De Nieuwe Gids. Jaargang 16
(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 530]
| |
Eerste tooneel.
Willem, Tuijl.
Tuijl
(voor Willem staande, die op een sofa ligt; Tuijl heeft een briefje in de hand).
Wat is er nu weer aan de hand; 'k krijg daar net 'n haastig briefje om bij je te komen.
Willem.
Beroerde boel! 'k Heb 'n groote stommiteit begaan - daarom wou 'k dat je even kwam.
Tuijl.
Welke stommiteit?
Willem
(opstaande).
'k Heb me aan Thilde gedeclareerd.
Tuijl.
Wat - zoo op eens? - tegen m'n waarschuwing in?
Willem.
En zonder dat ik 't wou - uitgelokt door 'n te vriendelijk woordje van haar kant.
Tuijl.
Maar verdomde bohémien die je bent - ben je dan geboren om alles in de war te schoppen? - Want daar is 't natuurlijk weer op uitgedraaid - dat zie 'k al aan je ongelukkig gezicht.
Willem.
Ja. 'k Had nog kans, maar toen 'k haar zei, wat er achter zat, was 't op eens mis. Toen bedankte ze er voor me 'n gedecideerd antwoord te geven.
Tuijl.
Natuurlijk. Wat wou je dan anders. Zoo'n meisje kan zich niet over zulke dingen heenzetten. Hoe ben je er dan | |
[pagina 531]
| |
ook toe gekomen haar iets te vertellen van die ouwe historie; dat was toch ook heelemaal niet noodig.
Willem.
Wel nee - maar toen 'k zoo aan 't praten was -
Tuijl.
- ben 'k ongemerkt te ver gegaan. Ja, ja, dat kennen we - dat werken zonder remtoestel, dat vervloekte gemoedsleven eerlijk en oprecht, maar uitbarstend tegen je beste belangen in. 't Is jammer, verduiveld jammer - och, 't zou heusch geen schurkenstreek zijn geweest, als jij je dat niet had laten ontvallen.
Willem.
Enfin. dat kan wel zijn. Maar 't is toch eerlijker zoo.
Tuijl.
En Vosmeer, wat zegt die er van?
Willem.
Vosmeer spreek 'k heelemaal niet meer. Met onze vriendschap is 't uit. 'k Heb me er nooit over heen kunnen zetten, dat hij die kwestie zoo kras heeft aangepakt, en er in 't publiek over gesproken heeft. Ronduit gezegd - vooral dat laatste heb 'k hem kwalijk genomen.
Tuijl.
'n Heele eer, dat je mij nog als vrind beschouwt.
Willem.
Hebben wij dan niet veel punten van overeenkomst tegenover een grof bewerktuigde wereld, en houdt dat ons niet bij elkaar?
Tuijl.
Ja - en 'k wil ook heel graag vrinden met je zijn, als je 't me dan maar niet kwalijk neemt, dat 'k die declaratie een idiotenstreek vind. En verder - heeft ze je boutweg afgescheept - of je nog hoop gegeven.
Willem.
Dat laatste, ja. Ze heeft me gezegd, dat ze niet anders kon doen dan haar vader alles vertellen.
Tuijl.
Daar heb je 't nou met je subtiele stommiteiten!
Willem.
Je wilt zeggen, dat haar vader nooit zijn toestemming tot een engagement zal geven.
Tuijl.
Natuuriijk niet. Of je zou moeten probeeren hem 'n willekeurig verhaal op te disschen, wat toch ook niet mogelijk is.
Willem.
Nee. 'k Wil voortgaan zooals 'k begonnen ben. Subtiel stom, dat's goed - maar eerlijk.
Tuijl.
Dan is ze voor je verloren. Daar kun je vast op an.
Willem.
Daar ben 'k ook bang voor. Ze heeft me wel gezegd, | |
[pagina 532]
| |
dat we dan toch altijd vrinden zouden blijven, en 'k dacht ook 'n oogenblik dat 'k daar wat aan hebben zou, maar och, wat geeft mij au fond zoo'n vischbloedige vrindschap! - Niets?
Tuijl.
Dan is 't heelemaal fini.
Willem.
Ja.
Tuijl.
En toch - 'k dacht dat je haar wel apprecieerde - laten we eerlijk zijn - als surrogaat.
Willem.
Nu ja - tot nu toe - maar zie je, och, je weet niet wat 'n helsche warboel 't in m'n hersens is. Want nog stel 'k me dat beredeneerd geschrijf niet voor met haar vader, of 'k krijg 'n gevoel van onverschilligheid en afkeer zooals vroeger, als m'n moeder bezig was een of ander bloedarm engagementje voor me in elkaar te zetten. Nu 't niet kan zooals ik dat wil, met een alle bezwaren voor zich uitjagend, wild opbruisend gemoedsleven, zonder die mislijke, methodische formaliteiten, begint me 't zaakje alweer te degouteeren, voordat 't nog aan 't rollen is.
Tuijl.
Dan begrijp 'k je heelemaal niet meer! 'k Dacht dat je den laatsten tijd veel normaler, kalmer was geworden, dat je weer trek had in gezonde kost.
Willem
(peinzend; een oogenblik voor zich uitstarend).
Dat was 'k ook. 'k Voelde me rustiger, kalmer. 'k Begon te begrijpen dat wat 'k vroeger suf, banaal noemde, wat me stomp liet, wel degelijk goed was, en in staat me prettig aan te doen. Dat had 'k aan haar versterkenden invloed te danken, (op woesten toon) maar nu - nu me in mijn val eerst dat eene houwvast door de vingers glijdt, en 'k merk dat ook 't tweede me ontglippen gaat, nu 'k voel dat dat onrustige, gejaagde, dat angstige vooral opnieuw in me komt opzetten, nu..... O, je zult zien, Tuijl, dat 'k nog veel verder achteruit word getrapt dan waar 'k weg kwam.
Tuijl.
Dan komt ook die ouwe passie weer bij je op. Zeg of 'k lieg.
Willem.
Dat is zoo, Frans! - Vervloekte meid! - of alles wat 'k van haar weet, en waar 'k op spuw, dat wreed ignobele, dat cynisch valsche me van haar af zal kunnen houden - ik weet 't niet - ik weet 't niet! | |
[pagina 533]
| |
Tuijl.
Dan - dan ben je heelemaal voor den duivel. Of je moest je heen kunnen zetten over wat mooi Klaartje deed.
Willem.
Dat kan 'k niet; dat zal 'k nooit kunnen. Daarom wil 'k niet toegeven aan mijn gevoel, maar er tegen vechten tot 't laatste toe. Niet alleen om mezelf, maar ook om haar, nu ze me duidelijk heeft doen merken dat ik haar niet onverschillig ben.
Tuijl.
Oho, halt 's even; nou zeg je iets, dat niet op liefde wijst.
Willem.
Nee, op plichtbesef! - Dat is m'n allerlaatst houwvast.
Tuijl.
Dat 's er een van heel zwak soort.
Willem.
Dat voel 'k zelf heel goed. Enfin, als dat me in den steek laat, dan is er altijd nog iets, dat me verhinderen zal, nog verder naar omlaag te tuimelen: 'n kogel door de hersens, dan 's alles uit.
Tuijl.
Dat 's nou heelemaal niks voor jou.
Willem.
Dan - naar den duivel met haar - met mezelf - naar den duivel met zoo'n leven! (naar den achtergrond gaande).
Tuijl.
Waar ga je heen.
Willem.
Ik? - 'k weet 't niet. 'k Dwaal - den heelen dag als 'n gek door huis - kamer in, kamer uit, en de anderen doen als ik. Kom mee, Frans, laten we de straat maar 'n eind oploopen.
Tuijl.
Uitstekend. Alleen - je weet, je hebt je altijd zoo weinig mogelijk vertoond om niet de kans te hebben mooi Klaartje tegen 't lijf te loopen. Laten we daarom liever wat in 't park gaan wandelen.
Willem.
Nee, daar kan 'k het net zoo min uithou'en als in huis - trouwens, ze woont hier aan 't ander eind van de stad - dat soort van volk verplaatst zich niet. (Willem en Tuijl treden naar den achtergrond af. Corij en Thilde treden van links op).
| |
Tweede tooneel.
Corij, Thilde.
Corij.
Thilde, hoe is 't mogelijk. Heb je Willem dàt kunnen zeggen, toen hij zich aan je declareerde? | |
[pagina 534]
| |
Thilde.
Mocht ik in mijn omstandigheden anders doen?
Corij.
Terwijl je van 'm houdt?
Thilde.
Dat heb 'k nog nooit aan iemand gezegd; ook niet aan hem.
Corij.
Nu ja, maar hij heeft 't dan toch kunnen merken.
Thilde.
Dat doet er trouwens niets toe af! 'k Heb 'm dat antwoord ook gegeven, omdat hij zoo eerlijk was me te zeggen, dat er wat anders achter zat.
Corij.
'k Zou vertrouwen zooals 'k liefhad.
Thilde.
'k Vind je verbazend oppervlakkig, Corij.
Corij.
En 'k vind jou akelig beredeneerd, heelemaal geen jong meisje.
Thilde.
Je spreekt zoo, omdat je partijdig bent.
Corij.
En jij doet zoo omdat je met 'm speelt.
Thilde.
Dat 's zoo onbillijk mogelijk.
Corij.
Anders had je 'm dadelijk aangenomen.
Thilde.
We schijnen over die kwestie geheel anders te denken. Als je maar wist wat er achter zat, dan -
Corij.
En wat is dat dan?
Thilde.
'n Vrouw, die hij vergeten wil en niet kan. Nu moet ik er voor dienen om hem die vrouw te doen vergeten. Dat 's toch 'n bewijs dat hij die vrouw nog liefheeft, en mij onmogelijk kan liefhebben zooals dat moet.
Corij.
En dus wat wil je dan?
Thilde.
(terwijl Mevr. van Helden van rechts optreedt)
Meer zekerheid dat hij me werkelijk liefheeft, en me niet alleen wil voor steun. Is daar nu iets onbillijks in? - Mevrouw (tot Mevr. van Helden) u heeft dat laatste gehoord - wat zegt u daar nu wel van?
| |
Derde tooneel.
Mevr. van Helden dezelfden
Mevr.
Wat ik daar van zeg? Wel dat 'k dat verbazend overdreven vind. Willem is een veel te goeie jongen om je te bedriegen. | |
[pagina 535]
| |
Thilde.
'k Zeg alleen dat hij misschien zichzelf bedriegt, als hij zich verbeeldt dat hij van me houdt.
Mevr.
Dat kan hij niet.
Thilde.
Wat's dat nu! - Wie zou dat niet kunnen,
Mevr.
Hij niet. Dat bezweer 'k je als moeder!
Thilde.
Mijn vader zal er misschien wel anders over oordeelen, mevrouw.
Mevr.
Je vader? - O, die kent ons te goed om te denken dat ik zoo iets zou kunnen zeggen, zonder ook rekening te houden met jou geluk.
Thilde.
Dat's nog geen reden voor mij, mevrouw, om in uw geest te handelen, en op stel en sprong mijn jawoord aan Willem te geven. Ik wil eerst absolute zekerheid, dat hij mij liefheeft. Hoe ben ik anders verantwoord tegenover Willem zelf?
Mevr.
O, wat dat aangaat - die verantwoording nemen wij op onze rekening.
Thilde.
Daarmede kom ik niet verder, mevrouw.
Mevr.
Maar Thilde, denk dan toch's om Willem zelf; hij's op eens weer zoo gejaagd en onrustig geworden, dat 'k me vreeselijk ongerust over hem maak.
Thilde.
Wat bedoelt u?
Mevr.
Dat hij zich wel's te kort zou kunnen doen, als je niet bijtijds toegeeft, Thilde.
Thilde.
Dat geloof 'k niet, mevrouw. Maar voelt u nu niet dat juist die onnoodige angst u zoo onbillijk tegen mij doet zijn? (naar rechts gaande) 't Is wel treurig dat geen van u allen mij begrijpt.
Corij
Waar ga je heen?
Thilde.
Naar m'n kamer - 'n brief schrijven aan m'n vader, en hem vragen of hij hier wil komen.
Mevr.
Meen je dat werkelijk?
Thilde.
Ja, vast. mevrouw. (Thilde treedt naar rechts af; van Helden treedt van den achtergrond op.)
| |
[pagina 536]
| |
Vierde tooneel.
Van Helden, Mevr. Corij.
van Helden
(haastig)
Wat is er nu aan de hand? 'k Kwam daar op straat Willem tegen met dien vriend van hem - 'k geloof niet eens dat hij me zag. Wat is hem overkomen - is er iets gebeurd? - Ja, ja, ontken 't maar niet.
Mevr.
'k Zal je zeggen - als je me belooft kalm te zullen blijven.
van Helden,
Nu ja, - maar - zeg toch wat er is!
Mevr.
Willem heeft zich aan Thilde gedeclareerd.
van Helden.
En?
Mevr.
Ze heeft 'm den bons gegeven.
Corij.
Dat 's niet heelemaal waar, mama!
Mevr.
Nu ja, ze heeft 't dan toch zoo in beraad genomen, dat er van den heelen boel wel niets zal komen.
Corij.
U overdrijft, mama.
van Helden.
(tot Corij)
Hou' je stil, Corij (tot zijn vrouw) maar wat heeft ze dan gedaan.
Mevr.
Ze heeft Willem niet dadelijk aangenomen, omdat ze er eerst haar vader over spreken wil. Dat wij de verantwoordelijkheid van een dadelijk engagement op ons nemen, doet niet mee. Als dat ons geen klap in 't gezicht geven is, weet ik 't niet!
van Helden.
Dat 's werkelijk kras!
Mevr.
Haar vader is de eenige, met wien ze over deze kwestie confereeren wil.
Corij.
Zòò heeft ze 't niet gezegd.
van Helden.
Corij, nog's, hou' je stil. Natuurlijk is haar vader de persoon, die voor alles hier heeft te beslissen, maar om ons zóó te negeeren, is toch al te ergerlijk.
Corij.
Vader, laat me één woordje zeggen. Mama is boos op Thilde, en maakt daarom alles erger dan 't is.
Mevr.
O, o!
van Helden.
Dat heb jìj niet te beoordeelen.
Corij.
Dat kan wel zijn, maar 't is toch zoo. Mama geeft aan alles een verkeerde uitlegging. | |
[pagina 537]
| |
van Helden.
Je bent brutaal!
Corij.
'k Doe niets dan ons nieuw systeem van waarheidspreken in toepassing brengen,
van Helden.
(driftig)
Corij? (zich beheerschend) en waar is Thilde?
Mevr.
In de kamer hiernaast; daar schrijft ze 'n brief aan haar vader.
van Helden.
Zoo; dan zal ik haar wel 's tot rede brengen. (Willem treedt van den achtergrond op.)
(Wordt vervolgd.) |
|