| |
| |
| |
Een dissonant. Pathologisch drama in vijf bedrijven,
door J. Hora Adema.
Vierde bedrijf.
Vijfde tooneel.
Willem dezelfden
(op bitsen toon.)
Vader, waar gaat u heen.
(eveneens)
Zoo, ben jij daar. En je liep daarnet op straat met je vriend Tuijl; 'k heb je toch duidelijk gezien.
Dat is ook zoo; maar 'k ben even teruggekeerd. 'k Had een voorgevoel, dat hier in huis iets heel onaangenaams zou gebeuren tusschen Thilde en u. U is op weg naar haar toe, is 't niet.
- haar aan 't verstand te brengen, dat 't ongelijk aan haar kant is.
Dat is juist niet 't geval. Wij hebben schuld.
Wat? - hoe is 't mogelijk dat je dat zeggen kunt.
Dat is onze opinie gewoon wegcijferen, onze vertrouwbaarheid negeeren, ja ons bijna wantrouwen. Schaam je!
Dat zegt u, vader, omdat u evenmin als moeder in 't wezen der dingen door kunt dringen? 'k Ondervindt dat niet voor den eersten keer.
(driftig]
Willem - neem je in acht!
(zich voor hem plaatsend)
Manlief, in Godsnaam, hou
| |
| |
je kalm uit liefde voor onzen eenigen jongen! (zich tot Willem wendend) Willem laat mij spreken, 'k bid je er om. Zeg, als jij zoo over ons denkt, wat zou je dan willen dat wij deden.
Eerstens dat vader haar met rust laat.
(haar man angstig aanziende)
Goed. Dat zal gebeuren.
(de hand van zijn moeder grijpend)
Dank u, moeder, duizend maal; - en - u - vader (terwijl deze strak voor zich heen ziet) .
(tot Willem)
En wat zou je verder willen. Zeg ronduit alles wat je op 't hart ligt.
Nu goed. Zie's, moeder, en u, vader, want 'k blijf tot u spreken, ook al wilt u 't niet. Wat 'k ben of niet, of 'k dat door eigen schuld geworden ben, of door dien van anderen, 'k zal wachten daarover 'n oordeel te vellen, voor dat 't oogenblik daartoe gekomen is. Toch kan 'k u in een opzicht zeggen wat 'k wel ben: - 'n eerlijk man. Wat met me is voorgevallen, heb 'k u alles verteld - de heele troublante geschiedenis. 'k Heb daarna gevochten om die passie uit me te drijven, en dat zal me ook gelukt zijn, als Thilde me niet den rug toekeert. Maar dan moet ook alles dadelijk beslist worden, en niet na lange morrelpartijen, die weer alles voor me zouden bederven.
Goed; en wat hebben we dan te doen?
Haar vader eerlijk zeggen wat er gaande is, alleen onder die conditie Thilde's hand voor me vragen. Dan blijven we eerlijk, zooals ik eerlijk ben begonnen, eerlijk tegen betere belangen in. Moeder - vader - denk daar 's kalm over na.
(hem op het voorhoofd kussend)
We zullen nadenken, Willem - (terwijl Willem naar den achtergrond treedt) maar blijf bij ons - 't is nu alles weer goed.
Alles weer goed! (naar zijn vader wijzend, die zich van woede staat te verknijpen) - maar zie vader dan toch 's!
(Hij treedt haastig van den achtergrond af, nog even verwilderd naar zijn vader omziende).
| |
| |
| |
Zesde tooneel.
Van Helden, Mevr. van Helden, Corij.
(op vleierigen toon).
We zullen doen wat hij vraagt, is 't niet? (terwijl de heer van Helden zwijgt) manlief, toe, zeg ja!
Denk toch 's even na. 't Gaat voor Willem op leven en dood. De eenige manier om er nog wat van terecht te brengen, wijst Willem ons aan. Daarom toe, 'k bid je er om - schrijf dien brief - (na een pauze) toe, uit liefde voor mij - daarom alleen.
Nou, als je 't dan wilt - zal ik 't doen - maar alleen voor joù.
(hem een kus gevend).
Dank je! - dank je!
Dan moet je Thilde ook even hier laten komen. 'k Wil haar eerst nog spreken.
Als je kalm wilt zijn, ja? (na haar man nog even te hebben aangezien, gaat zij naar de deur links en roept om de deur) Thilde!
(Thilde treedt van rechts op, met een brief in de hand).
| |
Zevende tooneel.
Thilde, dezelfden.
Meneer wou je nog even spreken, voordat we verder gingen.
'k Wou je zeggen, Thilde, dat je optreden tegenover ons me bepaald heeft gegriefd.
't Spijt me, meneer, maar u heeft daar niet de minste reden toe.
Je durft zoo tegen mij te spreken?
Als waar is, wat 'k zeg? - Ja, zeker durf 'k dat.
| |
| |
Daar ben 'k nu toch den langsten tijd geweest. 'k Krijg daar juist brieven van m'n vader en van 'n zekere donairière van Beukenhorst uit Utrecht. Mijn vader schijnt uit Londen aan haar geschreven te hebben, toen hij daar toevallig hoorde, dat z' een gezelschapsdame noodig had.
Zoo. En - wat schrijft die donairière.
Ze vraagt me, zoo gauw mogelijk over te komen.
Nee, mevrouw, voor een maand of vier, om eerst 's kennis te maken, voordat 'k daar definitief in betrekking kom.
En je vader - wat schrijft die?
Dat 'k zoo gauw mogelijk aan dat verzoek moet voldoen, omdat de aanbieding van onzen kant is gekomen.
Maar dat doe je toch niet - onder deze omstandigheden.
Hoe kan 'k dat nu laten, mevrouw, als m'n vader dat absoluut wil.
Maar - wat moet er dan met Willem gebeuren, als je weg gaat!
't Is immers maar voor korten tijd. Mijn vader kan in dien tijd de noodige informaties nemen, en toestemming geven tot ons engagement. Dan ziet u me natuurlijk terstond weer hier.
En - als hij Willem 's geen acces geeft - hij 's heel streng, dat weten we.
Dan - zal 'k me houden aan wat hij wil, ook al breekt 't me voor m'n heele leven.
Dus je gaat - in elk geval.
Dan zeg ìk je om hier te blijven - uit naam van je vader, die niet weet hoe hier de omstandigheden zijn.
Daartoe heeft u niet het recht!
U weet van drift niet meer wat u zegt!
Dat kan wel zijn, maar ik verbied je om me
| |
| |
nog langer zoo tegen te spreken. Je toon hindert me meer dan 'k je zeggen kan.
Omdat men u hier altijd naar den mond heeft gepraat - niemand u ooit heeft durven zeggen waar 't op stond.
(op Thilde toetredend, maar tegengehouden door zijn vrouw).
Zeg jìj dat!
Thilde, in 's hemelsnaam, ga heen!
Nee, mevrouw, née! - 'k wil spreken!
Dan - Willem! - (Willem komt gejaagd van den achtergrond op, en treedt op zijn vader toe).
| |
Achtste tooneel.
Willem, dezelfden.
(zijn vader strak in de oogen ziende).
U denkt dat 'k gek ben geworden - nu 'k op eens weer zoo voor u sta - daar 's misschien wel wat van aan!
(zich aan haar man vastklemmend).
Willem, 't mag tusschen je vader en jou niet tot 'n uitbarsting komen - dat wil 'k niet - dat wil 'k niet!
Dat wòu 'k ook niet, moeder. Daarom ging 'k heen zoo net - maar onderweg gebeurde er iets, dat me tot spreken dwingt. 'k Heb haar teruggezien - mooi Klaartje! ha! ha!
Ploert van 'n jongen, hou je...
't Is uw schuld, ja, ja, uw schuld, dat 't zoover met me kwam. U hebt me overgehaald hier te blijven, u hadt moeten voorzien wat gebeuren zou, wat gebeuren moest!
Hou je mond, of 'k jaag je uit mijn huis!
Dat wil 'k niet, nooit! - 'k Wil zeggen, alles, 'k wil den laatsten droppel giftige waarheid uit me persen, die in me is. 'k Merk dat mijn kracht te kort is geschoten, 'k heb haar nog lief! - 'k heb haar nog lief!
Vervloekt! (tot zijn vrouw, die zich aan hem vastklemt) laat me los, of...
(zijn vrouw van zich afduwend, en Willem in
| |
| |
de borst grijpend).
Dan! -
(zich losrukkend).
Vader!
(Hij vliegt opnieuw op Willem aan, die terugwijkt. Voordat hij bij Willem is gekomen, heeft Mevr. van Helden, van wie hij zich heeft losgerukt, zich opnieuw aan hem vastgeklemd, en hem tegengehouden. Corij doet hetzelfde bij Willem.)
(Zij uiten tegelijkertijd dien kreet, op het oogenblik dat zij op den heer van Helden en Willem toesnellen. Deze blijven op de plaats staan, de eerste in een uitdagende houding, de tweede als ontnuchterd. Thilde is teruggeweken naar de deur links, waar ze zich aan vastklemt).
(op een stoel neervallend en schreiend haar gelaat in haar handen verbergend; na een korte pauze).
Moet dat nu tòch het einde zijn!
(Wordt vervolgd.)
einde van het vierde bedrijf.
|
|