| |
| |
| |
George Bernard Shaw door G. Kapteyn-Muysken. Een waardeering en inleiding.
‘Long before the understanding of the development of life in the present can be reached, the eyes of men begin to turn towards the distant Light of the New Age. Discernible at first only by the eyes of the man of genius, it must be focussed bij him on the speculum of a work of art, and flashed back from that into the eyes of the common man.’
G.B.S.
Preface Plays Pleasant.
Wie bij de keuze zijner litteratuur geleid wordt door het verlangen naar een erkenning der nieuwe levenswaarden en levensmogelijkheden, als natuurlijk gevolg van den voortgang der menschelijke bewustwording, zal onwillekeurig zich voelen aangetrokken door de werken van George Bernard Shaw, den geniaal geestigen Ier.
En wie dan, na langdurige studie van dezen gecompliceerden schrijver voor zijn werken en zijn persoonlijkheid steeds grooter waardeering is gaan voelen, die zal pijnlijk getroffen worden door de meening die in ons land, en voor zoover ik heb opgemerkt ook in Duitschland op enkele uitzonderingen na de heerschende is over deze werk-krachtige persoonlijkheid en eminenten litterator.
Het is mij nl. herhaaldelijk voorgekomen èn in de beoordeelingen die ik over hem las, èn in de meeningen die zich mondeling over hem uitspraken, dat, ondanks een zekere erkenning, die van zelf elk intelligent persoon en verstaander van litteraire
| |
| |
kwaliteiten voor Shaw koesteren moet, dat ondanks deze van zelf sprekende erkenning, een terughoudend, ja afwerend woord nimmer uitbleef.
Men scheen een zeker iets in hem gemist te hebben, hij was toch niet dát wat men zich van hem had voorgesteld en ten slotte altijd de vraag: ‘Is het hem eigenlijk wel ernst?’ is hij eigenlijk wel iets meer dan een geniaal grappenmaker, die zijn publiek voor den gek houdt, dan een cyniker, die ten slotte met ijzige onverschilligheid de menschelijke komedie gadeslaat en haar in een hyper-belachelijk daglicht stelt?
Het is omdat deze zeer verbreide meening over Shaw en deze van oppervlakkig inzicht in zijn leven en streven getuigende vragen mij, na een langdurig samen zijn met zijn geschriften en een vertrouwd worden met zijn leven, tot een ergernis zijn geworden, dat ik wil trachten een ander oordeel over hem in ruimeren kring voor te bereiden.
Eigelijk is voor bovengenoemde meening en vragen moeielijk een excuus te vinden, want Shaw is allesbehalve een obscuur iemand, en geheel zijn publiek leven, dat was, is, en wel altijd zal blijven een zich in dienst stellen der menschheid, van hare belangen en problemen, en zijn gansche persoonlijkheid, zooals die in Londen haar prachtigen, vruchtbaren werkkring heeft gevonden, is in flagrante tegenspraak met de opmerkingen der kortzichtigen die hem waanwijs bevitten.
De groote fout ligt wel zóó: dat Shaw, die ongetwijfeld een der meest gecompliceerde verschijningen is onzer moderne kultuur wordt beoordeeld door hen, die niet in staat het gansche zijn, het beeld in zijn geheel van dezen veel omvattenden werker in zich op te nemen of ook maar eerbiedig te naderen, oppervlakkig een deel zijner genialiteit laten doorgaan voor het geheel, waarvan zij feitelijk geen ‘Ahnung’ kunnen hebben.
Van de duizenden, die zijn tooneelspelen toejuichen met de behagelijkheid van hun gekittelde lachlust, van de duizenden, die zich, de mode volgend, voor hem beweren te intereseeren zijn er waarschijnlijk geen 100, die datgene wat Shaw's wezen uitmaakt: zijn liefde tot de menschheid, zijn intensief mede gevoel voor haar lijden en strijden, zijn vurige belangstelling voor hare mogelijke innerlijke en uiterlijke bevrijding en omhoogstreving gewaar
| |
| |
worden en in den grooten omvang van zijnen rusteloozen, edelen arbeid waardeeren.
En toch moet met absolute noodzakelijkheid, Shaw, wil men hem leeren begrijpen in deze, zijn buitengewone vruchtbaarheid voor onzen tijd erkend worden, want hier schuilt het fundamenteele zijner geaardheid en van zijn geschriften.
Men moet, wil men recht van oordeelen zich aanmatigen over hem, in staat zijn, den tooneelschrijver te vatten plus den hervormer, den satiriker plus den weg-bereider, den geniaal geestigen bohemien plus den vurigen propagandist, kortom den artiest plus den denker.
Deze opvatting van Shaw, als een der meest onvermoeide en consequente arbeiders voor de metamorphose onzer begrippen en onzer maatschappelijke toestanden, als leeraar eener individueele en sociale wedergeboorte moet ingesloten zijn in onze opvatting van hem als litterair kunstenaar. De laatste te huldigen en de eerste te negeeren is een onmogelijkheid: beiden zijn onwrikbaar verbonden.
Shaw zelf is de eerste en beste bron voor deze meening. Geheel zijn levensloop, zijn openbaar optreden, de toelichtende bemerkingen en inleidingen waarmede hij opzettelijk en aanhoudend den uitleg geeft van zich zelf, elk voorwoord, waarmede hij zijn tooneelspelen voorziet, staven mijn bewering.
Het is en blijft schier een wonder te noemen, dat, waar de artiest zelf zoo glashelder zijn bedoelen zegt, de menigte toch veelal te bot blijkt om die te vatten.
Wellicht is het dan ook wel deze botheid van het publiek die in den gevoeligen Ier den ironischen aanleg op dreef tot satyre en paradox en den lach wakker riep die den philister uit den zelfgenoegzamen dommel der conventie moest losrukken. Hoe dit ook zij, wie niet in het schitterende jongleur-spel van Shaw's vernuft, den diepen ernst herkent waarvan het de keerzijde is, is niet aangelegd voor dezen schrijver, tot hem zal de grondtoon niet doordringen van het min of meer gevleugeld, voortvluchtig, ja raadselachtig wezen, dat dezen man van Keltisch ras, eigen is. Hem zal het nooit gelukken achter den genialen Punch, achter den meer dan grootmeester der ironische satyre, van het tragischkomische dat opduikt in al wat hij schrijft, den man te herkennen,
| |
| |
welke een zijner begrijpers noemt: ‘The G.B.S., whom wise men read, mark, learn and inwardly digest’, ik wensch er bij te voegen den G.B.S. die een der edelste strijd-krachten is van onzen tijd, en tegelijk een zijner grootste kritische artiesten, den man in wien al het meest kenmerkende en beste van dezen tijd tot rijpheid is gekomen.
Om dezen G.B.S. is het mij te doen, van hem wil ik trachten een beeld te geven, dat de werkelijkheid benadert, dat althans aan den twijfel of het hem wel ernst is, een einde hoopt te maken.
Sedert Nietzsche met zijn idee der ‘umwerthung aller Werthe’ de algemeene aandacht leidde naar het meest belangrijk probleem van den modernen tijd, naar het probleem n.l. eener nieuwe levensbeschouwing en een uit deze voortvloeiende herziening der moraal, is door niemand meer nadruk gelegd op dit vraagstuk dan door Bernard Shaw.
Wat echter Nietzsche ontbreekt, het gevoel van verband met zijn medemenschen, het sociaal instinkt, het intiem kontakt met het praktische leven, met de bewegingen van zijn tijd, is bij Shaw overheerschend. Terwijl gene zich terugtrekt uit de menigte en tevergeefs in de eenzaamheid een kracht zoekt die slechts in de gemeenschap haar eigenlijken bloei bereiken kan, werpt deze zich van den aanvang van zijn loopbaan met geestdrift niet alleen in den geestelijken, maar evenzeer in den maatschappelijken strijd zijner dagen.
Terwijl Nietzsche ten slotte als een te strak gespannen boog breekt, en in de eenzijdigheid van zijn geestes-spanning omkomt, ontspant Shaw zijn gansche wezen in een veelheid van belangstelling, in een warmte van sympathiek medeleven met de geheele menschheid, van praktische deelneming in de verschillende conflicten van den dag, die de ontwikkeling zijner genialiteit ten goede komt.
Het is deze ‘training’ in het volle Leven der reuzen-wereldstad, het is deze expansieve levensrichting te danken, dat Shaw mocht worden die zeldzaamheid heden ten dage, n.l. een ongebroken vruchtbare kracht, een volgroeide persoonlijkheid, die de beloften door zijn eerste optreden gewekt, vervult, ja overtreft. Immers, zelfs zijn antagonisten zullen het erkennen, deze Ier wist van den aanvang af wat hij wilde, en zette zijn wil door.
| |
| |
Hij is een der weinigen uit de tweede helft der 19de eeuw, wiens kunnen en willen in harmonie is, wiens macht ongeknakt voortwerkt in de 20ste eeuw, die hij zoo energisch hielp voorbereiden; hij is een dóórdenker en dóórzetter die van geen halfheid weten wil.
Nog heden ten dage, even goed als 10 en 25 jaren geleden, bindt Shaw in London den strijd aan tegen elken ‘Sham’, d.i. tegen elke schijnheiligheid, tegen elk bedrog, tegen elke onmenschlijkheid, en ziel-looze conventie, die de kultuur in den weg staat. In allerlei bewegingen, die het heil en de bevrijding der menschheid nastreven is hij een onvermoeid voorvechter. Met een vuurwerk van tintelende geestigheid, van paradoxale satyre, vangt hij zijn luisteraars binnen de betoovering zijner persoonlijkheid, dan eens hen toeroepend dat: ‘een natie zonder vrijdenkers, dat is zonder intellektueele anarchisten, het lot zal deelen van China’, nu eens trachtend tot hun verstand te doen doordringen: ‘dat in de wereld-situatie van het heden het meest treffende feit (the most stupendous fact) is: dat er op het oogenblik geen enkele geloofwaardige religie bestaat, geen enkele vorm van geloof, die op waarschijnlijkheid aanspraak kan maken.’ (Uit de voorrede tot zijn tooneelspel ‘Major Barbara.’)
De geestelijke voosheid der hedendaagsche wereld, die het hapert aan een levens-visie volgens den gang harer bewustwording, en die hierdoor den zuiveren psychischen en physischen grondslag mist, waaruit alleen een gezonde bloei ontstaan kan, is het thema dat in duizend varianten den inhoud uitmaakt van Shaw's spreken en schrijven. In dit opzicht is hij een Zarathustra, die niet moede wordt één zelfden gedachten-gang te herhalen, en die zelf dit proces der eindelooze weder-keer bespiedend hiervan zegt: ‘this growth of pregnant single sentences into whole books is the process by which all great writers, speakers, artists and thinkers elaborate theis life-work.’
Inderdaad is de levensarbeid van Shaw niet recht te begrijpen en te overzien, zoo men niet van den aanvang aan op deze wording zijner hoofd-motieven den blik vestigt en tegelijk hun werking in het praktische leven gadeslaat. Wij hebben hier een sprekend voorbeeld van het in elkander grijpen van theorie en praktijk, van een intellektueel-artistieke, zich in handelen omzet- | |
| |
tende vruchtbaarheid van buitengewoon gehalte en omvang.
Een onmiddellijk en aanhoudend kontakt met de werkelijkheid, een rijke persoonlijke observatie en ervaring der moderne levensbewegingen verleenen al wat Shaw schrijft het magnetisme van het onmiddellijk gewaargewordene en doorleefde, de intensieve belangwekkendheid van levens-kwesties, die naar oplossing dringen; terwijl een scherp doordringende intelligentie, een fijn voelend, artistiek temperament, een veelzijdige, ja bijna alzijdige begaafdheid voor kunst en denk-manifestaties zijn openbaar optreden altijd doet streven naar het hoogste niveau van moderne kultuur.
Uit een en ander vloeit het feit voort, dat ondanks de oneindige bewegelijkheid van geest hem eigen, niet alleen door zijn Iersche land-aard, maar eveneens door de algemeenheid zijner belangstelling en van zijn aanleg, zijn arbeid in zijn geheel het beeld geeft eener stalen consequentie en beginsel-vastheid.
Onder het spel van zijn vernuft, onder de wildheid zijner paradoxale verontwaardiging, onder de goocheltoeren van Punch, onder de schijnbaar cynische satyre die neerstriemt om het dof en dor publiek te prikkelen tot ontwaking, schuilt altijd de ernst van den doel-bewusten en doel-vasten denker-artiest die de metamorphose wil van den mensch en de maatschappij.
Het is deze energische Levens-impuls, dit heen sturen naar Levens-zuivering en Levens-verheffing, die Shaw juist doen zijn den tegenvoeter van den cyniker en den spotter, met wie het kortzichtig oordeel hem dikwijls verwart.
Om den schrijver der tooneelspelen, den litterair-artiest in Shaw te kunnen begrijpen moet men den hervormer der sociale misstanden, den aankondiger van eene levens-visie in hem kunnen huldigen. Reformator, artiest en filozoof als hij is, is het hem vóór alles hieraan gelegen: de hoop, de aspiratie, de droombeelden en de latente mogelijkheden van een schatrijken, doch chaotischen tijd om te zetten in een duidelijk beeld, op den weg te helpen der nieuwe geboorte.
Bernard Shaw, wiens gansche leven één protest is tegen de klein-zieligheden en klein-geloovigheden eener wankel-moedige wereld, Bernard Shaw, de man van het normale gezichts-vermogen, (lees de geestige beschrijving van een dokter's oordeel over den normalen toestand zijner oogen in een zijner voorreden) die den
| |
| |
wrong ziet der duizeling-wekkende gegevens waarin de moderne menschheid gevangen zit, voelt het raderwerk stokken der sociale machine, ziet de leiders terugdeinzen en hun kudde uitgeput of onverschillig terug zinken in een moeras van overlevering, van schijn en conventie. Deze kleinmoedigen wil hij nieuwen moed inblazen, deze kortzichtigen en bewusteloozen wil hij tot hooger bewustzijn trachten te brengen, vandaar zijn onvermoeid uitleggen, het herhalen zijner overtuiging en zijner ideeën.
Het is een vergissing van den hedendaagschen dandy eener quasi ge-avanceerdheid te meenen en te beweren, dat wij al deze dingen door Shaw ons gezegd en herzegd al lang weten en dus niet meer van noode hebben. Daargelaten, dat er een groote helft bestaat, die nog niets weten, die zelfs niet het a.b.c. kennen van het alphabet der moderne bewustwording, wat baat die wetenschap der andere helft, zoo zij haar niet opjaagt uit haar zelf-voldane dommeling tot vastberaden en doel-bewust handelen?
Het is juist deze vergissing van den ‘would-be’ weet-al, die, het nobel ‘Put your shoulders to the wheel’ van Shaw lusteloos ignoreerend, ons altijd maar weer het juk der geestelijke en maatschappelijke achterblijvers om den hals schroeft.
Het is juist deze vergissing van een zelf-vleierig ‘wij weten dat immers al lang’, en: ‘dat is toch geen nieuws meer’, het is juist deze verlammende geesteshouding der geestelijk werkeloozen, die door een intiem kontakt met Shaw, en door de grondige studie van zijn leven en werken moet worden overwonnen.
Een kijk op het Leven als die van Shaw, een door en door vruchtbare genialiteit als de zijne magnetiseert in de beste beteekenis van het woord, werkt met de edelste aller hypnosen, die van een op het hoogst aangelegd Leven en een daaruit voortvloeiende kunst.
Door en door man van zijn tijd als hij is, volbloed modern, met een ware realiteits-hartstocht het leven zijner dagen in een der grootste centrums van wereld-bewegen medelevend, leerde Shaw als slechts weinigen den toestand kennen der hedendaagsche menschheid in de crisis hunner geestelijke en materieele conflikten, leerde hij den afgrond kennen der problemen voor welke de wereld zich gesteld ziet en voor welke zij telkens terug
| |
| |
deinst, omdat haar inzicht nog on-volledig, haar geest-kracht nog sluimerende is.
Voor hen nu, die wèl voelend hoe weinig zij nog eigenlijk weten, verlangen naar verheldering van levens-inzicht is het bijzonder aan te bevelen door de studie van dezen ziener der nieuwe kultuur zich te laten inwijden in het rijk eener hoogere menschlijkheid.
Het is bij eene studie als deze die een persoonlijkheid geldt, in welke theorie en praktijk elkander op zeldzame wijze aanvullen, van zelf aangewezen uitsluitend de lijnen te volgen van een levensloop en ontwikkeling, die in hun bijzonder consequenten en vasten gang, de alleen betrouwhare leiddraad en bron van informatie zijn.
Geboren in Dublin in 1856 valt Shaw's geestelijke ontwikkeling samen met het intensief ontwakende nieuwe Leven, dat in de laatste helft der 19e eeuw in gansch Europa omhoog stuwde en zich vooral in Engeland op harmonische en onmiddellijk het Leven bezielende wijze openbaarde.
De begaafdheid der familie schijnt zich in de moeder en den zoon geconcentreerd te hebben, behalve dat de vader, die twintig jaren ouder was dan zijn energieke vrouw, een zekere zelf-bewustte humor bezat die in den zoon aangroeide tot geniale geestigheid.
Mrs. Carr Shaw, een vrouw van karakter en robuste praktische levens-opvatting was in vele opzichten een anticipatie der vrouw onzer dagen, gewend den eigen wil te volgen, haar eigen gang te gaan.
Begaafd met aanleg voor muziek en met de energie om van dezen aanleg partij te trekken werd zij de ekonomische steun van haar gezin. Klaarblijkelijk heeft Bernard Shaw van deze voortreffelijke, moedige vrouw vele zijner beste eigenschappen geërfd. Haar liefde en aanleg voor muziek, haar zelfstandig optreden, haar anti-konventioneele houding tegenover het leven, dat zij praktisch en flink aanvatte, haar totale onverschilligheid voor de opinie van een zoogenaamd deftig publiek, zijn alle karaktertrekken, die wij in den zoon terugvinden. Vandaar ongetwijfeld dat deze beiden elkander begrepen en dat de moeder niet
| |
| |
aarzelde de vrij-buiter natuur van den zoon in zijn strijd om realisatie van zijn karakter en gaven vrij te laten niet alleen, maar trouw ter zijde te staan in de praktische moeilijkheden van het leven. Een situatie door Shaw kernachtig erkend, waar hij zich zelf noemt: ‘a stupendously selfish artist leaning with “the full weight of his hungry body on an energetic and capable woman.”
Met de scherpe waarneming zijner zelfbeschouwing onderwerpt hij in zijn later leven deze zelfzucht van den kunstenaar herhaaldelijk aan kritiek. Zijn op problemen gespitste oplettendheid erkent hier een ernstig vraagstuk, n.l. dit: hoeveel zelfzucht een begaafd persoon veroorloofd is ter wille der gaven die men in hem veronderstelt, en die men vertrouwd dat ten slotte zich tot iets goeds zullen ontwikkelen’; anders gezegd: in hoeverre genialiteit althans een tijdlang op de inspanning van anderen mag steunen om zich materieel staande te houden.
Hoezeer Shaw het type vrouw als zijn moeder op prijs stelt, treedt duidelijk aan den dag in zijn uitgesproken sympathie voor de werkende zelfstandige vrouw, die het leven aandurft en zich eene onafhankelijke positie en vruchtbaren werkkring weet te verschaffen. Mrs. Clandon bijv. in ‘You never can tell’, Major Barbara, Candida, Vivie in Mrs. Warren's Profession, zijn frissche, levenskrachtige vrouwen, die zich zelf en anderen tot steun, herinneren aan deze onzelfzuchtige, verlichtte moeder die haar eigen weg ging en haar zoon veroorloofde hetzelfde te doen, niet aarzelend hem door haar materieele hulp gelegenheid te geven zichzelf te zijn en zich te ontwikkelen volgens zijn aanleg.
Wat zijn eigenlijke schooljaren betreft Shaw noemt deze: een onvruchtbaar niet alleen, maar zelfs belemmerend deel van zijn leven. Gelukkig voor hem duurde deze periode korter dan gewoonlijk, en werd zij niet nog verlengd door een, voor dergelijk aangelegde naturen, even nutteloos verblijf aan de een of andere universiteit.
Van zijn 15e tot zijn 20e jaar was Bernard Shaw een eenvoudig klerk in een zaak van landagentschap te Dublin. Deze betrekking vervulde hij zoo handig en conscientieus dat hem, 16 jaar oud, een post van vertrouwen werd aangeboden, een aanbod dat hij
| |
| |
echter afsloeg daar de bureau-atmosfeer hem te benauwd werd. Hem drong het naar het ruimer leven der groot-stad.
In 1876 ging hij naar Londen waar hij nog tot 1879 zijn kost bleef verdienen met bureauwerk, zooals hij zegt: ‘Ik begon die zonde tegen mijn natuur toen ik 15 jaar oud was en hield vol uit jeugdige bedeesdheid en gewetensbezwaren tot ik 22 was.’
Zijn laatste poging om zich in het gewone gareel te dwingen was bij een maatschappij die Edison's telephoon trachte te exploiteeren.
Eindelijk dit geest-doodend bureauwerk moede, waagde hij in 1879 den sprong in het onbestemde en begon hij zijn loopbaan als schrijver, waarvan de eerste periode hem niets dan teleurstelling bracht.
Er bestaat uit dit jaar 1879 een portret van hem, dat mij om den sterk kenschetsenden indruk die het van Shaw's persoonlijkheid geeft, de moeite eener beschrijving waardig lijkt. Het gelaat van een jongeling, zachtzinnig, kalm, buitengemeen zuiver en rein van uitdrukking, intakt nog van de stormen en wonden des levens, met in de oogen en om den mond nog nauwelijks de aanduiding der door een rijpere levens-ervaring gewekte ironie, met geen spoor nog van het scherp vlijmend sarkasme door een doordringend gewaarworden en speuren der werkelijkheid daarop later te voorschijn geroepen. Het gelaat van een sensitief puritein, van een droomer van heilige droomen en zuivere aspiraties, wien het troebele van het leven geheel vreemd is, de echte zoon van ‘the island of the saints’, van het land der droomen en der verbeelding, waar religieus genie een nationaal produkt is; zoo is de indruk van dit portret uit het jaar 1879.
Eigenaardig dat in het laatste portret, nog onlangs in de Graphic van 13 Sept. 1909 verschenen, geheel dienzelfden indruk, die uit het daartusschen genomen beeld waarin het sarcasme tot een satirische scherpte is gegroeid schier verdween, dat diezelfde kalme, ja zachtzinnige indruk is wedergekeerd, verhoogd nog door het diepe, het begrijpende inzicht dat spreekt uit den humanen blik der oogen, die in der menschen innerlijk en uiterlijk bestaan met de buitengewone gezichts-macht hunner normaliteit tot op den grond zijn doorgedrongen.
De oogen van Shaw hebben behalve deze normaliteit van hun
| |
| |
gezichtsvermogen een andere eigenaardigheid die opvallend is. Zij zijn ongelijk, niet dat zij eenigszins scheel zien, neen, zij schijnen dubbel te zien, het eene oog het rechter, hoe prachtig en geprononceerd komt dit niet uit in dat laatste portret van hem, met het diepfronsend deel van het voorhoofd er boven, is het oog van den scherpen levens-kritiker, van den denker, die met zijn dòòrdringend verstand niets aan zijn waarneming ontsnappen laat. Het linkeroog ernstig-weemoedig, met de onmiskenbare zachtzinnigheid van den humanist is het oog van den sensitivist, voor wien elke kunst niet minder dan de werkelijkheid zelf, de opbaring des levens is geweest; het is het oog van den heilige en van den mystikus in Shaw, die in de wereld der leid-motieven en der symphoniën zijn droom-natuur redde, heeling zoekend voor het ruwe leven van den hervormer.
Een der compakte, zinrijke gezegden van Shaw zelf schijnt mij hier op zijn plaats. Het onderscheid besprekend der Engelsche en Iersche geaardheid zegt Shaw: ‘An Irishman has two eyes’ hiermede bedoelend dat met het eene oog de Ier een bezielende, betooverende of sublieme droom ziet, terwijl hij met het andere oog waarneemt, dat ten slotte de droom, een droom is en niets meer (zie preface John's Bull's other Island over het iersche oog).
Deze eigenaardigheid van blik is kenschetsend voor Shaw en moet ons bij de studie zijner werken in gedachten blijven; zij raakt den grond van zijn wezen. Zij levert het goed recht voor mijn beweren dat, Shaw's sarkasme, zijn maar al te dikwijls vlijmende spot, zijn somtijds woest paradoxale overdrijving, niet het gevolg zijn van de ziele-kilte van den cyniker, van een ten slotte hyper-artistieke onverschilligheid, maar integendeel, dat zij zijn de keerzijden eener uiterst fijne gevoeligheid, van den diepen ernst en de hooggespannen vorderingen van den droomer en den humanist die elk vlekje der werkelijkheid pijnlijk gewaar wordt en elke tegenstrijdigheid als marteling ondergaat.
Den onbevangen, jongen Ierschen puritein, den reinen droomer van het eerste portret, die vol hoop en verlangen naar Londen kwam, wachte daar den eersten tijd niets dan desillusie. Zes lange jaren moest hij tobben eer het hem gelukken mocht met zijn litterairen arbeid iets te verdienen. Met stalen ijver en onvermoeid werken hield hij zich echter staande. Van 1879 tot 1883
| |
| |
dus vòòr zijn 30ste jaar schreef hij niet minder dan vijf romans door hemzelf genoemd: ‘the five novels of my nonage’. Twee dezer eerstelingen ‘The irrational knot’ en ‘Cashel Byron's Profession’, de totale onverschilligheid van het publiek bij hun eerste verschijning overlevend, werden later opnieuw uitgegeven en erkend als produkten van een niet gering oorsponkelijk talent. Beide zijn belangrijk als karakteristieke aankondiging van des schrijvers geaardheid en richting.
In den jeugdigen, ongeschoolden puritein zien wij hier in frissche naiviteit al die opvattingen en ideeën opleven, kortom het begin van dien aanleg die later zijn consequent hoogtepunt bereikt in de beste zijner kritische opstellen en tooneelspelen, wij slaan hier de ontwikkelng gade van den volbloed 19e eeuwer, die de 20e eeuw zal inluiden.
En ofschoon Shaw in het voorwoord der nieuwste uitgaaf in 1905 van de ‘Irrationaal knot’ beweert: ‘Natuurlijk ben ik nu niet meer de schijver van dezen roman’, bewijst toch het feit dezer nieuwe goed verzorgde en bevoorrede uitgaaf genoegzaam, dat het boek als een begin van het litterair leven van den schrijver niet alleen een zekere waarde bezit, maar dat het levensvatbare qualiteiten heeft, die Shaw zelf aldus omschrijft: ‘het is een van die werken van fictie, waarin de moraal oorsponkelijk is en niet pasklaar overgenomen. En deze eigenschap is een kenmerk van eerste-rangs litteratuur, en inderdaad van alle eerste-rangs kunst, de levenskunst inbegrepen.’
Des schrijvers criterium voor leven en kunst is hier duidelijk uitgesproken; een opvatting die hem van af het begin zijner veelomvattende werkzaamheid op litterair en sociaal gebied kenmerkt en is bijgebleven tot op den huidigen dag. Zijn eerste optreden als schrijver en maatschappelijk arbeider is dat van den heraut eener metamorphose van begrippen en toestanden. Met het beslist gebaar van den lichtwerper tast hij zuiverend de heerschende verwarring van het zedelijk oordeel aan, alles, religie, kunst, wetenschap en maatschappij aan een scherpe kritiek onderwerpend.
Zich bewust hoe zijn protesteerend en reformeerend temperament voor de groote menigte in raadselen spreekt, begeleidt hij elk zijner tooneelspelen van een uitgewerkte en doorwrochte toelichting, voorziet hij elke nieuwe uitgave zijner studies en kritie- | |
| |
ken van een ophelderend voorwoord, wordt hij niet moede den uitleg te geven zijner bedoeling, die hij, dit ligt nu eenmaal eveneens in zijn geestelijke constistutie, achter een stortvloed van paradoxen, spotternijen en geestigheden verbergt.
Feitelijk zijn deze inleidingen, die mede tot het meest oorspronkelijke en litteraire van zijn werk gerekend moeten worden, het beste, meest betrouwbare materiaal om mensch en schrijver te leeren kennen. Wat anders in brieven of dagboeken is opgeteekend, vinden wij bij Shaw in zijn voorwoord, dat een zeer bepaald en karakteristiek deel uitmaakt zijner letterkundige produktie.
Met dit feit zijner aanhoudende zich-zelf-verklaring in de gedachten is het schier onbegrijpelijk, dat toch slechts in een zeer kleinen kring Shaw met den eigenlijken, dieperen zin van zijn leven en arbeid is doorgedrongen, met dien zin, die hardnekkig en consequent is gericht op hervorming en verheffing van innerlijke en uiterlijke levens-toestanden volgens de lijnen eener constant voortgaande bewustwording.
Een man als Bernard Shaw in wiens geest de meest wezenlijke waarden van den tijd tot rijpheid zijn gekomen, een persoonlijkheid, in wien de eigen tijd intensief en hartstochtelijk doorleefd, zich in al zijn grootsche mogelijkheden karakteristiek en levensvol openbaart, is wèl begrepen de beste helper in het heden, de wegbereider der toekomst.
Dat het smakeloos gebabbel eener alles nivelleerende moderne vluchtigheid, die met nieuwsgierigheid alles doorsnuffelt om het met dien zekeren sneer die alles aan-twijfelt weer los te laten, niet in staat met concentratie van aandacht door te dringen tot de kern der meest beduidende menschelijken arbeid, dat dit zeer algemeen verschijnsel van onzen tijd, zich ook ten opzichte van Shaw niet verloochent is van minder gewicht. Dat echter meer beteekenende critici in zijn eigen land en op het vasteland nog dikwijls bovenal in hem zien de geniale nar en universeele grappenmaker doet tragisch aan, waar toch het eigenlijk kernpunt van des schrijvers bedoeling door hem zelf telkens en telkens wordt vooropgezet. De kwestie is, dat een groot deel van al wat Shaw met een vuurwerk van spottende, bijtende geestigheid omvleugelt, dat het meeste van al wat in zijn tooneelspelen en
| |
| |
redevoeringen onwederstaanbaar werkt op den lachlust, in het geheel niet is om te lachen, wanneer men het fataal ernstige vat, dat hier ten grondslag ligt.
Inderdaad naarmate het publiek zich amuseert, kostelijk amuseert met Shaw, naar die mate mist het den eigenlijken aanleg om hem te verstaan. De roes der sarkastische ironie, der honende spotternij, bedoelt als den striemenden zweepslag voor de schijnheiligheid der Pharizeeërs, wordt als middel tot dit doel slechts door enkelen erkend.
Weinigen zijn zich bewust dat deze revolutionnaire Ier, deze protestant bij uitnemendheid, die het protestantisme doorzet tot zijn uiterste consequentie, zich den weg baant naar het gehoor der menigte door den lach, zooals eertijds de profeten en heiligen door jammerklachten en geween. Het is een andere wijze van uitdrukking voor een soortgelijke aandoening.
Wij herinneren ons hier het woord van Keegan, den droomenden priester uit ‘John Bull's Other Island ‘Every dream is a prophecy! every jest is an earnest in the womb of Time.’
De lach bij Shaw is een tucht, is de keerzijde van een ernst zóó diep, dat de mensch die hem in zich voelt zonder deze veiligheidsklep van het komische, in zijn tragiek onvruchtbaar zou vergaan. Denk aan Heine's woorden: ‘Aber das Leben ist im Grunde so fatal ernsthaft, dasz es ohne solche verbindung von dem komischen mit den Pathetischen nicht za ertragen wäre.’ Maar anders dan Heine, al heeft hij met dezen tragischen zanger der schoonste duitsche lyriek de ironie gemeen, ontlaadt Shaw's intensieve gevoel en gedachte-spanning zich op een humaner en vruchtbaarder wijze door zijn actief optreden in het volle bewegingsleven onzer dagen; heeft overigens deze levensmoedige strijder tegen romantiek en sentimentaliteit, tegen de slavernij eener het leven ondermijnende, overspannen erotiek, weinig gemeen met den zich zelf-verteerenden lijder.
Deze behoefte aan onmiddellijk vruchtbare, praktische werkzaamheid, deze warme belangstelling in het algemeen welzijn drong Shaw, nà zijn periode van romans schrijven heen naar de verschillende centra van hervorming die het Londen zijner
| |
| |
dagen de intensieve belangwekkendheid verleenden van krachtig opwellend Leven.
In de nevel-omsluierde Theems-stad stuwde op het oogenblik dat de jeugdige Ier er zijn leven begon, een nieuwe zelfbewuste kultuur naar boven. Nog was er de invloed der Pre-raffaëliten een bezielende macht, nog ruischte er de mystiek van Rosetti in beeld en in woord, nog behield de fijne beschaving dezer buitengewoon begaafde familie er een subtielen invloed, die door Ruskin voortgezet, werd overgedragen naar den ruimeren kring der ekonomische belangen en der algemeene aesthetische beschaving; Ruskin die in de opvoeding en het dagelijksche leven der stijve onartistieke engelschen een revolutie wist te weeg te brengen, die door William Morris op schitterende wijze werd aangevuld en voltooid.
In dit milieu, in dit Londen waarin bovendien nog door tal van organisaties voor geestelijke en maatschappelijke bevrijding de vaan der vrije gedachte en der vrije volksbeweging moedig omhoog gedragen werd, in dit brandpunt van zich krachtig ontplooiend leven nam Bernard Shaw schier onmiddellijk de karakteristieke plaats in die hij sedert nimmer verlaten heeft; trouw op zijn post, als leider der nieuwe kultuur, was hij van den aanvang af een kracht die tot op het huidige oogenblik toe zich met consequente doelbewustheid en wil doorzet.
Reeds in 1879, 23 jaar oud, werd hij lid van verschillende vereenigingen tot hervorming van gedachte en daad, van begrippen en toestanden. Zijn edel wachtwoord ‘Put your shoulder to the wheel’ bracht hij onvermoeid in praktijk. Hij hielp waar hij helpen kon en waar die hulp verlangd werd in den geest zijner overtuiging en van zijn aanleg.
De comités, die van alle kanten het leven in Londen geestdriftig aandurfden en aanpakten tot verheffing van individu en maatschappij, aarzelden niet den jeugdigen Ier, wiens genialiteit zij weldra erkenden, aan het werk te zetten.
Charles Bradlaugh, Annie Besant, John Robertson, de welbekende pioniers der vrije gedachte gaven hem gelegenheid in hun propaganda-blad ‘Our Corner’ de eerste zijner romans en kritische opstellen te publiceeren.
| |
| |
Shaw's belangstelling en aanleg was echter te veelzijdig om zich in een eenzijdigheid, in één richting van welken aard ook, te kunnen gevangen geven. Vandaar wederom dat vele der vooruitstrevenden die tot zijn beste kenners en vrienden moesten behooren, zich onbevredigd van hem afwendden, omdat zij in de dogmatiek hunner speciale beweging al spoedig verstijvend en verdorrend, voor den breederen wiekslag van het groote algemeene, dat Shaw op zijn eigen wijze nastreefde, geen begrip hadden.
Bij Shaw werkte naast den drang van den absoluten vrijdenker, het bewustzijn van den socialist en den artiest met hun verschillende eischen. Zijn ethisch, sociaal en aesthetisch instinkt stuwde hem naar verschillende kanten. Bunyan, de schrijver van ‘The Pilgrim 's Progress’ was hem volgens zijn eigen beweren dierbaarder dan Shakespeare, Shelley, Samuel Butler, Ibsen, Wagner, Henry George, Karl Marx boeiden zijn ontwakenden geest, versterkten in hem het ideaal der geestelijke en stoffelijke re-generatie, der innerlijke en uiterlijke omhoogstreving.
Onder den invloed dezer verschillen aansporingen wierp hij zich met den ijver en de conscientieuze, volhardende eerlijke toewijding die een karaktereigenschap bij hem is, in de verschillende voorwaarts-stroomingen, en werd hij door onvermoeide oefening een der geniaalste schrijvers, sprekers en debaters van zijn tijd.
In 1885 werd hem een litterarische werkkring geopend als een der kritikers van de Pall Mall Gazette; het was zijn collega, den kunstkritiker William Archer wien hij dit te danken had. Zijn fijne aesthetische ontwikkeling, zijn gevoel voor beeldende kunst, zijn uitgesproken aanleg voor muziek, erfdeel zijner moeder, zijn snel kontakt met het zich juist baanbrekende werk van Wagner, dien hij een der eerste was om in volle beteekenis te waardeeren, geheel zijn veel omvattende artiesten-constitutie, deed hem op dit gebied der kritiek zich spoedig als meester handhaven.
Zijn belangstelling en gaven echter ook bij deze richting niet beperkend, openbaarde hij in de bekende ‘Fabian Society’, van welke hij in 1884 lid was geworden, zijn buitengemeen zelfstan- | |
| |
dig en intelligent oordeel betreffende de maatschappelijke vraagstukken die aan de orde van den dag waren.
Zijn energie en arbeidsvermogen was in die dagen werkelijk phenomenaal. Hij hielp in verschillende steden bij het stichten van allerlei bonden en vereenigingen, was lid van verschillende besturen, sprak en debateerde in Londensche parken en op het land voor dichte volks-massa's, zoowel als in de comfortable clubs der ‘Upper-ten’.
Door deze aanhoudende oefening en ervaring, door dit contakt op groote schaal met de meest uiteenloopende menschentypen, met de verschillende klassen der samenleving, werd Shaw niet alleen onder de vele welsprekende en begaafde redenaars die in het duister Londen licht trachtten te ontsteken een der meest invloedrijke propagandisten, maar ontwikkelde zich tegelijk in hem de scherpzinnige psycholoog, de menschen- en toestandenkenner, die utopiën en dogmas ontwijkend, den blik openhield voor de veelvoudige en verrassende werkelijkheid van het steeds voortbewegend Leven.
Geen beter leerschool dan deze voor den toekomstigen tooneelschrijver; haar is het voorzeker te danken, dat deze emotioneele Ier ondanks den stormwind der algemeene beroering, als een door en door bekwaam stuurman zijn balans zuiver wist te bewaren en niet verviel in de afdwalingen zijner litterarische kunstbroeders, die òf hyper-moderne aestheten werden, òf sociaal-demokraten à outrance.
Het normale en scherpe van zijn blik droeg bovendien het zijne bij om hem voor deze uitersten te behoeden.
Vroegtijdig werd hij de gevaren gewaar van zijn temperament en begreep hoe een zekere askese de voorwaarde is voor persoonlijke vitaliteit en vruchtbaarheid. De nieuwe regeling der ethische en sociale begrippen, die hij met zooveel nadruk verlangde, was in overeenstemming met deze individueele ervaring.
Strikte eenvoud, strenge terughouding, was zijn persoonlijk levensbeginsel als het noodzakelijk tegenwicht eener in onzen tijd gevaarlijke compexiteit en overtollige weelde-neiging. Opmerkenswaardig is het, dat de man die onder de gewone wereldlingen staat als een: ‘odd man outside society’, in werkelijkheid, en zeker niet het minst door bovengenoemd beginsel, gegroeid is
| |
| |
tot een rots in den chaos van de moderne wereld, tot een persoonlijkheid in wien de levens-wekkende en levens-vruchtbare elementen zegevieren.
Kenteekenend is voor de levens-stemming hierboven bedoeld zijn eigen beschrijving: ‘I cannot say that I have much experience of real poverty’ zoo luidt het, ‘quite the contrary. Before I could earn anything with my pen, I had a magnificient library in Bloomsbury, (het britsch museum is hier bedoeld) a priceless picture gallery in Trafalgar Square, and another at Hampton Court, without any servants te look after or rent to pay. As to music, I actually got paid later on (als kritiker van weekbladen) for saturating myself with the best of it from London to Bayreuth. Nature and mankind are common property. Friends! Lord bless me, my visiting list has always been of an unpurchasable value and exclusiveness. What could I have bought with more than enough money to feed and clothe me? Sigars? I don 't smoke. Champagne? I don 't drink. Thirty suits of fashionable clothes? The people I most avoid would ask me to dinner if I could be persuaded to wear such things. Horses? They're dangerous. Carriages? They're sedentary and tiresome. By this time I can afford to sample them; but I buy nothing I didn't buy before. Besides, I have an amagination. Ever since I can remember, I have only had to go to bed and shut my eyes to be and do whatever I please. What are the trumpery Band-luxuries to me, George Bernard Sardanapalus! etc.’
In deze trotsche zelfgenoegzaamheid schuilt de zuiver-edele persoonlijkheid, het bovenal groot-menschelijke dat hij in zijn levens-visie en kunst heeft nedergelegd.
Het was hoofdzakelijk door deze eenvoudige materieele eischen die hij aan het leven stelde, dat zijn geest zich hoog en vrij boven de zwakheden en doolwegen zijner tijdgenooten uit, kon opwaarts stuwen.
Achter dezen eenvoud is echter niet de zekere barbaarschheid van den z.g.n. natuurmensch verborgen, maar in tegendeel de subtiele, kieskeurige smaak van den waarachtigen fijnvoeler. Shaw is in den besten zin van het woord ‘puritein’, dat is de natuurlijke askeet met een zeer moeilijk te bevredigen reinheids- | |
| |
en schoonheidsgevoel, met het zeldzaam acuut onderscheidingsvermogen eener uiterst delikate constitutie.
De wijze waarop hij zijn leven inricht is dat van een epikuur, die kritisch het onzuivere, leelijke en ordinaire van zich afstoot, en in de eeuwig frissche, luchtige atmosfeer van zijn zelf gekozen levenswijze instinktmatig en bezonnen tegelijk, zich physisch en psychisch omhoog richt.
En het merkwaardige is dat deze kieskeurigheid volstrekt niet is: de in zich terugtrekking van den hypochonder of den hyper-aestheet, een welbekende figuur in die dagen; maar de kieskeurigheid van den humanist, wien de ellende en duisternis der maatschappelijke omgeving pijnigt, en die zich daarom met de elementaire robuustheid zijner verontwaardiging in de bewegingen van zijn tijd werpt, om in deze maalstroom van menschelijk streven zich met het meesterschap van zijn genie te doen gelden.
Inderdaad wordt deze voor wijsheid aangelegde droomer door zijn gedachten tot daden gedrongen, de meester censor niet alleen van menschen en toestanden, maar tegelijk de helper die wil verbeteren en hervormen. Zijn redevoeringen, discussies, kritische opstellen en ten slotte zijn tooneelspelen zijn als zoovele pleidooien voor de nieuwe kultuur, voor den vooruitgang der menschheid en der maatschappij, voor de transformatie hunner bestaans-voorwaarden en levens-vormen, volgens de beginselen eener nimmer stilstaande bewustwording. Zijn vóór-voelen, zijn conceptie eener hoogere menschelijkheid, van den ‘super man’ zoo ge wilt, in gezuiverde en opnieuw geregelde samenleving, is de spoorslag van elk zijner handelingen, voor elk woord dat hij spreekt en schrijft.
Zij, die in den weg staan van den voortgang dien hij verkondigt, bestrijdt hij met de snijdende flitsen zijner satyre, zij in wien deze opgang zich manifesteert, de herauten van een nieuwe kunst en een nieuw leven huldigt hij met geestdrift.
Onder de verschillende belangrijke opstellen door deze edele aandrift geinspireerd, verdienen enkelen bijzonder de aandacht, moeten inderdaad gelezen worden, niet alleen als meesterstukken van analytisch litteraire kritiek, maar omdat zij de beste, de eenig betrouwbare inwijding zijn in den geest van Shaw, in dat
| |
| |
‘Shawisme’ (zooals zijn landgenooten het noemen) dat slechts gedeeltelijk, of in het geheel niet wordt begrepen.
Mijn keuze ter nadere bespreking is op een tweetal gevallen dat karakteristiek is voor den schrijver en zich hierdoor bij uitstek leent als inleiding tot een conscientieuze studie zijner werken.
‘The Sanity of Art’ en ‘The Perfect Wagnerite’ zijn prachtige staaltjes niet alleen van Shaw's kritisch talent, maar de allerduidelijkste manifestaties zijner zelfstandige geesteshouding in onmiddellijk verband met het artistiek streven van zijn tijd.
Het eerste, in den vorm van een brief aan den Amerikaan Benjamin Tucker, verscheen in diens propaganda-blad ‘Liberty’, 27 Juli 1895.
Het is een aanval op Max Nordau's bekend werk: ‘Degeneratie’, dat met zijn pseudo-moraal en gezondheidsbescherming een reaktie inluidde van welke wij ons nog niet bevrijd hebben. Achter de enkele waarheden door Nordau behendig naar voren geschoven was den fijnvoeler der moderne situatie het valsche der diagnose niet ontgaan. Vandaar dat Shaw, in wien de meest belovende en zuiverste tendenzen van den nieuwen tijd, gelouterd en in helder begrip omhoog stuwden, met de hem eigenaardige strijdvaardigheid zich haastte dit tweeslachtig geschrijf van een zwaartillend behoudsman in zijn noodlottigen invloed te keeren.
Zijn open brief, eerst in Amerika verschenen, werd in 1907 in Londen separaat opnieuw uitgegeven door de drukkerij van ‘The New Age’ onder den titel: ‘The Sanity of Art’ an exposure of the current nonsense about artists being degenerate.’ Deze uitgave was, als vanzelf spreekt bij dezen schrijver, voorzien van een voorwoord. Inleidend begint hij zijn lezers opmerkzaam te maken op een moeielijkheid waarin hij zich door de verschillende herdrukken zijner vroeger verschenen dag-en weekblad-artikelen bevindt, de moeielijkheid nl. van den journalist, wiens werk de dagen waarin het geschreven werd, overleeft. Terecht noemt hij deze opnieuw verschijning zijner opstellen den toets-steen voor de kwaliteit van een oogenschijnlijk slechts voor het vluchtig moment bestemden arbeid. Zijn persoonlijke ervaring die in dit opzicht zeer bevredigend is, geeft hem een gewenschte gelegenheid een lans te breken voor de zoo dikwijls gesmaadde journalistiek, die
| |
| |
waar zij talentvol en met verantwoordelijkheids-besef wordt beoefend, een zeer bepaalde kultuur-factor verdient genoemd te worden.
Met de gansche hartstocht van het heden, met de geestdrift zijner toewijding aan de groote vraagstukken van den dag die hem kenmerkt spreekt hij dan de tot het uiterst opgedreven overtuiging uit, dat journalistiek, zoo zij door de rechte personen wordt gediend: ‘can claim to be the highest form of litterature; for all the highest litterature is journalism’.
Dit min of meer doordravend, toegespitst beweren, dat den handschoen werpt in het kamp der omzichtige en pedante litteratoren die zich terugtrekken in de doorluchtige vesting hunner litteraire voornaamheid, is een typische, uitdagende ‘Shavian’ paradox, d.w.z. het is een overdrijving, een charge bedoeld om ergernis te geven, omdat alle ergernis wakker schudt en de slakken van een conventioneel begrip doeltreffend wegwerpt. Als elk met opzet paradoxaal gevat beweren van Shaw bevat het wèl doordacht en in zijn eigenlijken zin begrepen een kernachtige en van zelf sprekende waarheid.
Immers, het is een onbetwistbaar feit dat elke vruchtbare arbeid op welk gebied ook, geboren wordt uit het verlangen en de behoefte van het oogenblik, dat hoezeer men ook zijn tijd vooruit gaat, men des ondanks uit dien tijd geboren voor dien tijd moet voelen, denken en werken; aan dit tijdelijke, ja momentane in dezen zin is alle waarachtige menschelijke uiting gebonden. Het is een dwaasheid en een kleinheid van begrip zich hiervan te willen losmaken, het is ijdele waanwijsheid zich hierboven verheven te rekenen. Het is een der meest sterile vergissingen, het tegenwoordige voor het verleden of zelfs voor de toekomst voorbij te zien of gering te achten. Alleen het inzicht, het medegevoel, de eerbied, de passie zoo ge wilt voor het heden in al zijn beste richtingen en mogelijkheden kunnen de levensvatbare drijfveeren zijn voor de vorming eener persoonlijkheid in wie de toekomst zich zal openbaren, voor de vorming van menschen als faktoren der kultuur-geschiedenis. Shaw zelf is het type van zulk een dóór-dringend en geestdriftig individu, wiens levenskracht zonder bedenken in dienst gesteld
| |
| |
van de dringende eischen des tijds, voor zijn eigen generatie en de volgende steunend en voorbereidend werkt.
Zelfbewust maakt hij zich vroolijk over die kunstbroeders: who ride the high horse of Letters at me’ en roept hen tevreden met den weg, dien hij gaat, toe: ‘Let others cultivate what they call litterature! journalism for me!’ zich in het tumult van den dag- en weekblad-pers van het groote Londen al evenzeer op zijn plaats en behagelijk voelend, als in het gedrang der vergaderzalen of op de platforms der parken waar de protestmeetingen der socialisten gehouden worden.
In den strijd van het oogenblik accentueert zich een dergelijke persoonlijkheid en ontwikkelt zich zijn volle genialiteit. Discussie, debat, het heen en weder flitsen van geprononceerde meeningen is Shaw's element, omdat hij overtuigd is dat, om een probleem te leeren verstaan en zoo mogelijk op te lossen het noodzakelijk is: ‘to get it argued with reckless bias for and against.’ Het is omdat hij deze ‘reckless bias’ in Nordau huldigt, dat hij het de moeite waard acht niet alleen, maar noodig om hem met dezelfde ‘reckless bias’ te bestrijden.
En ofschoon op het oogenblik van den herdruk dezer bestrijding de ‘degeneration-boom’ vrij wel min of meer als uitgeput mag beschouwd worden, blijft de eigenlijke grond-oorzaak voor dit verweer voortbestaan, n.l. de eeuwige strijd tusschen den artiest-wijsgeer en den Philister, die helaas aan tijd, noch plaats gebonden, een universeel verschijnsel is.
Max Nordau nu is de bourgeois philister, het banaal talent, dat wantrouwend het geniale waar het dit in eenigszins buitengewone verschijningen aantreft, miskent.
Zeldzame artiesten als de Pre-rafaelliten, baanbrekende machten als Wagner, Nietzsche, Ibsen en Tolstoi, in wie de nieuwe bewustwording zich schitterend en zegevierend openbaart, wordt het anathema van degeneratie naar het hoofd geslingerd door een angstvallig re-ageerder op sommige ongunstige tijds-symptomen, wien, niet uitgerust met genoegzame gave des onderscheids, de tijd-geest te machtig is geworden.
Het is tegen dezen ‘devils advocate’, die met schijn van recht de beste artistieke reputaties van de 19e eeuw probeert af te maken, dat Shaw lostrekt. Het geldt hier, den ‘Superman’ te
| |
| |
vindiceeren, wiens: ‘Every step of progress must horrify conventional people’ en die telkens weer door de behoudende menigte wordt gekruisigd.
Een en ander mag niet begrepen worden in dien zin alsof Shaw blindelings alle dwaasheden van den dag verdedigt, of zich in de bres stelt voor de delireerende afdwalingen en ab-normaliteiten, die enkele, gewoonlijk niet de beste artiesten zich veroorlooven; zijn optreden tegen elke ‘sham’ is hiervoor bewijs genoeg; maar hij eischt in deze, als in elke kwestie, den onbevooroordeelden blik, den hoogsten eerbied voor al wat het Leven inderdaad omhoog tilt, hernieuwt en verder brengt. Vandaar zijn ondubbelzinnige woorden: ‘If Dr. Nordau would make a serious attempt to show us exactly “where we are in this matter by ascertaining the real stigmata of genius, so that we may know whom to crucify, and whom to put above the law, he would place the civilization he attacks under an obligation which would wipe out the marks of all the wounds (most thoroughly deserved) he has dealt it.”
Maar dit is Nordau niet in staat te doen, en daarom wekt zijn brutale aanval, den oneindig fijneren psycholoog, den zooveel dieper en helderder zienden menschenkenner Shaw, tot hardnekkig verweer op tegen de schijn-waarheden, die den voortgang der menschelijke bewustwording in haar grootste kultuurfaktor, de scheppende menschelijke geest, het genie, miskent, en daardoor een noodlottigen terug-gang in de hand werken.
Shaw wijst er dan in zijn verder betoog nadrukkelijk op hoe elke schrede vooruit op elk gebied der menschelijke ontwikkeling, in haar eerste stadium, altijd als gevaarlijk, abnormaal of waanzinnig werd uitgekreten en met wantrouwen bevochten.
De drang tot zelf-beweging en tot zelfstandigheid, die op het gebied der mechanische techniek reeds lang geen grenzen zich meer stellen laat, en in den letterlijken zin des woords met den aeroplaan een vlucht in de onbegrensde ruimte is geworden, deze drang op technisch terrein toegejuicht, blijft als men hem in logische consequentie wil huldigen op zijn eigen terrein waar hij de bevrijding der menschheid van elken boven-natuurlijken invloed beteekent, in zòò sterke mate mistrouwd en ontkend, dat wij ten slotte aan den aanvang van de met zooveel verwachting
| |
| |
verbeide 20ste eeuw, staan voor een muur van bijgeloof en antiquarische waan-voorstellingen, die de geheele individueele en sociale bevrijding dreigen terug te werpen.
Om dezen werkelijk beschamenden toestand van verwarring te helpen ontwarren zijn pleidooien als die van Shaw het aangewezen hulpmiddel.
Hier toch is de geboren re-generator aan het woord, de ontwarrer der tegenstrijdigheden waarin de moderne wereld gekneld is, de ridder zonder vrees, die met onschendbare eerlijkheid en onkreukbare trouw het heden verdedigt, de strijder voor den nieuwen inhoud en vorm van het individueel en maatschappelijk bestaan, van een zich baanbrekende nieuwe levens-periode.
Schrijvers als Nordau, wier drogredenen zich voordoen als de onomstootelijke wijsheid van een geleerd professor, of de wetenschappelijke diagnose van een befaamd geneesheer, zijn gevaarlijk voor het zich altijd hernieuwende en verjongende Leven, dat zij in het dwangbuis hunner theorieën willen opsluiten. Daarom voelt Shaw zich gedrongen aan Benjamin Tucker aldus te schrijven: “Your function as a philosophic Anarchist in American society is to combat the attempts that are constantly being made to arrest development by using the force of the State to suppress all departures from those habits of the majority which it pretentiously calls its morals.”
Daarom voelt Shaw, de aandurver van het nieuwe Leven in al de uiterste gevolgtrekkingen zijner bewustwording, zich gedrongen Nordau, die dit doorzettings-vermogen mist en daarmede het inzicht om de neven-verschijningen van de hoofd-verschijningen, den ziekelijk voozen uitwas van den wezenlijken groei te onderkennen, op zijn plaats te zetten.
Het mag den ver- en door-zienden Levens-meester nooit te doen zijn om levens-beweging - dat is passie te onderdrukken; het kan zijn doel slechts zijn de onheilige hartstochten door heilige te laten evenaren, opdat deze laatste ten slotte in vrije dressuur de eerste verdringen. Hoe onwederlegbaar klinkt de bewering van den doorzetter der natuurwetenschappelijke methode op psychisch terrein waar hij zegt: “Abstract principles of conduct break down in practice, because kindness and truth and justice are not duties founded on abstract principles external to man,
| |
| |
but human passions, which have, in their time conflicted with higher passions as well as with lower ones.”
In deze “struggle for life” zijner innerlijke, psychische natuur zal bovendien de vrije mensch, sterk in zijn steeds meer ontwakend en actief bewustzijn, leeren met de redelijkheid van zijn nieuw inzicht het gewicht te leggen in de rechte schaal.
Wel verre van te zijn de “passionless Puritan” waarvoor in psychologisch inzicht geheel incompetente be-oordeelaars als zelfs Chesterton, die voorgeeft hem beter dan eenig kritiker of bewonderaar te verstaan, hem uitmaken, is Shaw de hartstochtelijke verdediger van de waarachtige passie, die de jaren te boven harer kindsheid, de eigenlijke hoeder wordt des Levens, in plaats van zijn verwoester. Gezien uit dit hoogtepunt van ontwikkeling verdwijnen de gevaren die angstvallig kleinzieligen zien in elke aankondiging eener ruimere levensopvatting.
Zooals Shaw wel terdege opmerkt is het natuurlijk voor den mensch terug te deinzen voor de geweldige verantwoordelijkheid, die het onverbiddelijk feit van zijn geestelijken vooruitgang op zijn schouders laadt; ontkomen is er evenwel niet, op godheid noch duivel kan langer met eenigen schijn van waarschijnlijkheid de schuld geschoven worden der menschelijke ellende, of de eer worden toegekend van zijn geluk.
Theorieën als die van Nordau, Shaw, de geloover in den eigen tijd en diens mogelijkheden van vruchtbare levens-onplooiing, aarzelt niet ze in het licht te stellen als de welbekende des-illusie van den verbruikten mensch, die gelooft, dat met zijn eigen ondergang het algemeene einde nabij is. Niet de genieën die hij miskent, hijzelf is de eigenlijke decadent, een terug-valler in vervlogen levens-opvattingen. Want wie kan in hemelsnaam eenige waarde hechten of aan de levens-vatbaarheid gelooven van een inzicht, dat Ibsen, Wagner, Nietzsche, Tolstoï, Ruskin, Victor Hugo enz. op één lijn stelt met de verdoolden, die in een gevangenis en gekkenhuis hun einde vinden? Het is deze monsterachtige dwaasheid die Shaw zich gedrongen voelt aan de kaak te stellen, ge-ergerd als hij is door de oplettendheid van een quasi beschaafd publiek geschonken aan een boek, dat een dier subtiele invloeden zou kunnen worden die de altijd waak
| |
| |
liggende re-aktie met den schijn van recht en autoriteit in de hand werkt.
Begonnen uit een oogpunt van verweer werd dit schrijven tot een dier geniaal welsprekende en rake pleidooien voor menschelijke en maatschappelijke bevrijding, in welke Shaw's litterair meesterschap zich met voorliefde uitstort. Inderdaad zijn vele dezer kleinere geschriften even belangwekkend, als de veel meer de algemeene aandacht trekkende tooneelspelen. In genen als in dezen vibreert de pols-slag van het revolutionair genie, dat, in welken vorm het zich ook uit, welk materiaal het behandelt, overal den stempel drukt zijner stormende strijdlustigheid, van zijn zuiver en groot levens-ideaal en zijn buitengewone artistiek litteraire begaafdheid.
Een jaar nà den herdruk van het bovenbesproken opstel verscheen in 1908 een ander uiterst karakteristiek geschrift in vernieuwde uitgaaf: “The Perfect Wagnerite” een commentaar op den Ring der Nibelungen, geschreven niet minder om de Shavians (aanhangers van Shaw) in te lichten, dan om de Wagnerianen te volmaken. Gedreven door zijn bijzonder acuut kritisch onderscheidingsvermogen voor elk symptoom van veelbelovende levens-beweging was Shaw een der eerste om Wagner's toekomst-kunst in den geheelen omvang van haar streven te waardeeren.
Zijn veelzijdige sympathie, zijn schier al-zijdige ontwikkeling als humanist, litterator, hartstochtelijk muziekliefhebber, als algemeen kunst-kritiker trok hem vanzelf tot Wagner, den man in wiens kunst-droomen de gansche levens-strijd der nieuwe menschheid in hoogere synthese omhoog stuwde. Dit grootsche begrip van het algemeene, der solidariteit van het nieuwe muziek-drama met het complex der materieele en ideeële tijds-tendenzen was nog weinig doorgedrongen, toen Shaw, gedreven door den weerklank die het opriep in zijn ziel, het op zich nam deze zijde der toekomst-muziek onder de aandacht te brengen van het publiek.
De “Ring der Nibelungen”, niemand weet dit beter dan Shaw, is reeds veel besproken en uitgelegd, echter hoofdzakelijk door
| |
| |
musici, die geen revolutionnairen zijn, of door revolutionnairen die geen musici zijn.’
Shaw nu voelt zich beiden, revolutionnair èn muziker, weet zich te behooren tot den kleinen kring dier ingewijden, die in staat zijn Wagner als denker èn als toondichter te waardeeren.
Om Wagner ten volle te kunnen verstaan is meer noodig dan enkel muzikaliteit; men moet de gedachten van den denker, de ideeën en idealen van den wijsgeer-kunstenaar kunnen volgen met evenveel gevoel en aandacht als zijn ‘leitmotiven.’
De zin voor het dramatische, in Shaw door zijn arbeid als kritiker en zijn oorspronkelijke gaven zoo ruimschoots voorhanden waren bovendien een voorwaarde tot nadering dezer nieuwe toonkunst.
Veelzijdig als de ring zelf moest het oordeel zijn dat hem in zijn geheel als gedachten-toondrama bevatten kon. Het kritisch talent van Shaw was hier in het rechte element zijner eminente begaafdheid, en erkende onmiddellijk hoe het Nibelungen-epos, dat pracht-gedicht der grijze oudheid, gezet door Wagner in nieuwe toonvormen en motieven, tegelijk in zijn modern-dramatische bewerking het heden den spiegel voorhield.
Terecht brengt Shaw de filosofische kant van den Ring onder de aandacht der zeer onvolmaakte Wagnerianen, die voor de betoovering der muziek vergeten het dramatisch symbool van den hedendaagschen wereld-toestand zooals Wagner dien zag, een wereld doorschokt van tegenstrijdigheden, in strijd om hare verlossing.
In 1819 had Shelley zich met zijn ‘Prometheus unbound’, een werk van buitengewoon artistiek-wijsgeerige macht, aan het zelfde onderwerp gewaagd. ‘Both works set forth the same conflict between humanity and its gods and governments, issuing in the redemption of man from their tyranny by the growth of his will into perfect strength and self-confidence.’
Wie niet, de Ring-folosofie volgend daaruit begrijpt dat de ondergang der godenwereld, voor de menschheid de mogelijkheid beteekent van een ongekenden opgang, niet van nedergang, mist den zin voor het eigenlijk kernpunt van dit grootsche drama.
De geschiedenis van Siegfried, de zegevierende jonge held,
| |
| |
is een beeld van het Leven in zijn onsterfelijke verjonging en omhoogstreving. Shaw noemt Siegfried den ‘neo-Protestant’, en Wotan diens ‘pontifical antagonist.’
Het eerste deel van het episch-drama, het Rijngoud, is de inleiding, die als elke inleiding geschreven werd nà de voltooiing van het geheel. In deze inleiding hebben wij nog niet met menschen te doen, maar met dwergen, reuzen en goden die in onderlingen twist hun ondergang tegemoet gaan; wij bevinden ons in een wereld van vervallen machten, die den held wacht, die haar zuivering en redding brengen zal. Zooals Shaw zegt: ‘the world is waiting for man to redeem it from the lame and cramped government of the gods’.
Heeft men eens dit feit gevat dan is verder de allegorie eenvoudig genoeg en ziet men in duidelijke lijnen in dit grootsch muziek-drama de tragedie der moderne wereld zich ontwinden. Inderdaad is voor den verblinden toehoorder die hier niet tegelijk voelt en herkent het Leven dat hijzelf en zijn tijdgenooten moeten doorworstelen, de Ring niet veel anders dan een kerstmis-pantomine.
Het Rijngoud, Shaw's realisme kent geen omwegen, is: de Parabel van Klondyke’ d.w.z. de parabel van den gouddorst, die liefde en schoonheid ten offer brengt en het eigenlijk Leven vermoordt. Om den ring, als symbool van het verlokkend goud, cirkelt zich de duivelachtige begeerte van dwergen, reuzen en goden in een netwerk van jaloersche listigheden; de ring is de twistappel die laagheid en wraakzucht in allerlei gedaanten te voorschijn roept. Het rijk van onschuld en vreugde, het zonnige rijk der Rijn-nijmphen wordt door Aleric, die hun spel bedervend hun den Ring ontrooft, verwoest. Door dezen roof voelen goden en reuzen zich in hun bestaan bedreigd; de strijd om den ring en al wat het bezit van den ring belooft, begint,
Wotan heeft geen rust meer, hij moet Loki, dat is de god van leugen en bedrog te hulp nemen; een toestand van eindelooze verwarring en strijd is in het leven geroepen, de godheid, Wotan de machtige, moet transigeeren, en onze onverbeterlijke Ier licht drastisch toe: ‘This, the dilemma of the Church to-day, is the situation created by the exploit of Alberic in the depth of the Rhine.’
| |
| |
In Wotan, de éénoogige god is echter nog genoeg van het goddelijk inzicht over om den toestand te doorzien en raad te schaffen. Hij gedenkt Erda, de onuitputtelijk vruchtbare moederaarde, die van eeuw tot eeuw Leven baarde van steeds hoogere organisatie. Nu de Levens-kracht der goden verbruikt blijkt is het hare taak een helden-ras te doen geboren worden, dat Fricka en Loki, de conventie en leugen waartegen Wotan zich niet langer bij machte voelt te kampen, overwinnen zal. Alleen op deze wijze is redding mogelijk, alleen van deze vernieuwing en verjonging is heil te wachten. Uit de toekomst, niet uit het verleden blinkt de straal van hoop.
Aldus eindigt het Rijngoud de inleiding tot het drama, die zooals Shaw terecht opmerkt het minst populaire gedeelte van den Ring is. De dramatische gegevens liggen hier buiten het bewustzijn en medegevoel der groote menigte, wier belangstelling niet uitgaat boven de gewone huiselijke aangelegenheden, boven de romantiek der sexueele passie en de opwinding van vechtpartijen.
Zij, wier geloovingen en opvattingen in sociale en religieuze problemen conventioneel is gebleven, kunnen voor den wezenlijken inhoud van het Rijngoud geen gevoel hebben.
‘Only those of wider consciousness can follow it breathlessly, seeing in it the whole tragedy of human history and the whole horror of the dilemmas from which the world is shrinking to-day.’
Wie de grootsche conceptie van het Ring-drama, die is: De verdwijning der oude wereldorde en de aankondiging en overwinning van een nieuwe kultuur, wie deze conceptie niet nabij kan komen, die moet het gansche gedoe der Walhalla-bewoners met inbegrip zelfs van de tragische figuur van Wotan een groteske warboel schijnen. Eerst als men inziet, dat Wagner de god en zijn trawanten voorstelt als grootheden in verval, wier tijd voorbij is, en dat hij de toekomst geeft aan het jonge helden-geslacht, dat tegen deze goden opstaat, eerst waar dit besef is doorgedrongen kan het kunst-werk zijn volle openbaring brengen.
Begrepen moet worden hoe Wotan zelf in zijn oprechten drang naar een altijd hooger en voller leven in het diepst zijner ziel verlangt naar de komst van dien held, wiens macht
| |
| |
de zijne zal vervangen, al ziet hij daarom nog niet in hoe dit zijn ondergang zal beduiden.
Het geheele tumult van leven door Wagner omstreeks 1849 in Dresden doorgemaakt ten tijde der revolutie toen hij met Bakounin uittrok is in den Ring nedergelegd. Er trilt in dit toon-drama een atmosfeer van geestdriftig jong geloof en jonge kracht, er ruischt een lied in der opstanding, van een tijdperk waarin: ‘All the loftiest spirits of that time were burning to raise man op to give him self-respect to shake him out of his habit of grovelling before the ideals created by his own imagination, of attributing the good that sprang from the ceaseless energy of the life within himself to some superior power in the clouds, and of making a fetish of self-sacrifice to purify his own cowardice.’
Deze nieuwe Levens-adem, dit roode bloed van jonge Levenskracht klopt in de aderen van het nieuwe geslacht door Erda op bevel van Wotan verwekt. Trotsch stuwt het omhoog in de Walküren, het meest in Brunehilde, de fiere in wier ziel een zelfstandigheid, een moed en overtuiging is gerezen welke zich stootend aan den hollen schijn der oude wetten, haar in tragisch conflikt brengt met den vader wiens bevel zij trotseert.
Wotan door Fricka opgehitst offert zijn heerlijk kind de edelste zijner Walküren hem dierbaar als zijn beste zelf, die, hij weet dit, het hoogste verlangen der godheid in zich draagt, die zonder aarzeling volbrengt wat haar inzicht haar beveelt, die weet wat zij wil, die datgene realiseert waarvoor Wotan terugdeinst omdat hij onmachtig is zich los te rukken van Fricka en Loki, dat is van conventie, van schijn en leugen.
De heroische Walküre, die het vaderlijk verbod in den wind slaat omdat zij in haar ziel een hooger gebod van menschelijkheid voelend ontwaken dit zonder aarzelen gehoorzaamt, dit oproerig goden-kind moet worden gestraft. De straf echter, daarvoor zorgt de haar heimelijk bewonderende vader, zal harer waardig zijn.
Hoog op den eenzamen, majestueuzen bergtop wordt zij verbannen, door den laaienden gloed van het opvlammend vuur beveiligd, terwijl Wotan haar in den diepen slaap dompelt waaruit slechts een held die het wagen zal de vlammen te trotseeren, haar wekken kan; zoo beschut hij het goddelijk kind
| |
| |
voor elke nadering behalve die van een haar verwanten strijder, een triomfeerder over alle zich in zijn weg stellende moeielijkheden.
Alleen een Siegfried mag een Brunehilde bevrijden. Hier in deze opvatting zegeviert in den God-vader, die zich zijn macht voor hooger macht ontzinken voelt het goddelijke, dat hij, Fricka en Loki ten trots, wil vereeuwigd zien in het komende heldengeslacht als dragers der eigenlijke goden-traditie in de zich aankondigende nieuwe kultuur. Het is door dit inzicht dat zich in Wotan de grootsche tragiek van het ring-drama belichaamd.
En Siegfried de held verschijnt ‘Siegfried Bakounin’ zooals Shaw hem noemt, zinspelend op Wagner's sympathie voor den edelen revolutionnair.
Siegfried die juichend midden door de vlammen gaat, en met de ongeschonden kracht zijner heroische jeugd door deze bevrijding der edele Walküre den triomf viert zijner heldendaden.
Het prachtig symbool licht Shaw met propaganda-hartstocht aldus toe:
‘Those frightful flames which have scared mankind for centuries from the Truth, have not heat enough in them to make a child shut its eyes. They are mere phantasmagoria, highly creditable to Loki's imaginative stage-management, but nothing ever has perished, or will perish eternally in them except the Churches which have been so poor and faithless as to trade for their power on the lies of a romance.’
Uit de vlammende brandstapels der martelaren stijgt het nieuwe licht naar boven dat niet meer te verduisteren is. Zoo ook uit den vuurgloed, waaruit Brunehilde ongeschonden verrijst, het vooroordeel ten trots, dat in haar het ontwakend zelf-bewustzijn, den zelfstandigen Levens-impuls der vrouw wrekend wilde treffen.
En nu zijn wij op het belangrijk punt aangekomen, waarop Shaw zijn eigenlijken kritiek van Wagner, die als alle geniale kritiek een gezichts-verruiming, een voortgang op den weg der bewustwording beteekent, begint.
De hartstochtelijke opwinding der slot-scène van den Siegfried, die hij zeer terecht een prèlude noemt van Tristan en Isolde,
| |
| |
geeft hem aanleiding tot eenige bemerkingen, die door en door Shavian, d.w.z. karakteristiek Shaw als zij zijn ons dwingen onze aandacht hier een oogenblik te bepalen.
Vooraf zij vermeld, dat het deze en soortgelijke bemerkingen van Shaw zijn die hem voor oppervlakkige gevoelsmenschen een cyniker doen schijnen, een soort koud, hartstochteloos monster, dat zich vergrijpt aan de hen allerdierbaarste dingen; voor den hooger ontwikkelden daarentegen, voor hen die voort-voelend en voort-denkend den door de algemeene evolutie gewijzigden toestand niet alleen van uiterlijk, maar ook van innerlijk leven waarnemen zijn Shaw's redeneeringen het bewijs eener uiterste fijngevoeligheid, van een geestes- en ziele-houding die de hoogste eischen stelt, welke de moderne kultuur, wil zij haar naam en karakter waardig zijn, met alle inspanning dient voorop te stellen.
Wagner de revolutionaire denker, die de drogredenen, de valsche conclusies, de oud-romantische idealen heeft bevochten, wiens generaal protest tegen verouderde instellingen en inzichten, maatschappelijk, religieus en aesthetisch, in de wonderbare Ring-creatie culmineerde, deze zelfde Wagner viel ten slotte nog terug in zeer mediocre oplossingen, in wat Shaw noemt ‘panacea’ die weinig oorsponkelijk, in hun versleten romantisme, den fijn-gespitsten en geschoolden modernen voeler en denker niet bevredigen kunnen; het magnifique crescendo der passie, dat Wagner in staat is te geven, mag niet verblinden voor het feit dat in de toekomst hier andere eischen mogen en zullen worden gesteld.
Bernard Shaw nu stelt alreeds zulke hoogere eischen en wijst aan hoe juist precies op het punt waar het Ring-drama terug gaat van muziek-drama tot opera, het tegelijk ophoudt filosofisch te zijn om daarvoor in de plaats didaktisch te worden. ‘The philosophic part is a dramatic symbol of the world as Wagner observed it. In the didactic part the philosophy degenerates into the prescription of a romantic nostrum for all human ills. Wagner, only mortal after all, succombed to the panacea mania when his philosophy was exhausted, like any of the rest of us.’
De panacea waartoe Wagner zijn toevlucht nam was ver van
| |
| |
oorsponkelijk. Maar zelfs Shelley in zijn Prometheus-schepping, verviel in de zelfde sentimentaliteit; beide werken eindigen, zooals Shaw opmerkt: ‘bij a lapse into panacea-mongering didacticism, bij the holding up of Love as the remedy for all evils and the solvent of all social difficulties.’
Het zou ons te ver voeren de geestrijke vergelijking van den Prometheus en den Ring, van Shelley en Wagner en détail te volgen. Genoeg zij hier nog de aanduiding dat de liefde die in Prometheus Unbound een gevoel is van goedertierenheid, dat niets te doen heeft met sexueele passie, bij Wagner ontaardt in de dwaasheid met welke de wil tot Leven ophoudt en de dood als hoogste geluk wordt voorgesteld. Tegen dit ideaal van het Schopenhauer-nirvana, verzet zich Shaw met de volle kracht van zijn ongerept levens-instinkt, dat hem overal en bovenal den tegenstander doet zijn van levens-gevaarlijke tendenzen, speurder als hij is der waarachtige levenskracht die het menschelijk geslacht op nieuwe banen zwenkt.
De liefde zooals die in de slot-scène van Siegfried aangroeit tot een alles overweldigende hartstocht is volgens den temperamentvollen Ier: ‘an experience which it is much better, like the vast majority of us, never to have passed through, than to allow it to play more than a recreative holiday part in our lives, It did not play a very large part in Wagner's own laborious life and does not occupy more than two scenes of The Ring; Tristan and Isolde, wholly devoted to it is a poem of destruction and death. The Mastersingers, a work full of health, fun and happiness, contains not a single bar of love music that can discribed as passionate.... Parsifal makes an end of it altogether.’
Moralist als Shaw is, d.w.z. Levens-hernieuwer, Levens-aanbidder en Levens-beschermer keert hij zich tegen den verwoestenden invloed van een onstuimig sexueel instinkt, dat in een verzengenden brand het hooger menschelijke vernietigt. Met de altijd wakkere intuitie van zijn werkelijkheids-idealisme, de evolutie volgend in hare innerlijke voltrekking in de menschelijke natuur zelve, speurt hij de nieuwe mogelijkheden op die daaruit zijn af te leiden voor de meest radikale bevrijding der mensch- | |
| |
heid en vat hij, als alle probleemen ook het liefdes-probleem bij den wortel.
Anders als de romantische dweepers en vrije-liefde apostels, die, met de werkelijkheid geen rekening houdend, in een omwolkte fantasie de afgronden eener tegenstrijdige natuur ontkennen en voor de uiterlijke hinderpalen de innerlijke voorbij zien, leert Shaw, dat, wil de Liefde zich waarlijk vrij maken, een transformatie van dezen hoogsten Levens-impuls noodig is, opdat zij de slakken uitwerpend harer duistere vlagen van zelfverbranding, de zuivere opvlamming van het Leven onbelemmerd vrijlate.
Anti-alkoholiker als hij is, haat hij den roes die de bezinning vermoordt, haat hij de gloei-hitte die verzengt, niet Levenwekkend verwarmt.
Zijn verlangen gaat uit, niet alleen boven het liefdes-verlangen, maar ook naar den zuiverder vorm, de reiner, milder, teederder toenadering der geslachten door fijner gevoel van menschelijkheid voorbereid.
Een Leven geleefd in de alzijdige hartstocht van intensieve deelneming in de algemeene belangen der menschheid opent zich andere wegen dan alleen hoofdzakelijk die van het sexueel instinkt.
De hoop op loutering van Leven en Wereld ligt in deze richting, en het is Shaw's onsterfelijke roem dat hij met de ongebroken kracht zijner edele en vruchtbare persoonlijkheid een der eerste is geweest om dezen moeielijken weg te betreden. ‘Not Love, but Life’ is het gebod, het is het eenige geloof, dat een met inzicht en redelijkheid begaafd discipel van Wagner uit den Ring kan afleiden, een geloof in het Leven zelf als de onuitputtelijke macht die onophoudelijk voorwaarts en omhoog stuwt, niet, en hierop wijst de onverbiddelijke en onverbeterlijke Shaw met nadruk, gedreven of bekoord door ‘Das Ewig weibliche’, of eenig ander uiterlijke sentimenteele aandoening, maar van binnen uitgroeiend volgens de wet harer eigen onverklaarbare energie tot altijd hooger en hooger vormen van organisatie, tot een Levenskunst wier behoeften en vermogens aanhoudend de beginselen en instellingen, eertijds in het leven geroepen in tijden van meer primitieve ontwikkeling, verandert en hervormt.
Deze opvatting moge bij de eerste kennismaking anarchistisch
| |
| |
schijnen, elke evolutie schijnt bij haar eerste optreden zoo, een zekere anarchie is een onvermijdelijke phase in het proces der voort-ontwikkeling ‘A nation without Freethinkers - that is, “without intellectual Anarchists - will share the fate of China.”
Maar uit de Anarchie moet als uit den chaos regel en orde te voorschijn komen, zij moet leiden tot wat Shaw noemt een “ordered socialism”; niet bandelooze quasie-vrijheid, die gewoonlijk uitloopt op de ergste slavarnij, die der lagere instinkten en lagere vormen van maatschappelijke inrichting, maar de waarachtige vrijheid eener zichzelf en zijn milieu in redelijkheid besturende intelligentie is het ideaal dat moet worden nagestreefd.
“In the volition of the full-grown spirit of man” schuilt het heil, zoo luidt het moedige woord van Shaw, die met de stalen consequentie van zijn door diep gevoel gedreven denken, den wil tot leven redt uit het moeras van een machteloos pessimisme, aldus Schopenhauer en Wagner uit hun Nirwana verdrijvend en Nietzsche socialiseerend. Siegfried, door Wagner gecreeërd voor hij onder invloed kwam van Schopenhauer, Siegfried is de incarnatie van dezen Levenscheppenden Wil, Siegfried is de held in zijn jubelend kunnen van surplus kracht, de Uebermensch van Nietzsche, de Super-man van Shaw, het heerlijk voorbeeld der mogelijke menschen-ontwikkeling.
“Wagner did not begin a movement: he consummated it. He was the summit of the 19th century school of dramatic music in the same sense as Mozart was the summit of 18th century school.”
Kritiker geboren en daarenboven geschoold door onvermoeide oefening en een altijd durend contakt met de beste bewegingen van een groot wereld-centrum, voelt Shaw de grootste fout van den kritiker te zijn: het groote en echte te miskennen of voorbij te gaan zonder er van te getuigen.
Vandaar zijn verhouding tot Ibsen, tot Wagner, tot elken grooten tijdgenoot, dien hij in zich opneemt en voor zijn landgenooten toegankelijk maakt. Wel verre van ook maar een oogenblik zijn eigen zelfstandigheid te verliezen, neemt onder deze belangelooze erkenning en waardeering zijn eigen oorspronkelijkheid steeds toe, en wordt hij, hen die hij welsprekend vertolkt voorbijstrevend, de schepper van nieuwe waarden en mogelijk- | |
| |
heden, de consequente voltrekker van conclusiën door zijn voorgangers nauwelijks vermoed; wordt hij de wekker, de luide roeper ten strijde, die onvermoeid de hoofdgedachten zijner Levens-visie herhaalt om aan te sporen tot een regeling van geestesleven en van samenleving, zonder welke elke natie ten slotte in den strijd om een hooger bestaan, om een betere organisatie in individueel en maatschappelijk leven, gedoemd is tot ondergang.
Zooals reeds te voren bemerkt werd, gaat volgens Shaw in de slotscène van den Ring het Toondrama over tot Opera, een overgang, welke met dien van den filosofischen geest tot didaktiek samenvalt. Een nedergang die in de slotcatastrophe der Sage, in de “Götterdämmerung” zich voltrekt, want in deze laatste heerscht wederom geheel de stijl der groote opera, wat niet zoo wonderbaarlijk is als men eerst meent, daar de conceptie van dit slot-gedeelte plaats had gevonden vóór die der anderen, en eigenlijk alle anderen uit haar hun oorsprong namen. Van de eenvoud en waardigheid, van het helder allegorisch plan van het Rijngoud, de Walküren en de Siegfried is in de conventioneele tooneel-effekten der “Götterdämmerung” weinig overgebleven. Voor de machtige innerlijke Levensbeweging zijn de gewone, verouderde uiterlijke middelen van den melo-dramatischen stijl teruggekomen. Wie dit verschil niet voelt tusschen de eerste drie deelen van den Ring en het laatste, heeft, volgens Shaw, voor het meest eigenlijke en baanbrekende van Wagner's genie geen zin.
Behalve in de beide hierboven besproken geschriften heeft Shaw in tal van kleinere en grootere opstellen zijn hervormende wereldbeschouwing met onmiskenbare klaarheid uitgesproken; de meeste dezer werden door de Fabian Society uitgegeven en maken ons vertrouwd met den Fabian, d.w.z., met den sociaal-filosoof in Shaw, die echter, laat ons dit wel bedenken, toch niet geheel is af te scheiden van den artiest-filosoof die wij in “The Sanity of Art” en “The Perfect Wagnerite” leerden kennen.
Men dient zich van deze schier al-zijdige werking der belangstelling en begaafdheid van dezen elastischen arbeider goed op de hoogte te stellen wil men in staat zijn hem te begrijpen
| |
| |
in de volle realiteit en bewegelijkheid van zijn wezen. Het dikwijls zoo averechtsch begrijpen zijner tooneelspelen, dat meest populaire, meest tot de menigte doorgedrongen deel van hem, ligt juist aan de niet- of slechts oppervlakkige kennis van zijn zoo uitgebreiden en beteekenisvollen werkkring als kritiker, als socialist, als algemeen hartstochtelijk hervormer der innerlijke en uiterlijke levens-verschijningen.
Als Fabian verloochent Shaw geen oogenblik zijn meest markante eigenschappen, een intellektueele oprechtheid en vastberadenheid die geen grenzen kent, een onwrikbaren wil die recht op zijn doel afgaat, een verzet tegen al wat voos is, tegen den schijn op welk gebied, in welken vorm ook, een absolute zuiverheid van visie en bestreving die onoverwinnelijk blijkt ook voor de dogmatiseerende redeneering zijner eigen partij, een “straightforwardness,” een scherpzinnigheid van intuitie die hem buiten eigenlijk elk partijverband om, toch voor den vooruitgang geestelijk en maatschappelijk de geweldigste kracht doet zijn. De geestdrift van zijn propaganda voor zijn Levens-visie, voordat wat men niet lang geleden durfde schimpen met den naan “tendenz” is alles overheerschend, het is mèt zijn eclatante geestigheid, zijn genialiteit zelf. Shaw is het meest welsprekende bewijs hoe allerlei bedenkingen en theorieën in zake kunst feilbaar zijn, hoe werkelijk elke afpassing ijdel is, waar Genie zich het woord verschaft.
Hoe verbleeken niet alle vooropgestelde beweringen van den vorm die alles moet zijn, van zuivere woordkunst etc., voor het bevelend vermogen dat den inhoud versmeltend in de lichtlaaie vlam van overtuiging en wil, van doel en bewustzijn, het propagandisch pamflet een litterair meesterstuk doet zijn, en de dramatische kunst een school der propaganda!
Hoe verdwijnen hier niet alle theorietjes, die den mensch en het leven opsluiten in broeihokjes van zelfgenoegzame bekrompenheid, waar de socialist met de volle kracht eener beteekenisvolle individualiteit zich opheft tot een altijd zelfstandig blijvende persoonlijkheid, waar de artiest zich filosoof voelt en omgekeerd, waar een intensief voelen ten spoorslag wordt tot een altijd verder voortdringend denken, waar bij den meest humanen zin voor samenwerking en het zich onafgebroken in dienst stellen
| |
| |
der hoogste menschelijke belangen, ten slotte toch de zelfstandige oorspronkelijkheid intakt blijft.
Maar om tot den Fabian terug te keeren. De gangbare meening die den Fabian Shaw eenvoudig beschouwt al een intellektueelen socialist, is hier, na het bovenstaande vereischt het geen verder betoog, op een dwaalspoor. Zijn gevoel is hier als overal niet minder dan zijn intellekt spoorslag tot formuleering der gedachten en handelingen. Wel verre van zich te laten vangen in de netten der socialistische of filosofische dogmatiek is en blijft Shaw de artiest-humanist bij uitnemendheid, die zich door het doornig struikgewas der “principieën-Reiterei” henen, den weg vrijhoudt voor de vrije elastische beweging van zijn denken en doen, die hem levensvoorwaarde is.
Oprecht, ja onwrikbaar socialist, d.w.z. geloover in de emancipatie der arbeiders, als in de natuurwet, geloover in de normaliseering en transformatie der maatschappelijke verhoudingen, onbarmhartig aan de kaak-steller van de “upper-ten” in hun ziellooze en schijnheilige conventie, van de bourgeoisie in hunne angstvallige deftigheid, vervalt hij echter niet in de algeheele minachting zijner eigene, de middelklasse of in een ietwat naieve en bedriegelijke idealiseering van het volk. Fijn en diepzinnig psycholoog als hij is, verliest hij de zwakheden der menschelijke natuur die zich in elke klasse herhalen, geen oogenblik uit het oog, en vergeet hij nooit hoe de edelste revolutionnairen en volks-leiders zijn voortgekomen uit het midden der burgerij, ja zelfs uit vorstelijke geslachten. Waren het niet Bakounin en Kropotkine, uit den militairen adel gesproten die behoorden tot den uitersten vleugel der hervormers? Zijn niet Marx, Lasalle, Hyndman, William Morris, die even als hijzelf de roode vlag omhoog heeschen, zonen der bourgeoisie?
En is ten slotte niet juist dikwijls het volk, in zijn ingeboren liefde voor conventie, voor vorstelijk vertoon en praal, in zijn haken naar het zelf-bourgeoisie worden en zelf deftig kunnen doen, onvatbaar gebleken voor den hoogen geest der revolutie?
Het is dit inzicht, waardoor Shaw zich gedrongen voelde onder de tallooze socialistische en anarchistische groepen die in Londen in de laatste 25 jaren der 19e eeuw zich samenstelden “the Fabian Society” de voorkeur te geven.
| |
| |
Deze vereeniging had oorspronkelijk haar bestaan te danken aan de scheuring eener andere partij, n.l. van die, genaamd The Fellowschip of the New Life’ die omstreeks 1883 ijverig vergaderde en een blad uitgaf ‘Seed-time’ genoemd. Het meest socialistisch deel der leden scheidde zich af en vormde een eigen organisatie, die weldra als ‘The Fabian Society’ zich een eigenaardige plaats wist te veroveren in het algemeen bewegen der wereldstad. Onder de eerste harer leden vinden wij de namen van mannen en vrouwen van beteekenis en van veel-zijdige werkkracht, van welke de eene helft opkwam voor het meer theoretisch en litterarisch gedeelte, terwijl de andere helft als leden van parlement of van de stads-raad practisch politieke en sociale arbeid verrichtte. In enkele en wel in de meest begaafde vertegenwoordigers dezer unie vinden wij beide soorten van werk vereenigd. Mr. en Mrs Sydney Webb en Bernard Shaw geven van deze vereeniging van theorie en praktijk de meest schitterende voorbeelden. Over het geheel kenmerkte deze groep werkers zich door een hooge graad van veel omvattende belangstelling en intelligentie en werd hun organisatie een centrum van kultuur.
De vereeniging vond plaats onder de volgende leuze: For the ‘right moment you must wait as Fabius did most patiently when warring against Hannibal though many censured his delays, but when the time comes you must strike hard, as Fabius did, or your waiting will be in vain, and pointless.’
Hier dus was in den revolutionnairen geest die bezinning, die redelijkheid der Rede bezonken, die hem de beste kans van slagen geeft en voor nuttelooze krachts-verspilling behoedt.
Het hoofdbeginsel der Fabians is revolutie door constitutioneele middelen, en Bernard Shaw die in 1884 lid werd dezer vereeniging, heeft ondanks zijn onvermoeid revolutionair propaganda dit beginsel altijd geëerbiedigd. Zijn optreden in vergaderzaal en in geschrift is vastberaden, beslist, altijd door en door karaktervol en ondubbelzinnig, maar zijn scherpziende blik doorziet niet minder in hun zwakheid ‘the gushing enthousiasts, who mistake their own emotions for public movements’ dan de behoudende achterblijvers; beiden geeselt hij met zijn ironie, en beiden, even weinig in staat hem te begrijpen wenden zich boos geworden
| |
| |
van hem af, om hem later als spottend cyniker en niet ernstig man af te breken.
De onstuimige jonge socialist tot wien Shaw zegt: ‘Become efficient at your own particular trade profession first and then tell every one you are a socilist;’ deze jeugdige heethoofd verwoed over de verstandige raad, loopt over naar het kamp der bekrompen dogmatikers die met een soort botte ‘cock-sureness’ elke idealiteit die zich niet precies uit als de hunne achterdochtig wantrouwen.
Zeer belangrijke en karakteristieke kritische studies en opstellen van Shaw zijn uitgekomen als ‘Fabian-Tracts’, d.w.z. als traktaatjes, n.l. propaganda litteratuur der Fabian Society. Het zou ons te ver voeren, ook van dezen wederom enkelen afzonderlijk te bespreken.
De op nieuw uitgave van vele dezer geschriften is een bewijs hunner meer dan tijdelijke waarde; inderdaad zijn het litterarische documenten, die, wil men Shaw in den grond van zijn wezen leeren kennen, gelezen moeten worden. Bovendien geven zij ons een treffend beeld van het Londen dier jaren in intellektueele worsteling met de geestelijke en maatschappelijke problemen van onzen tijd; van de worsteling der maatschappij om zich aan te passen aan de reusachtige ontwikkeling van het modern produktie-vermogen en der industrie; van de worsteling van den menschelijken geest om in zijn steeds hooger klimmenden graad van bewustwording nieuwe steunpunten en nieuwe beginselen te vinden voor zijn religieus-ethisch-aesthetische ontwikkeling.
Want Shaw, er moet met nadruk op gewezen worden, was een der eerste om den strijd onzer dagen in zijn tweevoudigheid te herkennen en hem energisch en zonder ophouden van beide zijden toe te lichten. Het is in dit feit dat het geheim ligt van de ongebrokenheid zijner kracht, van zijn invloed die de verschillende ineenzinkingen van onzen tijd overlevend, nog op dit oogenblik een der meest beduidende is voor onze kultuur.
Shaw is in elk opzicht een geniaal ekonomist, d.w.z. een hater van verspilling van Levensmateriaal en Levens-kracht zoowel in ideeële als materieele Levens-benoodigdheden.
Hij stelt de dwaasheid aan de kaak van een stadsbestuur,
| |
| |
dat bezuinigen wil op essentieele levens-elementen als water, gas, middelen van verkeer en maatregelen voor gezondheid, zoowel als de dwaasheid van het kerkbestuur dat de schoone kathedralen voor den waarachtig vrome ontoegankelijk maakt, door hun absurde uit den tijd gevallen prediking en hun hol en leelijk geworden uiterlijk schijnvertoon.
Hij is de moralist à outrance, die de zedeloosheid der verouderde moraal ontbloot, en in zijn hoogste eischen voor een zuiver, mooi en hernieuwd Leven dat het bestaande en door de conventie krampachtig vastgehoudene aan een vlijmend-scherpe kritiek onderwerpt. Hij is de dokter der doktoren, de hygieniker die individu en samenleving genezen wil in het versterkend bad eener rationeele askese.
Het is over al deze dingen dat Shaw niet moede wordt te spreken en te schrijven minder als profeet dan als practisch sociaal arbeider in alle kringen der samenleving, en als artiest, die het Leven ziet, onderzoekt en beoordeelt. Zijn opvatting van socialisme is niet zoozeer een bepaalde na te jagen gelukstoestand, dan wel de voorstelling eener gansche rij mogelijkheden om mensch en samenleving op een hooger plan te heffen volgens de lijnen eener zich steeds ontwikkelende natuur-evolutie die plaats grijpt niet alleen in de uiterlijke ekonomische verhoudingen der maatschappij, maar evenzeer in het innerlijk voelen en denken der menschheid. Zijn hoofdbeginsel luidt zooals een zijner bondgenooten uitdrukt: ‘so to affect the social germ in the human constitution as to urge it into an endeavour against all impediments to its full development.’
Wat Shaw tracht er door woord, daad en voorbeeld in te drijven bij de menschen is: de erkenning der noodzakelijkheid van een behoorlijk georganiseerde groep van specialiteiten voor maatschappelijk werk, die tracht de politieke macht in handen te krijgen om haar te gebruiken voor het regelen der sociale belangen en voor het scheppen van een maximum van vrijheid binnen een minimum van staatsbeheer, dat de plaats zal vervangen van het kapitalistisch, tyrannisch albeheer.
Shaw erkent geen ander klassen-onderscheid als dat van karakter en doet zich hiermede kennen als de sociaal-ethiker en ethisch-socialist van zuiverste en hoogste doeleinden.
| |
| |
Zijn, uit vertwijfeling over de schijnheiligheid der hedendaagsche religieus-ethische en sociale toestanden geboren spot, geldt de ‘would be,’ de ‘sham’moraliteit eener schaamtelooze conventie, eener prediking die geen voeling meer heeft met den eigen tijd, van een godsdienst waaraan elke wetenschappelijke grondslag ontbreekt.
Zijn socialisme is de zelf-bewustte aanwending der menschelijke vermogens in dienst der gemeenschap, in dienst van een voller, dieper en waarachtiger individueel en sociaal Leven, een Leven gebaseerd op bekwaamheid en kracht, op zelf-bewustzijn, in plaats van op ootmoed en onmacht.
Ten slotte blijkt het ideaal van dezen onverbiddelijken realist: de schepping van een toestand in welken de vrijheid van het individu zal samen gaan met een sterk maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel, een toestand in welken geestelijke en sociale solidariteit vereenigd, mensch en samenleving zullen hernieuwen en verheffen.
Dezen Shaw, den Fabian, den hervormer en humanist dient men te kennen, wil men in staat zijn Shaw, den geniaal geestigen schrijver van paradoxaal-ironische tooneelspelen, in den eigenlijken zin zijner tragisch-komische kunst te leeren begrijpen.
30 November 1909. Den Haag.
(Wordt vervolgd.)
|
|