wankel vlak. Mijn voortreffelijke en meer cosmopolitische vriend, de generaal Bombardos, kon grénzenloos bewonderen. Om deze reden alleen en om geen andere, hebben wij altijd als het ware samen gewipt. En ofschoon onze verhouding almede voortreffelijk bleef, was hij het toch, die altijd zat in de hoogte.
Hij zal lichter geweest zijn, meende Tourniput.
Patakés stuurde even een blik naar het bovenraam en wendde zich dan rookende naar het reeds donkerachtige binnen van de boekerij. Hij was dusdanig inkeerig geworden, dat hij te fel op zijn pijp beet, zoodat het einde kraakte en hij de steen-splintertjes om zich heen begon te spuwen.
Wel verduiveld, zei hij kuchend, ik zou mijn tong kunnen bezeeren.
Pas toch in 's hé-mels naam op! riep Tourniput van uit de verte.
Het is een dure plicht, meende Patakés, voor zich zelf te zorgen.
Gesnapt, zei Tourniput.
Lorrijn overijlde zich, vervolgde Patakés, het nieuwe steeleinde onder zijn kalotje wat smerend, zijn laatste tijding was een klaaglied. Dat is zwak. Men klaagt niet. Gij zult uw begrijpelijk verdriet nu wel te boven zijn, neem hem dus hier ook, in zijn dwaling, ten voorbeeld. Straf volgt zonde. Wij willen toch geen zonde doen in den volstrekten zin van het woord?
Nee-ë, schudde Tourniput met het hoofd.
Wel neen, hernam Patakés, de weg der zonde en de weg der deugd ontmoeten elkander bij dezelfde mijlpaal.
Gesnapt, herhaalde Tourniput.
Het is ook niet juist noodig, geniale jonge vriend, noch van zelve sprekend, te bewonderen wat men lief heeft, vervolgde Patakés; het deed Lorrijn zich te buiten gaan en eerst toen kon onze meester zich aan zijn invloed onttrekken... Het is nu Rêvard die het meeste vat op hem heeft.
Ja, die vervloekte Rêvard, bromde Tourniput.
Ik vrees, Tourniput, zei Patakés, zijn pijp belurkend, dat hij maar weinig op u zal letten.
Dat hij naar de maan loope, smaalde Tourniput.
Ik meende hém, zei Patakés, andermaal in de rookershouding staan gebleven, met de schuine pijpe-lijn van den mondhoek tot den gekromden vinger.