De Nieuwe Gids. Jaargang 16
(1900-1901)– [tijdschrift] Nieuwe Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 497]
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 16. Deel 11]Portugeesche brieven. Vertaald door Arthur van Schendel.Tweede Brief:Je luitenant heeft me zoo juist verteld dat een storm je genoodzaakt heeft in een haven van het Koninkrijk Algarve schuiling te zoeken; ik vrees dat je veel hebt geleden op de zee, en deze vrees heeft mij zoodanig vervuld dat ik aan al mijn bekommernissen niet meer gedacht heb. Ben je wel overtuigd, dat het je luitenant nader aan het hart ligt wat er met je gebeurt dan mij? Waarom is hij beter ingelicht en waarom dan heb je mij niet geschreven? Ik ben wel ongelukkig zoo je daar nog geen enkele gelegenheid toe hebt gevonden sints je vertrek, en ik ben het nog veel meer zoo je die wel gevonden hebt zonder te schrijven. Je onrechtvaardigheid en je ondank zijn buitenmatig, maar ik zou wanhopig wezen zoo zij je eenig kwaad aanbrachten, en ik wil veel liever dat zij ongestraft blijven dan dat ik er over gewroken wierd. Ik verzet me tegen alle blijken die mij moesten overtuigen dat je mij geenszins bemint, en ik gevoel mij wel veel meer gestemd mij blindelings over te geven aan mijn Hartstocht, dan aan de redenen die je mij geeft mij te beklagen over je geringe achtzaamheid. Wat zou je mij veel kommernis bespaard hebben indien je manier even lauw geweest ware de eerste dagen dat ik je zag als zij mij toeschijnt sedert eenigen tijd. Maar wie zoude, als ik, niet misleid wezen door zooveel innigheid en wien zoude zij niet oprecht zijn toegeschenen. Wat valt het moeilijk te besluiten om voor langen tijd de goede trouw te verdenken van hen die men liefheeft! ik zie wel dat de geringste verontschuldiging voldoende voor je is, en | |
[pagina 498]
| |
zonder dat je de moeite doet mij die te bieden, dient de liefde die ik voor je heb je zoo getrouwelijk, dat ik er niet toe komen kan je schuldig te vinden dan alleen om te genieten van de heerlijke vreugde om zelve je weder te rechtvaardigen. Je overwon mij met je aandrang, je stak mij aan met je vervoeringen, je liefheid betooverde mij, je geloften schonken mij zekerheid, maar de hevigheid van mijn eigene liefde verleidde mij, en de gevolgen van dit begin, zoo heerlijk, zoo gelukkig, zijn niets dan tranen, dan zuchten en een treurige dood, zonder dat ik er eenig medicijn voor kan vinden. Het is waar dat ik de verwonderlijkste vreugden heb gehad door je lief te hebben, maar zij kosten mij vreemde smarten en alle ontroeringen die je mij veroorzaakt zijn bovenmatig. Zoo ik mij tegen je liefde wederstrevend verzet had, zoo ik je eenige reden tot grief en jaloerschheid had gegeven om je liefde nog meer aan te wakkeren, zoo je eenige gekunstelde manier hadt opgemerkt in mijn gedrag, kortom, zoo ik mijn verstand had gesteld tegen de natuurlijke genegenheid die ik voor je heb en die je mij dra leerde kennen (ofschoon mijn pogingen daartoe ongetwijfeld nutteloos geweest zouden zijn), dan zou je mij hard hebben mogen straffen en van je macht gebruik gemaakt hebben. Maar ik vond je lief voor je mij gezegd had dat je me beminde; je toonde een groote Passie voor mij waar ik verrukt over was, en ik gaf er mij geheel aan over je tot zinneloos toe lief te hebben. Jij was niet verblind zooals ik - waarom liet je mij dan in den toestand komen waar ik in ben? Wat wilde je van al mijn vervoeringen die niet anders dan je lastig konden wezen? Je wist wel dat je niet altijd in Portugal zou blijven, waarom dan koos je mij hier uit om mij zoo ongelukkig te maken? Zonder twijfel zou je in dit Land een vrouw gevonden kunnen hebben die mooier is dan ik en met wie je evenveel pleizier gehad zou hebben, wijl je hierin slechts het grovere zoekt; die je trouw bemind zou hebben zoolang ze je zag, wie de tijd had kunnen troosten over je afwezigheid, en wie je zonder bedrog had kunnen verlaten en zonder wreedheid. Deze handelwijs is wel meer | |
[pagina 499]
| |
van een Tyran op vervolging belust, dan van een Minnaar die aan niets moet denken dan aan behagen. Helaas, waarom ben je zoo gestreng jegens een hart dat je zoo toebehoort? Ik zie wel dat je je even gemakkelijk van mij afkeert als ik mij door je liet overtuigen. Zonder al mijn liefde noodig te hebben, en zonder mij verbeeld te hebben dat ik iets buitengewoons gedaan hadde, zou ik mij verzet hebben tegen veel sterker overredingen dan die kunnen zijn, die jou genoodzaakt hebben mij te verlaten; zij zouden mij wel onbeduidend geschenen hebben, en er zijn er geen die mij van je weg hadden kunnen rukken. Maar je wilde van de voorwendsels profiteeren die je hadt om naar Frankrijk terug te keeren; er vertrok een schip - waarom liet je het niet vertrekken? Je familie had je geschreven, weet je dan niet van al de kwellingen die ik van de mijne te verduren had? Je eer verplichtte je mij te verlaten, heb ik iets om de mijne gegeven? Je waart verplicht je Koning te gaan dienen, als alles wat men van hem zegt waar is heeft hij je hulp gansch niet noodig en zou hij je geëxcuseerd hebben. Ik zou maar al te gelukkig geweest zijn zoo wij ons heele leven samen hadden kunnen doorbrengen. Maar aangezien een wreede afwezigheid ons scheiden moest geloof ik dat ik tevreden mag zijn dat ik niet ontrouw geweest ben, en voor alle dingen ter wereld zoude ik zoo'n zwarte daad niet gedaan willen hebben. Wat? je hebt het diepst van mijn hart en van mijn liefde gezien, en je hebt kunnen besluiten voor altoos mij alleen te laten en mij bloot te stellen aan het verschrikkelijke gevoel, dat ik hebben moet, dat je je mij alleen herinnert om mij op te offeren aan een nieuwe Passie? Ik zie wel dat ik je liefheb als een dwaze; nochtans beklaag ik mij niet over de heftigheid van de ontroeringen in mijn hart, ik gewen mij aan de kwellingen daarvan en ik zou niet kunnen leven zonder de vreugde die ik erin vind en waarvan ik geniet door je lief te hebben ondanks die duizende smarten. Maar ik word voortdurend met groote bitterheid gekweld door haat en afkeer van alle dingen; mijn familie, mijn vrienden en dit konvent, alles is mij ondraaglijk, | |
[pagina 500]
| |
alles dat ik verplicht ben te zien en alles dat ik noodzakelijk doen moet vind ik afschuwelijk. Ik ben zoo ijverzuchtig op mijn Passie, dat ik geloof dat al mijn daden en al mijn plichten jou betreffen. Ja, ik maak er een gewetenszaak van als ik niet elk oogenblik van mijn leven voor jou gebruik. Ach, wat zou ik doen zonder al dien haat en al die liefde die mijn hart vervullen. Zou ik wat mij gedurentlijk bezighoudt kunnen overleven om een rustig en eentonig leven te leiden? Dat ledige en die gevoelloosheid zouden mij gansch niet lijken. Iedereen heeft de verandering in mijn humeur, in mijn manier van doen en mijn persoon opgemerkt, mijn moederGa naar voetnoot1) heeft er mij streng over gesproken, en later wat vriendelijker; ik weet niet wat ik haar geantwoord heb, ik denk dat ik haar alles bekend heb. De strengste Zusters hebben medelij met mijn toestand en worden er door tot een zekere consideratie en toegeeflijkheid bewogen; iedereen is door mijn liefde getroffen en jij alleen blijft diep onverschillig; je schrijft me koude brieven die vol herhalingen zijn, de helft van het papier is onbeschreven en het schijnt er grovelijk door heen dat je je dood verveelt en ze af wil hebben. Dona Brites heeft me dezer dagen geplaagd om mij uit mijne kamer te krijgen en, denkende mij af te leiden, nam ze mij naar het Balcon vanwaar men de Mertola-poort ziet; ik volgde haar en werd dadelijk getroffen door een smartelijke herinnering die mij heel het overige van den dag deed schreien. Ze bracht mij terug en ik wierp mij op mijn bed waar ik wel duizende gedachten had over de weinige kans die ik heb om ooit te genezen. Wat men doet om mij op te beuren verbittert mijn smart maar en in de geneesmiddelen zelf vind ik bijzondere oorzaak voor nieuw verdriet: Ik heb je zoo vaak op die plek zien voorbijgaan met dat voorkomen dat mij zoo bekoorde en ik stond op dat Balcon op dien noodlottigen dag toen ik de eerste gevolgen van mijn ongelukkige Passie begon te gevoelen. Het leek mij dat je me wilde behagen ofschoon je mij niet kende, | |
[pagina 501]
| |
ik maakte me zelve wijs dat je mij hadt opgemerkt onder allen die bij mij waren, ik verbeeldde mij dat toen je stil hield je blijde waart dat ik je beter zien kon, en je bekwaamheid en gracie bewonderen kon waarmee je je paard steigeren deed. Ik werd plotseling angstig toen je het door een moeielijke plek mende. Waarlijk, ik stelde heimelijk belang in al wat je deedt, ik voelde wel dat je me niet onverschillig was en vatte alles wat je deedt op als voor mij bedoeld Je kent maar al te wel de gevolgen van dit begin en hoewel ik niets te verbergen heb moet ik je er niet over schrijven om je niet nog schuldiger te maken dan je bent, zoo dat mogelijk is, en om mijzelve niet zoovele vergeefsche pogingen te verwijten te hebben je te dwingen mij getrouw te wezen - dat zal je nooit zijn. Kan ik van mijn brieven en mijn verwijten verwachten wat mijn liefde en mijn geheele overgave aan je niet vermochten op je ondankbaarheid. Ik ken mijn ongeluk maar al te wel, je onrechtvaardige handelwijze laat mij niet de minste reden daaraan te twijfelen en ik moet wel alles vreezen daar je mij verlaten hebt. Zou je alleen bekoring hebben voor mij en zou je niet andere oogen ook beminlijk schijnen? Ik geloof dat het mij niet grieven zoude zoo de gevoelens van anderen de mijne op eenige wijs billijkten en ik zou willen dat alle vrouwen van Frankrijk je beminlijk vonden, dat geen enkele je liefhad en geen enkele je behaagde. Die gedachte is belachelijk en onmogelijk. Niettemin heb ik genoeg ondervonden dat je voor een groot gevoel niet ontvankelijk bent, en dat je mij, zonder daarin geholpen te worden, vergeten kunt, en zonder daartoe gedreven te worden door een nieuwe Passie. Zou ik misschien wenschen dat je een redelijk voorwendsel gehad hadt om mij te verlaten? Het is waar dat ik veel ongelukkiger zou wezen, maar jij zou veel minder schuldig zijn. Ik begrijp wel dat je in Frankrijk zult blijven, zonder groote genoegens maar in volmaakte vrijheid. De vermoeienis van een lange reis, eenige bezwaren van welvoegelijkheid en de vrees mijn hartstocht niet te kunnen beantwoorden houden je daar. O, wees volstrekt niet bang | |
[pagina 502]
| |
voor mij. Ik zal tevreden zijn je van tijd tot tijd te zien en te weten dat wij in dezelfde plaats zijn. Maar ik verblijd mij misschien tevergeefs en je bent mogelijk meer getroffen door de strengheid en hardheid van eene ander dan je was door mijn mildheid. Is het mogelijk, dat een slechte bejegening je tot liefde had kunnen brengen? Maar alvorens toe te geven aan een groote Passie, denk wel aan mijn overmatige smart, aan de onzekerheid van mijn zin, aan de tegenstrijdigheid van mijn gevoelens, aan de overdrevenheid van mijn Brieven, aan mijn vertrouwen, mijn wanhoop, mijn wenschen en mijn jaloezie. O je gaat je zelf ongelukkig maken, ik smeek je te profiteeren van mijn toestand, zoodat wat ik voor jou lijd je althans niet onnut moge zijn. Vijf of zes maanden geleden vertelde je mij in vertrouwen iets dat mij griefde en bekende mij al te oprecht, dat je in je Land een Dame hadt bemind: als zij het is die je verhindert terug te komen, zeg het dan zonder mij iets te verbergen, zoodat ik niet langer hoef te smachten; een weinigje hoop blijft mij nog over en (als er niets van waarheid moet worden) zal ik haar graag in eens geheel verliezen en mij zelve verliezen daarbij. Zend mij haar beeltenis en eenige brieven van haar, en schrijf mij alles wat ze zegt. Misschien vind ik er redenen in mij te troosten of mij nog meer te bedroeven. In den toestand waar ik in ben kan ik niet langer blijven, elke verandering is mij welkom. Ook zou ik de beeltenis willen hebben van je broeder en van je schoonzuster, al dat iets voor jou is, is mij zeer dierbaar en ik ben geheel verknocht aan al wat jou betreft: ik heb geen enkele neiging van mij zelf meer over. Er zijn oogenblikken, dat het mij is, alsof ik haar zou kunnen dienen die je liefhebt, je slechte behandeling en je minachting hebben mij zoo ontmoedigd, dat ik soms durf denken, dat ik jaloersch zou kunnen wezen zonder je te mishagen, en dat ik geloof het grootste ongelijk ter wereld te hebben je iets te verwijten. Ik ben vaak overtuigd, dat ik je niet, zooals ik doe, zoo wild gevoelens moet laten zien die je afkeurt. Een officier wacht reeds lang op dezen brief; ik had mij voor- | |
[pagina 503]
| |
genomen hem zoo te schrijven, dat je hem ontvangen kon zonder ergernis, maar hij is te buitensporig, ik moet hem eindigen. Ach, ik kan er niet toe komen. Het is me of ik met je spreek terwijl ik schrijf en of jij weer bij mij bent. De eerstvolgende zal niet zoolang zijn, noch zoo lastig, op die verzekering kan je hem openmaken en lezen. Het is waar, dat ik je niet van een Liefde moet spreken die je mishaagt, en ik zal er niet meer over spreken. Het zal over eenige dagen een jaar geleden zijn, dat ik mij geheel aan je overgaf zonder voorbehoud; je liefde scheen mij zeer warm en wel oprecht en ik zou nooit gedacht hebben, dat mijn liefheid je zoo zou tegenstaan, dat zij je zou noodzaken vijfhonderd mijlen ver te reizen en je zoo bloot te stellen aan schipbreuk om mij te ontvluchten. Ik heb zoo'n behandeling aan niemand verdiend. Je kunt je mijn zedigheid, mijn schaamte en mijn bedremmeling herinneren, maar je herinnert je niet wat je er toe bracht mij lief te hebben ondanks je zelf. De Officier die je dezen brief brengt laat me voor de vierde keer weten, dat hij vertrekken wil; wat is hij dringend, hij laat ongetwijfeld de eene of andere ongelukkige in dit Land achter. Adieu! het kost mij meer moeite van dezen brief te scheiden dan het jou kostte mij te verlaten, misschien, voor altoos. Adieu, ik durf je niet duizende lieve namen geven en ook niet mij over te geven aan mijn gevoelens zonder mij in te houden. Ik heb je duizendmaal meer lief dan mijn leven en duizendmaal meer dan ik denk. Wat ben je mij lief, en wat ben je wreed tegen mij. Je schrijft me niet - ik kon me niet weerhouden je dat nog te zeggen. Maar ik begin opnieuw en de Officier vertrekt. Wat doet het er toe, laat hem vertrekken, ik schrijf meer voor mezelve dan voor jou, ik tracht mij alleen maar te troosten. Daarbij de lengte van mijn brief zal je afschrikken en je zult hem niet lezen. Wat heb ik toch gedaan om zoo ongelukkig te wezen? En waarom heb je mijn leven vergiftigd? Waarom ben ik niet in een ander Land geboren? Adieu, vergeef me. Ik durf je niet meer bidden mij lief te hebben. Zie waar mijn lot mij toe gevoerd heeft. Adieu. |
|