De Nieuwe Gids. Jaargang 25
(1910)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 510]
| |
Inleiding tot Dante's hemel door Hein Boeken. Tweede gedeelteGa naar voetnoot1). De Hemel-Sferen.I.De afstraling der Gods-Idee over Engelen en Heiligen, door alle hemel-sferen tot op de Aarde, is gelijk aan de uitstraling der Ikheid door alle vermogens en lagen der Ziel tot op het sterfelijk lichaam. Er zijn dus twee vaste punten in het Heelal en twee in den mensch, aan elkaar over gesteld. In het Heelal: de Aarde en de Godheid. In den Mensch: het Lichaam en de Ikheid. | |
II.In den hemel is de ziel gescheiden van het lichaam, maar zij wacht de hereeniging ermede door de weder-opstanding des vleesches. | |
III.In den hemel gelden niet meer tijd en ruimte. Voor de beelding echter van alles wat in den hemel is en gebeurt, is de indeeling in tijd en ruimte onmisbaar. Vandaar dat alles wordt voorgesteld naar tijd en ruimte gescheiden te zijn. | |
IV.De negen hemel-sferen bewegen zich om heur mid-punt, de Aarde, met te grooter snelheid al naar mate zij verder van dat mid-punt verwijderd zijn. | |
[pagina 511]
| |
De negen engel-kringen, zich bevindend buiten de negen hemel-sferen, in het Empyreum, bewegen zich om hùn mid-punt, God, met te grooter snelheid al naar mate zij dichter bij hùn mid-punt, God, zijn. In die zelfde mate voelen ook beiden, hemel-sferen en engelkringen, grootere begeerte tot God: dóór die begeerte bewegen zich beiden. Evenzóó de ziele-vermogens: zij zijn in snellere en krachtige werkzaamheid, al naarmate zij verder van het lichaam en dichter bij de Ikheid, minder onderworpen aan de driften des lichaams, meer onderworpen aan de bevelen der Ikheid, zijn. De zielen, die zich in den Hemel aan Dante vertoonen, hebben geene menschelijke gestalte, behalve in de Maan, als zijnde de laagste nog niet geheel verhemelde sfeer, èn in het Empyreum, waar de heiligen weder de Gestalte hebben gekregen. | |
V.De sfeer, die geen sfeer meer, de ruimte, die geen ruimte meer is, die, waarin God zich bevindt, is de hemel des Vuurs, het Empyreum: zij omgeeft naar binnen de negen andere sferen, maar is naar buiten onbegrensd. Zij staat zelve stil, maar doet allen bewegen in begeerte om tot haar te naderen. Zij staat bij den mensch gelijk aan die laag, welke leeft onder 't onmiddellijk bestuur van, in de onmiddellijke gemeenschap met de Ikheid en de diepste onbewustheid. | |
VI.In het Empyreum wonen de engelen, die God in negen kringen omkringen, en daarònder de heiligen, die als in een amphitheater gezeten, de hemel-roos vormen. De Engelen en Heiligen kunnen echter ook naar andere sferen afdalen. Waarom de ééne dit soms wèl, de andere soms niet doet, in dit vraagstuk màg de mensch zich niet verdiepen. Hiermede wordt voorgoed de weg afgesneden aan alle haar-kloverij over den Vrijen Wil, die toch altijd onvruchtbaar is. Gelooft de mensch niet aan zijn vrijen wil, dan is alle leven en handelen onmogelijk gemaakt. Zulke haarkloverijen kunnen dus nog Gode, noch aan het Geweten welgevallig zijn. | |
[pagina 512]
| |
VII.Aan de binnen-zijde van het Empyreum, d.w.z. dichter bij het midpunt, de Aarde, beweegt zich de buitenste of negende sfeer, de kristallijnen hemel of Primum-Mobile. Zij is het eerste lichaam dat beweegt, van waar de beweging zich voortplant op de overige sferen. Zij is gansch effen licht zonder onderscheid van deelen; toch is zij als eerst bewogene en bewegende, de wortel van den tijd. Zij gunt het beste uitzicht naar de diepten omhoog en daarbuiten op de Godheid, naar de diepten omlaag, op alle de planeten en op de Aarde zelve. Onnoodig bijkans te zeggen welke laag der ziel hierin wordt verzinnelijkt: die der eerste bewustwording, ziende in de zelflichtende diepten daar binnen, ziende in de verlicht wordende diepten daarbuiten. | |
VIII.Binnen den hemel van krisstallijn is de sfeer der vaste sterren. Deze sfeer verzinnelijkt die vaste grondslagen van het zieleleven, die de mensch heeft in zijn aard en aanleg en in zijn geloof. De aanleg van elk mensch wordt vooral verbeeld door dat teeken van de Dieren-riem, waarin de Zon bij elks geboorte stond. Zóó komt het dat ook juist de Tweelingen het teeken zijn waarin Dante, die den 16 Mei geboren was, haar nadert. Wanneer Dante in deze sfeer is, vertoont zich hem ook het eerst de Godheid onmiddellijk en niet weerkaatst. Hier dalen tot hem af Christus, hoewel slechts als een licht, vertoevend achter eene wolk, en Maria als een licht, door den engel Gabriël, in den vorm van een licht-krans, gekroond. Hier doet Dante belijdenis van zijn geloof, daarover ondervraagd door Petrus. Hier geeft hij verklaringen over de barmhartigheid ondervraagd door Johannes, over de hoop, ondervraagd door Jacobus. | |
IX.Tot deze diepste gronden des ziele-levens daalt of stijgt de mensch langs de ladder, die opstijgt van Saturnus. Saturnus is de planeet der Beschouwing. Zijn kleur is wit | |
[pagina 513]
| |
en koel. Er wordt niet gezongen. Hierdoor is hij in scherpe tegenstelling met de lagere planeten, waar alles is muziek en lofzang. | |
X.Tot Saturnus was Dante gestegen uit Jupiter, de sfeer der rechtvaardige heerschers en dus ook van den wèl gerichten Wil, die zich uit in het handelen. Zijn kleur houdt het midden tusschen de witheid van Saturnus en de roodheid van den wederom een trap lageren Mars. De zielen - als lang gerekte, ver strekkende vogelvluchten - formeeren er te zamen de gestalte van eenen Adelaar, zinstaal des Heiligen Roomschen Rijks. | |
XI.De planeet Mars heeft de roodheid van bloed, Hier wonen de martelaren en strijders voor het geloof, wier lichtende zielen daar een ontzaggelijk kruis vormen. Als onderdeel van 's menschen ziel genomen, is deze de planeet der hartstocht, maar ten goede geleid, van de strijdbaarheid en van alle edele driften. | |
XII.Tot de vurigheid van Mars was Dante opgestegen uit de lichtheid der zon. De zon is de woonplaats van degenen, die zien met helder inzicht in het wezen van God en de wereld: de godgeleerden en kerkvaders. Lichtende rei-dansen worden door dezen uitgevoerd. Voor de ziel is dit de sfeer van het helder inzicht; zijn de dansen de schoone, zich in en afwikkelend gedachten-combinaties. Men lette wèl dat eerst dit inzicht voert tot het vuur en het hartstochtelijk geloof van Mars en niet omgekeerd. | |
XIII.Maar tot alle deze hoogheid, hierboven aangeduid, hoogheid van inzicht, van heiligen hartstocht, van machtigen zich zelven en anderen beheerschenden wil, van hemelsche beschouwing, geraakt men niet zonder door te gaan door het zoete licht van Venus, de | |
[pagina 514]
| |
avondstarre, die tot het minnen troost, de planeet der verliefden. Dat Dante zooveel schoons daarvan te zeggen weet, van haar zelf en haar bewoonsters en bewoners, kan niemand benieuwen, die maar iets van Dante weet. | |
XIV.Tot Venus kwam hij van Mercurius. Hier staat hem Keizer Justinianus te woord, die hem konde doet over de bestemming, waaraan het Romeinsche Rijk heeft voldaan n.l. door het voltrekken van Gods wraak op den Mensch in Christus voor Adam's overtreding; op de Joden voor het kruisigen van Christus; en door het verspreiden van het Christendom. Deze planeet is dus de sfeer van den wèl uit roemzucht maar toch edel handelenden mensch. | |
XV.De Maan is de planeet, die het dichtst bij de Aarde is, het meest verwijderd van de Godheid, en ook, zooals de vlekken er op bewijzen, niet overal in staat het licht der Godheid te weerkaatsen. Zij wordt bewoond door degenen, die niet gansch en al gedaan hebben, wat ze zouden hebben willen doen indien hunne zielskracht volkomen aan hunne bedoeling hadden beantwoord, getuige de Non, die door geweld gedwongen het klooster en haar gelofte moest in den steek laten en in den echt treden. Als ziele-sfeer is het dus die der goede bedoelingen, die echter, niet gansch en al onder het beheer der Ikheid staande, niet tot volkomen werkelijkheid worden. | |
XVI.Hoe Dante, de kracht tot stijgen schept uit Beatrices oogen, die op hunne beurt hun kracht scheppen uit het licht der zon, dit wordt ons terstond na den aanhef, in den eersten zang van het Gedicht ‘de Hemel’ zinrijk verteld. |