwaar geweest. Te vergeefs heeft zij getracht den figuur en het redeneeren van Horner iets Nietzschiaans of zoo te geven, er is niet anders uit voortgekomen dan een man, die de meest duistere en onbegrijpelijke paradoxen verkondigt, in welker diepere beteekenis men te vergeefs tracht te dringen. Het is mij ten minste volkomen onbegrijpelijk, dat Milada iets aan die redeneeringen kan gehad hebben, waar ik zelf - na herhaald en nauwkeurig lezen - nog even wijs ben gebleven als vóór dien tijd. Zoowel de redeneeringen van Horner, als het voelen van Milada tegenover hem, zijn en blijven duister en onbegrijpelijk en het maakt een eenigszins vreemden indruk, wanneer men plotseling op bld. 377 leest, dat Milada, na een laatste gesprek dat zij met Horner heeft gehad, ‘in diesem Augenblicke frei wurde’. Waarvan en waarom vrij? Misschien ligt het aan mij, misschien ben ik er niet op aangelegd om dergelijke diep-philosophische redeneeringen als van Horner te begrijpen, ik kan niet anders dan openlijk bekennen, dat alles wat Horner zegt en beweert voor mij niet dan een ongenietbare en onbegrijpelijke brabbeltaal is. Hoe jammer ook, betreffen echter al de aanmerkingen die ik tot nog toe heb gemaakt, bijzaken, dingen die op het tweede plan staan en die verdwijnen tegenover de menigte goede dingen, tegenover de goede opmerkingen, de goed-geziene en gevoelde psychologische trekken en trekjes, die overal in het boek zijn te vinden. Ik zal slechts hier en daar een greep doen. | |
[pagina 858]
| |
Het geheele eerste hoofdstuk is uitstekend. Meesterlijk is de beschrijving van de ‘schwarze Katerine’, zoowel die waar zij op het hoogste van haar schoonheid en van haar roem staat, als die van haar langzaam en geleidelijk achteruitgaan, ziek-worden en meer en meer ondergaan in de prostititutie van laag allooi en ook de ontleding van haar psyche - b.v. waar zij plotseling een inzicht krijgt in haar eigen bestaan, waar zij zich verwondert over haar eigen persoonlijkheid en er over denkt, wat de toekomst wel zal kunnen brengen. De soberheid, waarmee de schrijfster die heeft weergegeven, het zuiver objectieve van die beschrijving, zonder dat de schrijfster haar eigen gevoelens en overdenkingen er tusschen voegt, maken dat gedeelte tot een der besten van den roman. Diezelfde soberheid kan men ook terugvinden in de beschrijving van de kinderjaren van Milada en deze soberheid - maar vooral, dat ook hier de schrijfster zich van meespreken, om zoo te zeggen, heeft onthouden - maakt, dat de indruk van die trieste jeugd, van dat navrante leventje, zoo'n intense wordt. Zonder goedkoop medelijden of banaal meegevoel beschreven, geeft de kinderlijk-onschuldige trots en de bewonderende liefde van het kind, over het aantal mannen, dat op één avond bij haar moeder komt, een gevoel van zoo eindelooze misère, van zoo wanhopige droevenis, dat die kinder-figuur den geheelen verderen dag niet uit je herinnering gaat, maar dat den heelen tijd een vage beroerdheid over je denken blijft hangen. Getuigend van een uitstekend-psychologische studie, is ook de beschrijving van het moment, dat Milada bij haar moeder in het ziekenhuis komt, waar Katerine ligt te sterven en waar zij zóó veranderd is, dat haar kind haar niet herkent, maar voortdurend aan de vroegere ‘schwarze Katerine’ denkt en in zich zelf redeneert, dat die vrouw daar een vrouw is, die Carmen heet (de naam, dien Katerine in het bordeel van Goldscheider heeft aangenomen) en die zij een korten tijd gekend heeft, maar dat zij haar moeder, de ‘schwarze Katerine’ niet is. Nogmaals, de wijze, waarop het leven van de ‘schwarze Katerine’ en de jeugd van Milada zijn weergegeven, maakt het eerste gedeelte van den roman wel tot het beste. Goed is ook de ontleding van het karakter en van het bestaan van Goldscheider, van haar langzame ontwikkeling en op- | |
[pagina 859]
| |
komst uit het armen-milieu, waarin zij is opgegroeid en groot gebracht, de beschrijving van haar leven als bezitster van het Rothaus, met tusschen al haar geldzucht en exploitatie van die jonge vrouwen door, de liefde voor haar dochtertje, een liefde waardoor zij er toe komt, om Milada niet als een gewone prostituée te laten voortbestaan, maar zich onwillekeurig - terwijl zij toch haar eigen belang en het geld niet uit het oog verliest - gedrongen voelt iets beters van haar te maken. Op gelijke hoogte staat de figuur van Fraül. Miller, de uitgedroogde, vrekkige, huichel-vrome oude jufrouw, die onder den dekmantel van haar godsdienst en van haar vroomheid, niet schroomt om allerlei vuilheden te doen, haar geld door middel van de exploitatie van anderen te verdienen, in de overtuiging en met den troost, dat al haar zonden haar zullen worden vergeven en dat zij in genade zal worden aangenomen, wanneer zij maar eenmaal haar verdiende geld aan een klooster geeft. Fijn-ironisch is het tooneeltje door de schrijfster weergegeven, waar Milada voor Fraül. Miller naar de opperste van het klooster gaat, om met haar die opname van Miller te bespreken en waar de opperste het antwoord, dat Milada haar op haar vraag, wat de laatste bezigheid van die vrouw is geweest, verandert in ‘Inhaberin einer städtisch konzessionierten Pensionates’, waar Milada verlegen de waarheid heeft gezegd en ‘Besitzerin eines Freudenhauses’ heeft genoemd, en waaruit duidelijk blijkt, dat het er niet op aankomt, waar vandaan of hoe het geld is verdiend, als het klooster het maar in handen krijgt! En ook de figuren van Gust Brenner en van zijn vriend Joszi, twee geweldige egoïsten au fond, al is de eerste een soort idealist er bij en de andere een gewone laag bij den gronde materialist, die er kwasie-mooie theorieën op nahoudt en levenswijs is, zijn goed psychologisch beschreven. De jeugd van Gust, de opvoeding die hij van zijn ziekelijke moeder heeft ontvangen, zijn slap karakter en zijn naief egoïsme, het langzaam in hem ontwaken van zijn liefde voor Milada en zijn klein-zielige wraakneming op het eind, omdat hij meent dat hij door haar is bedrogen, zijn op een wijze verhaald, dat zij een eerste plaats in de beschrijvingen en ontledingen van den roman innemen. Het zou mij te ver voeren, wanneer ik alle goede en meesterlijke | |
[pagina 860]
| |
dingen, die er in het werk van Else Jerusalem te vinden zijn, zou willen weergeven en optellen. Telkens en, om zoo te zeggen, op iedere bladzij, vindt men van die fijne observaties, van die subtiel-psychologische opmerkingen, die - wanneer men het boek herleest - telkens in grooter aantal treffen. Om al deze dingen is het dubbel spijtig, dat de hoofd-figuur, dat de persoon van Milada zoo onvolledig is beschreven en dat er in die beschrijving zooveel onlogische fouten en zooveel leemten zijn. Waarschijnlijk heeft de schrijfster een vrouw of meisje als Milada, met een kindertijd en een jeugd als Milada heeft gehad, gekend en ontmoet (misschien heeft zij zoo iemand als kind gekend, misschien ook heeft zij alleen van zoo iemand hooren verhalen) en heeft zij het gevoel gekregen, zulk een figuur wel voor een roman te kunnen gebruiken of de gebeurtenissen, die zij wilde beschrijven, uitstekend rondom zulk een persoonlijkheid te kunnen groepeeren. Tevens zou zij dan die vrouw, in zulk een omgeving geboren en groot gebracht, kunnen laten dienen om haar eigen opvattingen over de prostitutie-kwestie aan het licht te brengen en haar eigen ideeën over de oorzaken en over de middelen tot opheffing of vermindering van de prostitutie te verkondigen. Het maakt echter den indruk, alsof de schrijfster niet de gelegenheid gehad heeft dien persoon in haar doen en laten na te gaan, en dat zij dus haar fantaisie te baat heeft moeten nemen, om van dien persoon een geheel te maken of een beschrijving van haar verder leven, haar denken en voelen te geven en dat haar fantaisie bij die taak is te kort geschoten. Ik kan er anders geen verklaring voor vinden, waarom - waar de schrijfster, zooals ik hierboven heb aangetoond, een goede opmerkster is en uitstekend de psychologie van haar personen kan weergeven - zij in de beschrijving van de figuur van Milada zoovele en zoo grove fouten heeft gemaakt en zooveel leemten en onvolledigheden heeft gelaten. Al dadelijk treft het, dat Milada, terwijl zij beweert een afschuw van het vak te hebben - zelfs wanneer zij al gouvernante of huishoudster is geworden - en terwijl zij haar medelijden met de pensionnaires van het Rothaus duidelijk verkondigt en laat zien, toch niet alleen van het geld-verdienen van de arme schepsels blijft meeleven, maar dat zij zich langzamerhand van dat geld | |
[pagina 861]
| |
een kapitaaltje bij elkaar zamelt, waarvan zij later zal kunnen leven. Het is volkomen waar, dat het voor iemand, die eenmaal in een bordeel geleefd heeft - en zelfs voor iemand, die er als huishoudster heeft gediend, getuige de afschuw en de plotselinge verandering van Olly, wanneer Milada haar vertelt, dat zij die functie in het Rothaus vervult - verbazend moeilijk is om een betrekking in de maatschappij te vinden. Maar daar tegenover staat, dat die gelegenheid voor iemand als Milada wel te vinden zou zijn, wanneer zij naar een andere stad, ergens in Duitschland en niet in Oostenrijk, zou zijn gegaan (geld om een tijd van te leven had zij). Zij had daar volstrekt niet behoeven te vertellen, dat zij huishoudster in een bordeel was geweest, maar had b.v. kunnen zeggen, dat zij het huishouden bij haar moeder had geleerd, dat die gestorven was en dat zij nu een betrekking zocht of iets dergelijks. Wanneer men zóó verlangend is om zijn ambacht vaarwel te zeggen, wanneer men zóó het verachtelijke en verachtte van dat ambacht inziet als Milada dat doet, wanneer men dan met het vaste voornemen bezield is om een andere betrekking te willen vervullen, dan is er zeker gelegenheid voor te vinden, te meer, daar zij zich tot een Vereeniging of een ander lichaam had kunnen wenden, die zich met het behartigen der belangen van zulke vrouwen en meisjes bezig houdt! Maar dat is juist het dubbele en tweeslachtige in den persoon van Milada. Aan den eenen kant wordt zij door de schrijfster voorgesteld als iemand, die diep is begaan met het lot der prostituées en die daarin verandering of ten minste zooveel mogelijk troost en leniging wil brengen, terwijl zij aan den anderen kant niet alleen leeft van het geld, dat die prostituées voor haar verdienen, maar zelfs met ijver en vuur voor het Rothaus werkt, de oude prostituées voor betere en jongere ruilt, zonder medelijden - en zij weet wat ze in het meerendeel der gevallen te wachten staat - die vrouwen, die niet meer bruikbaar zijn, naar andere bordeelen of uit het Rothaus wegstuurt, en eigenlijk het beheer van het Rothaus uit handen van Fraül. Miller overneemt, alleen, omdat zij bang is dat de boel anders zal verloopen. Te begrijpen is het, tot zekere hoogte, dat zij aan het Rothaus, waarin zij is geboren en opgevoed, dat zij heeft zien worden en | |
[pagina 862]
| |
groeien, gehecht is en dat de bloei van het Rothaus haar aan het hart gaat, dat zij het voelt als iets van haar zelf en dat nauw met haar bestaan is verbonden (de ontleding van die gevoelens is dan ook zeer goed door de schrijfster weergegeven). Maar toch kan dat gevoel bij iemand als Milada, die zóó ontwikkeld is, die zich zóó precies en nauwkeurig rekenschap weet te geven van alles rondom haar en van alles wat in haar eigen ziel omgaat, niet zóo sterk zijn, dat het - zoodra haar medelijden is ontwaakt en de wantoestanden en misère haar bewust zijn geworden - al het andere op den achtergrond zou doen verdwijnen en haar zou dwingen om voort te gaan met haar zelfde bestaan. Trouwens - en dat is ook een bewijs voor het dubbelslachtige van de figuur van Milada - zoo heel erg gemeend schijnen haar medelijden en haar afschuw toch ook weer niet te zijn, waar zij in haar gesprek met Spizzari plotseling aandachtig wordt, wanneer deze even het onderwerp aanraakt, dat er veel geld mee zou zijn te verdienen, wanneer het Rothaus zou worden verkocht en er een schitterend-luxueuze inrichting van zou worden gemaakt! En nog een bewijs voor het tegenstrijdige in de figuur van Milada, is haar terugkomst in het Rothaus - waar, nota bene, Spizzari, die het gekocht heeft, haar als percenten-geld een jaar lang vrije kost en inwoning heeft aangeboden - nadat zij een tijdlang in de bergen, naar haar huisje is geweest, om daar alles met den architekt te bespreken voor het kinder-asyl, dat zij er wil oprichten. Geld om ergens een kamer te huren en er te leven, zoolang tot het asyl klaar zou zijn, had zij genoeg; om Jultsch, die zij beloofd heeft mee te zullen nemen, af te halen en vrij te koopen, daarvoor had zij niet noodig in het Rothaus te logeeren en zeker behoefde zij niet - wanneer de huidige gouvernante ziek is - voor haar plezier weer een tijdlang gouvernante te spelen. Zoo iets doet iemand van de moraliteit en van de ontwikkeling, als die van Milada worden voorgesteld, niet! Dat zijn fouten en zeer groote fouten, die den indruk van het boek verslappen en die de figuur van den hoofdpersoon tot iets vaags, iets ziekelijk-romantisch en iets onwerkelijks maken, waardoor men zich geen scherp beeld van haar kan vormen. Daarnaast staan ook leemten in de psychologie van den hoofdpersoon, die - juist omdat de ontleding van diens natuur en | |
[pagina 863]
| |
van diens karakter overigens zoo nauwkeurig zijn - een bewijs te meer leveren, dat de schrijfster eigenlijk met die psychologie een beetje verlegen zat. Waar zij Milada zóó haar gedachten en gevoelens laat uiten, zóó alles laat vertellen wat er in haar omgaat en òm-voelt, daar is het òf een verzuim (wat ik echter niet kan en mag aannemen), òf een bewijs, dat de schrijfster er zich onmachtig toe voelde, dat zij absoluut niet spreekt van de sensaties, of van de gevoelens, of van wat er noodzakelijk in het gemoed van Milada moet zijn omgegaan, den eersten keer toen zij door Goldscheider naar dat nacht-restaurant is gezonden en daar met mannen in aanraking kwam. Daarom juist zou een beschrijving en ontleding van die gevoelens zoo merkwaardig en belangrijk zijn, omdat Milada tegenover deze en dergelijke dingen heel anders staat dan een gewone vrouw of meisje. Welken indruk, en in hoeverre heeft het indruk op haar gemaakt, dat zij gedurende haar kinderjaren in die zeldzame omgeving is geweest en haar jeugd onder die buitengewone omstandigheden heeft doorgebracht? Wist zij welke die omgeving was, wist en begreep zij wat die beduidde en wat er geschiedde rondom haar kinderlijke naieveteit; is zij er later, of toen zij ouder werd, van op de hoogte gebracht door het spreken met de andere prostituées of door anderen? Deze en dergelijke vragen komen onder het lezen bij ons op en doen ons naar een antwoord verlangen, omdat de oplossing van een dergelijk vraagstuk zoo belangrijk is. Is die omgeving de oorzaak geweest, dat Milada in het geheel niet, of ten minste zeer weinig, sensueel voelt, ten minste als de indruk, dien men van haar verhouding met Gust krijgt, namelijk dat die van hààr kant meer een spritueele en intellectueele dan een lichamelijke liefde is, niet verkeerd is? Dat zij onverschillig voor den lichamelijken opgang met mannen is, of is geworden, is natuurlijk. Het is een verschijnsel, dat men bij alle prostituées bijna kan opmerken. Maar bij vele kan men daarentegen zien - en het is mij door mannen, die veel met prostituées verkeeren, herhaaldelijk gezegd, - dat wanneer zij een tijdlang met een man samenleven van wien zij houden en die van haar houdt en die haar niet als een prostituée, maar als een gewone vrouw behandelt, wel degelijk even sensueel voor dien man gaan voelen als iedere vrouw die van haar man houdt. Over deze geheele | |
[pagina 864]
| |
kwestie wordt bij Milada geen woord gerept, terwijl het toch, om zoo te zeggen, vlak voor de hand lag om daarover te spreken, juist ook, omdat de verandering in haar bestaan, van dienstmeisje bij Goldscheider tot prostituée in het nacht-restaurant en later tot gouvernante en geliefde van Gust, zoo'n groote en ingrijpende is, die onmogelijk kan geschied zijn, zonder dat Milada daar iets bij gevoeld of gedacht heeft. Doordat er naast die leemten en tegenstrijdigheden, aan den anderen kant, toch weer zulke uitstekende en fijne observaties, Milada betreffende, staan, krijgt haar figuur iets onduidelijks, iets onzuivers en iets vaags. Behalve op de sensaties, waarop ik al heb gewezen, wil ik - om niet te uitgebreid in mijn schrijven te worden - nog de beschrijving van twee gevoelens vermelden, die de opvatting wettigen, dat de schrijfster wel degelijk een goeden blik in de psychologie van haar hoofd-persoon heeft, het visioen namelijk, dat Milada krijgt, den eersten keer, dat Gust haar wil hebben, het visioen van al de mannen, met wien zij gedwongen is geweest te verkeeren en de tweede, de sensatie, dat zij elken keer, wanneer zij met Gust is, in zijn hartstochtelijke trekken, dezelfde uitdrukking terug-ziet van de gezichten der mannen, met wien zij heeft verkeerd en dat die herinnering haar al haar gevoel om met Gust lichamelijk om te gaan, wegneemt. Zulke opmerkingen zijn er buitengemeen veel in het werk van Else Jerusalem te vinden en daarom is het dubbel jammer, dat zij de figuur van Milada zóó onvolledig heeft gelaten en is het te betreuren, dat een in alle détails doorgevoerde psychologie van haar hoofd-persoon haar te zwaar en boven haar macht is geweest. Een andere leemte en onvolledigheid in den roman is, dat er met geen enkel woord van de geslachtsziekten en kwalen melding wordt gemaakt, die onder prostituées voorkomen. Het zou toch wèl wonder zijn, wanneer de pensionnaires van het Rothaus daarvan zouden bevrijd blijven. Wèl verneemt men, dat wanneer een der prostituées ziek is, zij zoo gauw mogelijk door den dokter naar het ziekenhuis wordt gezonden, maar meer en verder niet. Van de geslachts-ziekten, waaraan de stakkers, door hun omgang met mannen, gaan lijden en waardoor zij ongeschikt voor het bordeel worden en zoo gauw mogelijk een | |
[pagina 865]
| |
ander heenkomen moeten zoeken, wordt niet gesproken, evenmin als van den nadeeligen invloed van het gedwongen ge- en misbruik van alcohol. Ik weet wel, dat men niet de vermelding van alles mag eischen in een roman als dezen, dat het onmogelijk voor de schrijfster is geweest, en wel altijd voor iederen schrijver zal blijven, om alle nadeelen en ellenden van een euvel als de prostitutie in één roman onder te brengen en grondig te behandelen, maar toch - waar de schrijfster bedoeld heeft een blik te geven in de diepe misère, in de droefheid, in het doodende van het ambacht van prostituée - daar mochten die onderwerpen niet ontbreken, daar ging het niet aan te doen of deze niet bestaan, maar daar had de schrijfster wel degelijk op deze kwalen moeten wijzen, vooral ook omdat daardoor het beeld, dat zij van het leven in een bordeel heeft willen schilderen veel vollediger zou zijn geworden en omdat - wijl zij die onderwerpen nu niet vermeldt en behandelt - het afschrikwekkende, dat zij bedoeld heeft met het schrijven van haar roman te geven, door dat verzuim in hooge mate verzwakt wordt. Dit is de eenige groote grief, die ik tegen het werk van Else Jerusalem heb: het afschrikwekkende komt er niet sterk genoeg in uit. Een gevolg van de onvolledigheden, die ik heb genoemd en vooral een gevolg van het vage, oncompleete, onlogische van de figuur van Milada. Misschien voelt iemand, die zich nooit met de prostitutie-kwestie bemoeid heeft, dat afschrikwekkende wèl heel sterk bij de lezing van ‘der heilige Skarabäus’, iemand, die een beetje van het vraagstuk op de hoogte is, voelt en weet, dat de werkelijkheid een veel triester en huilender indruk maakt, dan men door dezen roman krijgt. En dat is jammer. Want ik ben er van overtuigd, dat het de bedoeling van de schrijfster niet is geweest, alleen hen, die geheel onbekend zijn met het vraagstuk, er van op de hoogte te brengen en in te lichten, maar dat zij haar boek ook voor anderen heeft geschreven en dat zij de verwachting heeft gekoesterd ook de half-weters een rilling door hun ziel te laten gaan. Niet, dat dit nu niet bij de lezing geschiedt! Maar de rilling had forscher en veel intenser kunnen zijn! En de afschuw voor het huichelen en veinzen der menschen, waar het op die kwestie | |
[pagina 866]
| |
neerkomt, zou - gelijken tred houdend met dien grooteren zenuwschok - grooter zijn geworden dan nu, waar veel van de ellenden en misères is weg-gehouden of veel te zacht en te onvolledig behandeld is. Toch moet een ieder Else Jerusalem dankbaar zijn, dat zij haar boek heeft geschreven en ieder moet trachten het in zoo wijd mogelijken kring bekend te maken en ter lezing aanbevelen. De op- en aanmerkingen, die ik over den roman heb neergeschreven, doen aan den tendenz van het werk niets af. Het moge jammer zijn, dat die aanmerkingen kunnen gemaakt worden, aan de inwendige waarde, aan wat de schrijfster met haar roman bedoeld heeft, verminderen zij niets.
Een lange en voortdurende aanklacht schreit uit het boek van Else Jerusalem omhoog! Een aanklacht tegen ons allen en tegen alles! Een aanklacht tegen vrouwen en mannen, een aanklacht tegen den Staat en tegen de Maatschappij, een aanklacht tegen de Kerk, een aanklacht tegen de School, een aanklacht tegen de opvoeding van de Jeugd, een aanklacht tegen de levensopvatting en tegen het voort-leven der ouderen. Het is waar, Else Jerusalem beschrijft in haar boek de toestanden in Oostenrijk, in Weenen. Dat zij niet overdrijft, wordt o.a. bewezen door het schand-proces Riehl, dat nog slechts een paar jaar geleden, in Oostenrijk en daarbuiten, ja bijna in de de geheele beschaafde wereld, zooveel verontwaardiging en afkeer heeft opgewekt. De schandelijkheden die door dat proces zijn wereldkundig geworden, de schandelijkheden die Else Jerusalem ons voor oogen voert, de laagheid, de omkooperij van politie-ambtenaren en beambten, de - volgens de Wet niet, maar in werkelijkheid wèl bestaande - rechteloosheid van prostituées, de willekeur waarmee die vrouwen worden behandeld, het feitelijk buiten de Wet staan van zulke stakkers en nog veel, veel meer, komt alleen voor en kan alleen voorkomen in landen en plaatsen, waar reglementeering der prostitutie bestaat. Dergelijke ten hemel huilende wandaden, als gevolgen der prostitutie, komen gelukkig in ons land niet voor! Toch zijn de toestanden in ons land - niettegenstaande de bekende Hollandsche christelijkheid, vroomheid, deugdzaamheid enz. - wat de prostitutie op zich zelf betreft, geen haar beter! | |
[pagina 867]
| |
Men heeft naiëvelijk gemeend, in sommige steden de bordeel-prostitutie den kop in te drukken, door het bestaan van openlijke huizen van ontucht te verbieden. Zeker, de schijn is er door gered en het zóó openlijk ten toon-stellen van de ontucht, zooals vroeger in die steden plaats vond, is verdwenen. Toch zijn de bordeelen, zij het dan ook in een anderen vorm en niet voor een ieder zoo dadelijk-herkenbaar, blijven bestaan.Ga naar voetnoot1) Het is de vraag of de prostituées, die niet meer in een bordeel, maar in één huis, ieder, of eenige te samen, op één kamer, die zij in hetzelfde huis, van eenzelfde jufrouw huren, aan wie zij cijnsplichtig zijn, het beter hebben dan vroeger. Het eenige wat men er mee heeft bereikt - en een ieder zal toegeven, dat dit een zeer groot ding is - is, dat de vrouwen niet meer het gevoel hebben de gevangenen van de ‘madam’ te zijn en dat zij niet meer zóó pieds et poings liés aan de willekeur van de ‘madam’ zijn overgeleverd. Of de weerzin-wekkende en walgelijke tafereelen, die vroeger in de bordeelen werden afgespeeld, niet even goed in die gelegenheden worden opgevoerd is een vraag, die alleen door de kenners kan worden beantwoord, even goed als de vraag of het gedwongen drank-misbruik in die gelegenheden niet even welig, als vroeger in de openbare huizen van ontucht, tiert. Nogmaals, rechteloos en buiten de Wet, overgeleverd aan de willekeur van omkoopbare en omgekochte politie-ambtenaren en beambten, zijn in ons land de prostituées niet. In dit opzicht zijn de toestanden bij ons beter dan elders. Maar overigens! Even goed als elders, is ook in ons land een vuile en lage geldzucht de drijfkracht, waardoor steeds door slachtoffers aan de prostitutie worden toegevoerd. Het is volkomen waar en het is niet tegen te spreken of te ontkennen, dat er steeds een zeker percentage der prostituées is, dat door lichtzinnigheid, luiheid om te werken, groote sensualiteit en genotzucht gedreven | |
[pagina 868]
| |
wordt om ‘bij het vak’ te gaan en dat een zeker aantal vrouwen door slapheid van karakter, door slapheid van wil, door willoosheid, door onverschilligheid, wanneer het wèl uit de prostitutie is op-geholpen, weer in zijn vroeger métier terugvalt. Die stakkers zijn niet te helpen en zijn onherroepelijk verloren! Wie eenige keeren in zijn leven getracht heeft meisjes ‘op den goeden weg’ terug te brengen, weet welke desillusies, door die oorzaken, bij dat werk te oogsten zijn en de vereenigingen, die eenzelfde doel nastreven, kunnen van dergelijke desillusies en van haar mislukte pogingen in overvloed getuigen. Het percentage echter van de vrouwen, die om deze redenen prostituée zijn geworden en worden, en zeker prostituée in een bordeel, is betrekkelijk klein. Het meerendeel der vrouwen, die in bordeelen huizen, is er door andere oorzaken in gekomen. Het ‘stationswerk’, dat ook in ons land voortdurend bezig is en bezig moet zijn, is het beste bewijs, dat ook in ons land een gestadige navraag naar ‘versch vleesch’ (men vergeve mij de cruheid van de term, in het ‘vak’ gebruikelijk) is. Overal, zoowel binnen de grenzen van de landen als tusschen de landen onderling, bestaat een volmaakte handel in vrouwen en meisjes. Aangelokt door schoon-schijnende aankondigingen in de dagbladen van een goede en voordeelige betrekking, komen vrouwen en meisjes uit de provincie of van over de grenzen en worden aan de stations opgewacht door de agenten van bordeelen - meestal oude en vroegere prostituées, maar dikwijls ook mannen, die met dat vuile ambacht hun brood verdienen - door agenten van café's met dames-bediening, dat in heel veel gevallen stille bordeelen zijn, en dergelijke inrichtingen, en worden op die manier die gelegenheden binnengetroond. Dikwijls ook zijn de slachtoffers vrouwen, die op goed geluk naar een groote stad komen om een betrekking te zoeken en die met graagte de goede betrekking, die haar door de schurken wordt voorgespiegeld, aannemen, blijde, dat zij zoo'n trefje hebben en dat zij voor den eersten tijd van zorgen en angsten bevrijd zullen zijn. Een andere bron, waaruit de bordeel-prostitutie gevoed en onderhouden wordt, zijn de kraam-inrichtingen. Vroeger, naar ik wel eens heb vernomen, kon ook bij ons, ieder, die maar | |
[pagina 869]
| |
wilde, op het bezoek-uur in de kraam-inrichting komen. Bordeel-agenten, ‘madams’ en andere racoleuses maakten daarvan een ruim gebruik om op die manier ongetrouwde vrouwen, die daar waren bevallen, naar het bordeel te lokken, onder mooie beloften, dat zij daar een goede betrekking zouden vinden en dat er voor haar kind zou gezorgd worden. Ziek, moe, slap, zonder eenig licht in haar toekomst, bezwaard met een kind, waarvan zij vooraf wisten, dat het een beletsel voor ze zou zijn om een betrekking of een dienst te kunnen vinden, waren de ongehuwde moeders maar al te zeer bereid om aan de beloften van zulk een racoleuse gehoor te geven, blijde, dat er iemand was, die zich niet stoorde aan de ‘schande’, die over haar was gekomen en die haar in de maatschappij altijd zou worden voorgehouden. De nieuwere opvattingen hebben gelukkig die ‘schande’ een boel doen verminderen! Of het tegenwoordig in ons land, in andere steden, nog zoo toegaat, weet ik niet. In Amsterdam geschieden dergelijke dingen niet meer en de toegang tot de kraam-inrichting is aan ieder, die er niet een familielid komt opzoeken, of op een of andere manier met de verpleegde in relatie is, ontzegd. In het buitenland schijnen dergelijke toestanden nog wèl te bestaan en het is nog minder in de stedelijke- of gemeentelijke inrichtingen, dat zulke dingen geschieden dan in de privé-kraaminrichtingen, waar aan ongehuwde moeders gelegenheid wordt gegeven te bevallen en waar men er tevens op is ingericht, het kind òf vóór de geboorte te dooden, óf dadelijk na de geboorte uit te besteden en het op die manier een kort bestaan te verzekeren. Dergelijke privé-kraaminrichtingen ken ik in ons land niet; misschien bestaan zij toch wèl. Dit echter weet ik wèl, dat er in onze groote steden wel degelijk inrichtingen zijn, waar gelegenheid is voor één persoon om haar kraam ‘uit te leggen’, zooals de term luidt, en dat er daar tevens voor wordt gezorgd, dat òf het kind vóór de geboorte òf dadelijk na de geboorte (wanneer het zoogenaamd te vroeg wordt geboren) gedood wordt, òf dat men helpt het uit te besteden, waardoor het kind ook al niet lang leeft. Ik weet niet of er bij ons nog ouders worden gevonden, ouderwetsch genoeg om - wanneer hun dochter ongehuwd | |
[pagina 870]
| |
moeder moet worden - haar te ‘verstooten’. Wanneer zulke ouders wel nog bestaan en de dochter wordt, ‘beladen met schande’, het ouderlijk huis uit gewezen, dan behoeft zij in ons land nog niet, na haar bevalling, het bordeel - als eenige toevlucht - tot verblijf te kiezen. Er zijn vereenigingen genoeg, die zich het lot van zulke meisjes aantrekken en die haar en het kind zoolang opnemen, totdat de moeder voor zich zelf en voor het kind kan zorgen. Toch, omdat de meeste meisjes niet weten, dat er zulke vereenigingen bestaan, zijn ongehuwde moeders - vooral in het buitenland - een niet te versmaden percentage voor haar, die op zoek zijn naar nieuw personeel voor de bordeelen. Ongeloofelijk bijna is het, dat er moeders bestaan, die haar dochters, volwassen of nog onder de jaren, aan bordeel-houdsters overdoen, tegen een zekere som op eens of tegen een geregeld uitbetaalde rente gedurende eenigen tijd. De navraag naar ‘jonkvrouwen’ en de navraag naar onvolwassen meisjes is altijd zeer groot. En hoewel de jonkvrouwelijkheid van de meeste meisjes, wanneer die verloren is, door verschillende manipulaties en kunstgrepen zoogenaamd weer hersteld wordt, zoodat dezelfde jonkvrouw in verscheiden gevallen als ongerepte maagd kan dienst doen, is de navraag, geholpen door de immoraliteit van de moeders, toch een van de groote oorzaken, waardoor de bordeel-prostitutie steeds van nieuwe slachtoffers wordt voorzien. Het erge van het bordeel-bestaan is de demoralisatie, die er van uitgaat. Een demoraliseerende invloed, door het luie en zenuw-verslappende leven van niets-doen opgewekt, die in de hand wordt gewerkt en onderhouden wordt door het gebruiken en misbruiken van alcohol. Niet alleen ter wille van de gasten, die in het bordeel komen, maar ook ten voordeele van de bezitster van het bordeel, zijn de prostituées gedwongen avond aan avond, nacht aan nacht te drinken, zoodat zij meestal voortdurend in een halven roes verkeeren. Ware dat niet het geval, dan zouden zij misschien niet zoo goedwillig aan de eischen der gasten toegeven, om zich voor allerlei weerzinwekkende en walgelijke voorstellingen en daden beschikbaar te stellen. Deze tooneelen en voorstellingen werken den langzaam dieper-demoraliseerenden invloed van het bordeel-leven in de hand en maken die vrouwen op den duur geheel ongeschikt om weer in de samenleving terug | |
[pagina 871]
| |
te keeren. Na een tijdlang zulk een leven te hebben geleid, worden de meeste vrouwen te afgetakeld, te leelijk en te oud om nog in haar bordeel te kunnen worden gebruikt, tenminste op zoodanige wijze gebruikt, dat de ‘madam’ er genoeg voordeel van trekt. Dan worden zij uit het bordeel verwijderd, geruild of overgedaan aan een ander bordeel, meestal van minder allooi, een inrichting waar gasten van een minder hoogen maatschappelijken stand komen en zoo gaat het verder en verder naar onder, van het eene bordeel naar een nog lager en zij komen eindelijk in ignobele kroegjes of in de laagste soort bordeelen terecht. Hoeveel werk en hoeveel moeite Vereenigingen en de vrouwen, die zich - zoowel in ons land als in andere landen - aan het ‘stationswerk’ wijden, zich ook geven (zorgen, dat zich altijd één bij de aankomst van de internationale en andere treinen aan de stations bevindt, voortdurend opletten en de politie waarschuwen, wanneer zij meenen, dat een vrouw of meisje door een bordeel-agent wordt opgewacht, waarschuwingen en inlichtingen in de stations aanplakken enz. enz.), de Vereeniging, hoewel zij haar vertakkingen in bijna alle beschaafde landen heeft, kan onmogelijk alles doen en staat - hoeveel vrouwen zij al uit de klauwen der prostitutie heeft gered en, om zoo te zeggen, nog dagelijks redt - onmachtig tegen de taaie bestaans-kracht van het kwaad. Verwonderend echter is het wèl, dat de verschillende regeeringen, die ‘handel in blanke slavinnen’, in al de jaren, dat men er maatregelen tegen heet te nemen, nog niet hebben kunnen uitroeien. Waar iedere regeering er wèl voor kan zorgen, er voor zorgt en er afdoende voor zorgt, dat er geen ziek spek of ziek varkensvleesch binnen 's lands grenzen komt, is het een wonder, dat er tegen den invoer van meisjes en vrouwen, dat er tegen dien menschen-handel niet zóóveel en zóó afdoende maatregelen kunnen worden genomen, dat het kwaad zoo al niet voor goed de kop wordt ingedrukt, dan toch tot een minimum wordt beperkt. Of zijn er soms diplomatieke motieven of motieven van diplomaten en andere regeerings-zwijgers, die zulk een gewicht in de schaal leggen, dat van afdoende maatregelen onmogelijk sprake kàn zijn? Is een vrouw of een meisje eenmaal in een bordeel of in een andere gelegenheid van dien aard, dan komt zij er niet ge- | |
[pagina 872]
| |
makkelijk weer uit. Behalve, dat de ‘madam’, wanneer zij er iets van bemerkt, dat het slachtoffer weg wil, haar dat belet door de straatdeur streng te bewaken of te laten bewaken, door haar kleeren weg te nemen en haar alleen een hemd - en dat soms ook nog niet eens - te laten houden, of haar door honger, ransel of eenzame opsluiting in den kelder of in een ander donker hok weer- en willoos maakt, wordt zij in het bordeel vast-gehouden door haar geld-schulden, die zij aan de ‘madam’ heeft en die zij eerst moet afdoen. Zij heeft die schuld - die meestal in de honderden loopt en die altijd zóó hoog is, dat het voor een prostituée onmogelijk is, al is zij ook nog zoo zuinig en al spaart zij ook al de fooien op, die zij van haar bezoekers krijgt (ten minste, wanneer de ‘madam’ niet, wat ook dikwijls gebeurt, haar ook dat geld afneemt en haar des noods aan den lijve onderzoekt, om er zich van te overtuigen, dat zij niets achterhoudt) die ooit af te kunnen betalen - gekregen, doordat de ‘madam’ haar al de onkosten voor haar kostuums, voor haar ondergoed, voor reukwerk en andere toilet-artikelen heeft voorgeschoten zoogenaamd en haar die met woeker-winst in haar debet brengt. Vele prostituées echter zijn zóó verkwistend en zóó zorgeloos, dat zij - zelfs, wanneer de mogelijkheid om haar schuld op den langen duur af te doen, wèl zou bestaan - nooit tot delging van haar schuld komen, omdat zij het geld, dat zij krijgen, zoo spoedig als zij maar kunnen, weer door haar vingers laten glijden. Zij weten niet, dat - ten minste in ons land, ik weet niet of het in andere landen ook zoo is - bordeel-schulden aan de ‘madam’ niet als schulden worden gerekend en dat de justitie en de politie in die schulden nooit een reden vindt, om een vrouw tegen haar wil te dwingen in het bordeel te blijven. En ook weten zij niet, dat het voldoende is - ten minste ook weer in ons land, of het in andere landen eveneens zoo is, weet ik al weer niet - wanneer zij het bordeel willen verlaten en zij worden et tegen haar wil in gehouden, een van de bezoekers te vragen aan de politie mede te deelen, dat zij dat wenschen en dat dan, in zoo kort mogelijken tijd, de politie er voor zorgt, dat zij uit het bordeel worden weg-gehaald. Of het veel zou geven, wanneer zij het wèl zouden weten, mag men betwijfelen. De meeste bordeel- | |
[pagina 873]
| |
bezoekers - een enkele misschien uitgezonderd; inderdaad gebeurt het nu en dan en is het ook nu en dan wel voorgekomen - schuwen er voor terug, zich in dergelijke aangelegenheden te mengen, weerhouden als zij worden door de vrees in een politie- of justitie-zaak te zullen worden betrokken, waarbij hun naam in het openbaar zal worden genoemd en waardoor aan hun goeden naam nadeel kan worden gedaan. Erkend moet worden, dat het niet in alle bordeelen toegaat, zooals ik met een enkel woord heb aangeduid. Er zijn bordeelen, waar de meest kuische taal wordt gesproken, waar elk onvertogen woord verboden is en waar men den indruk krijgt, dat men in een uiterst beschaafde, nette en fatsoenlijke omgeving verkeert. Zulk een bordeel wordt door Else Jerusalem, als in Hamburg bestaande, beschreven. Deze echter zijn uitzonderingen. Tusschen het bordeel van dien aard en de laagste matrozenkit, zijn allerlei gelegenheden te vinden van verschillend allooi. De bordeelen echter, waar onzedelijke tafereelen geschieden en waar de bewoonsters mishandeld en gedemoraliseerd worden door en ter wille van de bezoekers, zijn in de meerderheid. In welk bordeel ook, zoowel in dat waar alleen schatrijke vreemdelingen, tegen een vooraf betaalde entrée ‘geïntroduceerd’ worden of rijke, getrouwde ‘Lebemänner’ komen, als in die, waar een ieder die zijn geld er voor wil geven of er geld genoeg voor over heeft om liederlijkheden te doen en te aanschouwen, toegang heeft, even goed als in de bordeelen van het laagst allooi, die men in sloppen en steegjes van de groote steden vindt, overal kan men hetzelfde, ééne terugvinden, dat ééne, waarom en waardoor zij alle bestaan, namelijk het uitbuiten en exploiteeren van vrouwen en meisjes. En ten gevolge daarvan, een voortdurende navraag en toevoer van nieuwe en jonge slachtoffers en een afvoer van haar, die voor dàt bordeel speciaal niet meer geschikt zijn en niet meer gebruikt kunnen worden en die steeds lager en lager zinken, totdat zij - wanneer niet een of andere toevallige omstandigheid haar ophelpt (inderdaad is een huwelijk van prostituées zoo'n hooge zeldzaamheid niet, al is het nu niet iets, dat men dagelijks ziet gebeuren) - door geslachts-ziekten en door alcohol-misbruik vervoosd, in een ziekenhuis haar dagen eindigen, of ergens op een zolder-kamertje, of in | |
[pagina 874]
| |
een kelder, verlaten door iedereen, gemeden als een schurften hond, vervuild en verwaarloosd, crepeeren. Want sterven kan men het niet noemen! De meeste vrouwen, die een tijd lang in een bordeel hebben geleefd, worden ongeschikt om weer in de gewone samenleving terug te komen. Sommige blijven hetzelfde leven leiden, omdat zij zich schamen en door schaamte worden weerhouden om in de maatschappij terug te gaan, waar zij weten, dat haar verleden altijd op ze zal blijven drukken. Het grootste deel echter voelt, dat zij ongeschikt zijn geworden voor een geregeld en een werkzaam bestaan. Inderdaad zijn zij er niet meer geschikt voor. Else Jerusalem laat een van de prostituées in het bordeel van Miller zeggen: ‘ich weisz nicht wie's kommt, - aber ich kann gar nicht mehr arbeiten... Bin immer müd.’ En Milada denkt: ‘Darin lag ja die zerstörende Macht dieses Lebens. Wie mit dünnen Seidenfäden umspannen seine langen Stunden den tätigen Willen, banden die Kraft, knechten alle Triebe in den erschlaffenden Gliederen. Nicht nur psychischen Ursprungs war die Angst vor der Welt, das Zusammenkriechen in einen lichtlosen Winkel des Lebens, nein, - dem verweichlichten Körper, der nachts in orgiastischen Erregungen abnützte und den Tag in dumpfen Halbschlafe verbrachte, war jede Auffrischung und Belebung, jede Regeneration durchaus versagt. Nun geht und verlangt von diesen Geschöpfen Freude, Mut, Erhebung, Tatkraft, Wünsche....’! (bladz. 406). Dat zijn dan ook de oorzaken, waarom de meeste vrouwen ongeschikt zijn en worden, om weer in de gewone samenleving terug te keeren, dat zijn de redenen en oorzaken, waarom vereenigingen betrekkelijk zoo weinig slachtoffers redden en op den duur op den goeden weg houden. Energieloosheid, slapheid van karakter, ongewoonte, demoralisatie zijn de klippen, waarop alle moeite, alle pogingen afstuiten. De directrice van een ‘Te huis’ voor ‘gevallen meisjes’, antwoordde mij op mijn vraag, of zij veel gevolg van haar werken en pogen zag, dat zij wèl voor een korten tijd van vele gedaan kreeg, dat zij haar prostituée-leven vaarwel zeiden, maar dat zij elk oogenblik s'avonds, bij haar wandelingen in de achterbuurten, waar haar terrein van werkzaamheid voornamelijk lag, haar vroegere verpleegden ontmoette, die haar | |
[pagina 875]
| |
oude leven weer hadden begonnen en dat de meeste van haar, die zij aansprak en op het verkeerde van haar handelingen wees, haar antwoorde ‘ik wilde, dat ik u altijd naast me had, dan zou ik er wel weerstand aan kunnen bieden, maar alleen gaat het niet, alleen ben ik te zwak en te meegaand. En dan, ik heb soms zoo'n behoefte naar een pleziertje, naar iets anders dan mijn gewone leven, dat zoo heelemaal niet vroolijk is en waar zoo niets anders is dan hard werken voor weinig geld’. Men heeft er de politie wel eens een verwijt van gemaakt, dat zij - wanneer zij wèl een vrouw uit een bordeel haalt, - niet anders doet - in het geval, dat die vrouw een vreemdelinge is - dan haar over de grenzen brengen en dat zij haar daarna alleen en hulpeloos laat staan. Meestal keert zoo'n vrouw dan ook weer spoedig naar haar oude bordeel of naar een andere gelegenheid van dien aard terug, even als de vrouwen, die in het land zelf t'huis behooren en voor wie de politie evenmin iets meer kan doen, dan haar uit het bordeel wegnemen. Men heeft het denkbeeld geopperd, dat de politie zich in relatie moest stellen met de verschillende vereenigingen, die zoowel in ons land als in andere landen bestaan en die zich met het redden van zulk soort vrouwen en meisjes bezig houden. Gesteld, dat de politie dat wèl zou doen of het meer zou doen, dan het nu haar gewoonte is, zouden dan de uitkomsten zooveel beter zijn? Zijn niet bovengenoemde eigenschappen en kwalen de oorzaak, waarom de vereenigingen zoo weinig bereiken, waarbij niet moet worden vergeten, dat het meerendeel der vrouwen, die prostituée zijn geworden of geweest zijn, ten eenemale niets hebben geleerd, geen ambacht of beroep kennen en dat het een van de grootste moeilijkheden voor een vereeniging is, een voor zulke vrouwen geschikten werkkring te zoeken en te vinden. Een vroegere prostituée als dienstmeisje of als kinderjuffrouw aan te nemen, daarvoor schuwen de meeste menschen (en in zooveel gevallen niet ten onrechte) terug, aan werken en hard werken zijn zij niet gewoon, zich te gewennen aan een werkleven met alleen het noodige (en dikwijls niet eens het noodige), zonder eenige luxe, zonder den opschik en zonder de kleeding, die zij zoolang als het eenig mooie en goede in hun | |
[pagina 876]
| |
bestaan hebben leeren beschouwen, daarvoor ontbreekt haar de energie en het volhardings-vermogen. Hoe kan men voor dergelijke schepsels een werkkring en een omgeving vinden, waarin zij zich te huis en plezierig voelen en waarin zij niet steeds aan het gemakkelijke van haar vroeger bestaan en aan haar vroegere betrekkelijke luxe denken. Hoevele vallen dan ook niet weer in haar vroegere leven terug en verkiezen - omdat zij, zooals zooveel onontwikkelden, niet om de toekomst denken en nooit vooruit zien naar de dagen die komen zullen - niet een bestaan van gemak, met goed eten en drinken, zooals in de meeste bordeelen, en met een zekere luxe en een zeker plezier, boven het dorre, drooge, dag aan dag hetzelfde bestaan, waarin men haar heeft gebracht? Het leed en de ellende, die zij in het bordeel hebben uitgestaan, zijn zoo spoedig vergeten! Hoe verdienstelijk ook en van hoeveel belang het ook is, wanneer, al is 't maar éên mensch, gered wordt uit het verderf, tegen het groote en forsche, zoo lang en diep ingevreten kwaad van de prostitutie, kunnen en vermogen Vereenigingen heel weinig. Het is niet dan een symptomtische behandeling, een bestrijden van de verschijnselen, wat er geschiedt. De kern van het kwaad, de ziekte zelf, blijft onaangetast. Niet dat ik zou willen of wenschen, of het verkieselijk zou vinden, wanneer alle vereenigingen zouden ophouden te bestaan of dat ik haar werken en arbeiden gering zou achten en waardeloos zou vinden! Integendeel! Maar alle vereenigingen, hoeveel goeds zij ook doen, staan machteloos en onmachtig tegenover het kwaad en kunnen de kern van het kwaad niet bereiken of uitroeien. Wie en waardoor dat wèl zou kunnen, is een vraag die niet eer te beantwoorden is, dan wanneer men alle oorzaken kent, die er aan het bestaan van de prostitutie te gronde liggen. Zoolang nog vele van die oorzaken gezocht moeten worden in de onverklaarbare en geheimzinnige roerselen van het menschelijk gemoed, zoolang niet aan één, maar aan zoovele oorzaken tegelijk de schuld van het voortbestaan der prostitutie, en zeker van de bordeel-prostitutie, kan worden gegeven, zoolang de menschen menschen blijven en de maatschappij, waarin zij leven, dezelfde blijft als de tegenwoordige, is een bereiken van de kern van het kwaad, een uitroeien van die kern, een onmogelijkheid. | |
[pagina 877]
| |
Men heeft de schuld gegeven alleen aan de omstandigheden, waarin de menschen in de tegenwoordige maatschappij leven en men heeft daarin de oorzaak willen zoeken van het bestaan en van het voort-bestaan der prostitutie. Welke maatschappij men ook nagaat, welke maatschappij, onder welken vorm ook, er bestaan heeft, overal en altijd heeft de prostitutie getierd, al was het hier en daar onder een anderen vorm en overal zijn er menschen geweest, die anderen voor hun plezier gebruikten en aan hun genoegen opofferden, andere menschen, die uit nood of om andere redenen, zich door hen lieten gebruiken en te gronde richten. Men heeft de oorzaak willen zoeken in de, door het onnatuurlijke leven, bijna onbeteugelbare geslachtsdrift van het tegenwoordig geslacht, dat door onze verfijning overprikkeld en veel te vroeg rijp, in de armen van de prostituées zou worden gedrongen, omdat de economische omstandigheden, de veel grooter geworden behoeften, een huwelijk op den tijd der geslachtsrijpheid beletten. Ook dat is niet waar. Een ieder, die ook maar eenigszins een studie van het prostitutie-vraagstuk heeft gemaakt, ieder, die er ook maar even van op de hoogte is, weet, dat de bordeel-prostitutie voornamelijk bestaat en bestaan blijft door het bezoek en door den omgang van getrouwde mannen. Een afdoend antwoord op de vraag is niet te geven en een oplossing van het vraagstuk is vooralsnog onmogelijk. Ik kan begrijpen, dat veel menschen, met de wanhoop en de misère voor oogen, die er door de bordeel-prostitutie in onze samenleving wordt aangekweekt, met de overtuiging daarbij, dat er zoo heel weinig, ja bijna niets aan te doen of te helpen is, zich verdrietig en ontmoedigd van de kwestie afwenden en maar liever doen, alsof het geheele vraagstuk niet bestaat. Niet dat ik een dergelijke struisvogel-politiek goedkeur of zou willen aanmoedigen. Maar begrijpen kan ik het. Doch daarom is het ook zoo goed, dat een Else Jerusalem en andere, boeken schrijven, waardoor de menschen gedwongen worden te zien, gedwongen worden hun oogen naar de hoeken en sloppen en stegen van onze samenleving te wenden. Of er een dadelijk resultaat door zal worden bereikt, betwijfel ik! Dat kan niet en zal ook niet. Dat het tegenwoordig-levend geslacht van volwassenen, dat de bordeelen bezoekt, er door zou veranderen en zijn bezoeken zou | |
[pagina 878]
| |
nalaten, is een utopie, een chimère, een illusie. Van dien kant is geen hulp - misschien zal er een enkele zijn, die zegt, dat hij door het lezen van zulke boeken tot andere gedachten is-gekomen en nu geen bordeelen meer bezoekt; het meerendeel echter van dat soort mannen leest niet - of verandering te verwachten. De eenige hoop, die men kan koesteren, is dat er door het jongere geslacht, door de tegenwoordige Jeugd, door de komende geslachten, verandering zal worden aangebracht. Wanneer de tegenwoordig-levende ouders en opvoeders het jonger geslacht inprenten, dat het niet geoorloofd is, anderen tot eigen plezier en tot eigen genoegen te misbruiken, te demoraliseeren en te gronde te richten; wanneer ouders en opvoeders de zonen en dochteren er op wijzen, welke misdaden er geschieden, welke wantoestanden er heerschen, welke kwalen en welk euvel er in onze samenleving voortwoekeren door de bordeelprostitutie; wanneer ter eenre zijde den zonen een sexueele moraal wordt geleerd, waardoor zij gaan begrijpen, dat het niet geoorloofd is, meisjes en vrouwen aan hun geslachts-lust op te offeren en ter andere zijde aan de dochters duidelijk wordt gemaakt, dat het ‘il faut que jeunesse passe’ en het daarmee verband-houdend gebruik maken van de bordeel-prostitutie, een vuilheid en alleen een gevolg van een laag egoïsme is, wanneer haar daarbij de moraal wordt bijgebracht, dat zij recht hebben dezelfde sexueele kuischheid van haar aanstaande echtgenoten te eischen als deze van háár verlangen en vooral, wanneer beide sexen er van doordrongen worden, dat het geslachtsleven op zich zelf niet onzedelijk en smerig is, maar dat het door de prostitutie tot iets onzedelijks wordt gemaakt en dat het door hùn handelingen en door hùn wijze van leven alléén mogelijk is, dat er verandering in de toestanden komt, dan mag men misschien verwachten, dat in een verre toekomst de bordeel-prostitutie voor een groot deel zal verminderen en dat zij op den langen duur misschien zal uitsterven, door gebrek aan mannen, die er gebruik van maken. Maar dat is misschien, en hoogst waarschijnlijk, ook een utopie! |
|