De Nieuwe Gids. Jaargang 25(1910)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 407] [p. 407] Gedichten van A. Roland Holst. I. De innige dagen. Als open plekje ver in 't woud Waar hooge bloemen staan, Iets innigs waar de zon van houdt, En ook de maan. Een bundel gulden-wazig licht In schaduwzale hoog, Zoo was het daar gulden doorlicht, Geen bloem bewoog. En daags kwam zonnesprenkeling Die goudlicht binnensproeide En dan de avondmijmering Die maanblauw vloeide. Een meisje soms - met stille lach Liep zij door 't woud te dwalen, Tot toen zij 't zondoorgloeien zag Ze een bloem kwam halen. Zoo zijn er dagen stil en rein Komend een enk'le keer, Men voelt ze weinig als ze er zijn Maar later meer. [pagina 408] [p. 408] II. Zomeravond na regen. De glinsterdroppels avondregen druipen Nog uit de duister-volle boomen - De natte, duist're boomen En tikken Als snikken Neer op de paden, De zwarte plas-doorblonken avondpaden... Dan komen loom De nachtenwezens nadersluipen Als moegebogen droomen nadersluipen - En ruischend-slepend waden Zij schimmig langs de avondpaden En boven hun gebogen hoofden stroomen De boomenfluisteringen saâm tot droomen... Dan gaan zij voort tot aan den rand Van 't donker-druipend avondwoud, En daar, in bleeke lijning, houdt De een den ander bij de hand En zweven ze uit het woud... Heen over de heide De donkere wijde, De wachtende wijde - Wijd zich verbreidende over de heide Scheidende eind'lijk hun deinende lijnen Tot zij verdwijnen - Dan is het nacht. Aug. '08. Vorige Volgende