| |
| |
| |
[De Nieuwe Gids. Jaargang 16. Deel 2]
Tragische levens door Jeanne Reyneke van Stuwe.
Eerste hoofdstuk.
II.
In hun afwezigheid waren de gang, de vestibule en de kamers met bloemen en planten versierd; overal geurde en groende het, en Carla, bevangen door een feestelijke, vreugdige stemming, was opgewekter en spraakzamer, dan men haar ooit had gezien. Haar oogen glansden, haar lippen lachten, en aldoor wendde zij haar hoofd naar Frans.
Hij, wonderlijk-gelukkig, haar zóó te zien, en zelf tot in het diepst van zijn ziel ontroerd door het werkelijkheid-worden van zijn wensch, voelde zijn innigst verlangen bevredigd thans, en zich bevrijd van alle kwellingen des gewonen levens. Zijn bijna altijd ernstig gelaat straalde, door zijn inwendige vreugd, - zijn mond, onder den blonden knevel, lachte en schertste voortdurend, en zijn bewegingen waren sneller en minder zwaar dan gewoonlijk.
- Ze knappen d'r allebei door op, door de liefde, Mama, fluisterde Vincent onopgemerkt zijn Moeder in, toen Carla en Frans mevrouw van Wassenaar uitgebreid aan het vertellen waren, hoe alles zich had toegedragen. Vindt u ook niet? Kijk u maar zelf: Carla was vroeger net 'n mooi wassen beeld, d'r zat geen leven in, en zie d'r nù is? Nu kan je tenminste gelooven, dat ze 'n mensch is, dat ze 'n ziel heeft, en Frans was wel niet leelijk, maar z'n ge- | |
| |
zicht was toch vrij uitdrukkingloos, en nu is 't een en al glans en geluk......
- De trouw-brieven zijn gekomen, zei mevrouw van Wassenaar, willen jullie ze soms ook zien?
- Goed...... Of nee, vanavond maar, als we de adressen gaan schrijven, zei Frans, plotseling er aan denkende, dat daar: weduwnaar van...... op stond, en nù tot allen prijs willende vermijden, dat Carla droevig werd.
Er zou geen receptie gehouden worden De familie van Wassenaar had altijd zeer stil en afgezonderd geleefd, en Carla had zich nooit aangesloten bij de kennissen, die zij maakte hier en daar. Daarom ook zouden er geen festiviteiten plaats hebben; het lag in geen van beider aard, dat aangenaam te vinden: zij wilden iets zoo intiems, als hun huwelijk was, niet banaliseeren, door het erbij tegenwoordig doen zijn van vreemden. De familie-leden waren ook alleen maar genoodigd op het trouw-diner.
- Ik zou wel 's willen voelen, wat 'n bruidegom voelt, zei Vincent meditatief. Dat heb ik me nooit kunnen voorstellen, en 't moet toch wel iets typisch zijn...... En als je d'r naar vraagt, krijg je allemaal zulke vage nonsens te hooren, dat je d'r toch geen touw aan vast-knoopen kan......
- Wat belet je, om die gevoelens zèlf te gaan ondervinden, Vincent? riep Frans.
- M'n vrijheids-zin! M'n wil om onafhankelijk te blijven! Maar toch, je zegt daar zoo wat...... Bruigom-zijn is nog geen trouwen, - ja, Carla-lief, verontwaardig je niet, 't is toch waar... zoolang je ring nog niet aan je rechterhand zit, heb je je nog niet weg-gegeven, leer dat van mij.
- Hij zou waarachtig in staat zijn, 'n meisje te vragen, en zich met d'r te laten ondertrouwen, alleen om de sensatie, die je daarvan krijgt, te leeren kennen, zei Frans.
- Waarom niet? zei Vincent. En 't dan weer af te maken, bedoel je zeker? Alleen is 't jammer, dat ik niet genoeg standvastigheid heb, om dat besluit ten uitvoer te brengen...... Verliefd ben 'k dikwijls genoeg geweest, en ben 'k nog, dat is zoo langzamerhand 'n chronische kwaal geworden, maar ik ben d'r nooit toe
| |
| |
kunnen komen, om 't geneesmiddel daarvoor te gebruiken, om namelijk 'n huwelijks-aanzoek d'r uit te brengen...... 't spijt me enorm, 't kost me genoeg slapelooze nachten, maar wat zal je d'r aan doen?
- Arme, wils-zwakke Vincent......
- Is dat met Phinie van Voorst alweer uit? vroeg mevrouw van Heyningen.
- Mama! wat ik u verzoeken mag, herinner me op dit oogenblik alstublieft niet aan m'n eigen échec, nu ik zoo iets heel anders voor oogen heb, zei Vincent op geforceerd-driftigen toon, 't kost me toch al zoo veel moeite, om me in te houen, maar als u me nu voor oogen stelt alles, wat ik ontbeer, dan barst 'k los, dan vlieg ik Frans naar de keel......
- Calmez-vous, zei Frans, geen jaloerschheid, amice! ben ik ooit afgunstig op je geweest om je geliefde: de Kunst? Elk z'n deel. Ik dit, jij dat, 'n ander weer wat anders......
- Ach ja, zei Vincent, mijn beurt zal ook wel 's komen. Waarom niet? Ik ben ook nog jong genoeg, wat u, Mama?
- Nu, nog jong genoeg......
- O, ja, Mama wil me getrouwd en gevestigd zien, schaterde Vincent.
Na het diner, dat uitgebreider dan gewoonlijk was, toen de oude dames zich in haar eigen vertrekken hadden terug-getrokken, zei Vincent, die zich met Carla en Frans in de suite bevond:
- Zeg, kinderen, ik zal jullie 't rijk maar alleen laten, hè? Dat zullen jullie me wel niet kwalijk nemen, en ik, misdeelde, heb dan niet voortdurend dat gevrij aan te zien......
- Alsof we ooit in gezelschap...... zei Carla.
Vincent lachte om haar blos van verontwaardiging.
- Houd je nu maar niet groot...... jullie kunnen me best missen...... adieu.
- We mogen nu wel 's de adressen gaan schrijven, kindje, vind je niet? Ze moeten vanavond toch weg...... Waar zijn de communicaties? Je heb ze zeker ook nog niet gezien?
- Nee, zei Carla kort, met een strak gezicht.
| |
| |
Frans vond het 't beste, te doen, of hij niets begreep, en zei:
- Haal ze dan even, wil je?
Carla kwam terug, na een oogenblik, en legde het pak voor hem neer, ook had ze een inktkoker en de adressen-lijst meegebracht.
Bedaard haalde Frans een der brieven uit het couvert, en las de aankondiging van hun huwelijk, waarvan door hemzelf en door haar Moeder werd kennis gegeven. Carla speelde, met afgewend gelaat, met haar pennehouder, en trok met de andere hand de lijst naar zich toe.
- Ze zijn heel netjes, zei hij.
Carla legde haar kin in haar hand en bleef zwijgend voor zich zien, met een gemelijk-droeve uitdrukking op haar gezicht. Toen zei Frans geduldig, ofschoon hij inwendig niet zoo rustig was, als hij dat wilde doen voorkomen:
- Carla, wat is d'r nu weer...... Kom 's hier, kom 's bij me, m'n bruidje...... kom, kom je niet?
Ze stond langzaam op; hij trok haar naar zich toe en deed haar zitten op zijn knie.
- O, lieveling, lieveling, wat kan je toch soms nog 'n kindje zijn! Wat heb je d'r aan, om jezelf 'n verdriet te scheppen, dat niet in werkelijkheid bestaat? D'r is niets in me, waarover je je zou hebben te bedroeven, als je 't wist...... Al je smart komt voort uit jezelf, niet uit de bestaande dingen, want daar is niets in, wat ook maar eenigszins 'n oorzaak tot smart zou zijn...... niets, niets, en dat kon jij even goed weten, als ik dat weet! O, ik wou, dat je me beter kende, dat je 's klaar in m'n ziel kon lezen, dan zou je beseffen, dat je heusch onrechtvaardig ben door zoo te zijn! O, liefje, word toch 'n beetje anders, word toch 'n beetje anders, ik smeek je dat, terwille van jezelf!
- Ach, Frans...... zei ze, en leunde haar voorhoofd tegen zijn schouder aan, ach...... je weet niet, wat 't voor me is, je kàn 't niet begrijpen...... O, 't is zoo vreeselijk, zoo vreeselijk! Ik huil d'r zoo dikwijls om, als 'k alleen ben, - o, wat 'k dàn voel...... Ik krijg tranen in m'n oogen, als 'k d'r nu weer aan denk... O, Frans, je kan absoluut niet begrijpen, wat ik voel...... ik sta zoo heel anders tegenover jou, dan jij tegenover mij......
| |
| |
- Sta ik heel anders tegenover jou, dan jij tegenover mij? vroeg hij, en blikte haar strak in de oogen. Carla, dat is niet waar! Ik heb jou lief, volkomen en voor altijd, wat is er voor anders in jòuw gevoel?
- Ik heb nooit vroeger liefgehad, zei ze, met een snik.
- Ik ook niet! Wat ik voor liefde heb aangezien, dat was 'n jongensachtige opwinding, 'n blinde verliefdheid, meer niet! Al heel gauw na m'n huwelijk, zag ik dat in, en ik heb 't genoeg betreurd, dat ik zoo overijld die stap had gedaan...... Maar al hàd ik nu 's in waarheid vroeger, lang voordat ik jou kende, toen jij nog maar 'n kind was, lief-gehad...... waarom jij daar dan nù nog verdriet van zou moeten hebben, dat vat ik niet...... Want dat ik joù tot vrouw vroeg, dat was dan toch 't bewijs, dat 't verledene voor mij dood was, niewaar? heelemaal voorbij en vergeten......
- 't Verledene gaat niet dood...... is nooit voorbij en vergeten...
- Ja, op zoo'n manier...... Dan zou je me wel kunnen verwijten, dat 'k als kind wel 's heb gejokt misschien, of gevochten, of appels gestolen...... Berouw en inzien-van-je-fout en boete doen, dat allemaal heeft dan geen recht van bestaan volgens jou, want wat eenmaal gebeurd is, is onuitwischbaar en ònherroepelijk......
- Frans...... Toe, wees 'n beetje lief voor me...... 'n beetje zacht...... Ik zeg je, alléén als jij in 't zelfde geval verkeerde, waarin ik verkeer, dan zou je kunnen begrijpen, wat ik voel...... Daarom, 't is noodeloos d'r over te spreken, we komen toch nooit tot 'n resultaat...... 't Is heel dom en onnadenkend van me, dat 'k d'r ooit over begonnen ben, dat ik je d'r ooit iets van heb laten merken......
- Carla, als je nu zóó gaat praten...... Frans verloor iets van zijn gewoonlijke kalmte en gemoedelijkheid. Ik kan alleen dit zeggen: je hebt ongelijk, je vergist je. Ik sta heelemaal open en zuiver tegenover je, zonder 'n enkele achtergedachte, en jij ziet dat niet, jij wil dat niet zien, je holt maar op je eigen gedachten door, je eigen gedachten, die je ongelukkig maken...... O, ik wou, dat je tot inkeer kwam, dat je inzag, hoe verkeerd je doet met voortdurend voedsel te geven aan waan-ideeën en eenmaal-aangenomen meeningen, waar je niet van af te brengen ben...... Carla,
| |
| |
geef niet zoo toe aan dingen, die voor ons beiden noodlottig zijn... heb me lief... denk niet zoo, redeneer niet zoo, dat leidt tot niets... Kom bij me, naïef en zonder overwegingen, zooals ik kom tot jou...... Waarom kan je dat niet, waarom geef je je niet aan me over, zonder reflecties, in 'n rustig vertrouwen?
Hij wilde haar hoofd oplichten, om haar in de oogen te zien, en voelde haar tranen vallen op zijn hand. En kalmer ging hij voort:
- Kan je zelf eigenlijk wel zeggen, wat je kwelt? Is dat wel duidelijk onder woorden te brengen? Liefje, liefje, 't zal natuurlijk wel overgaan mettertijd, dat weet ik zeker, - als je maar altijd, en zooveel je wilt, al m'n daden en uitingen observeeren kan, - maar we zouen nú al zoo heerlijk gelukkig kunnen zijn, als jij maar wou......
- Wil ik niet gelukkig zijn? vroeg ze, en hief haar door tranen bevochtigd gelaat tot hem op. O, Frans! Frans! Ik wou zoo graag, dat je van mij was, van mij, van mij, en dat je nóóit aan 'n ander had toebehoord! Dat is 't, dat is 't, wat me altijd vervolgt en pijn doet en bezwaart! O, als je van mij kon zijn, zooals ik ben van jou, - o, als je niet dàn pas tot me was gekomen, nadat je je liefde, je teederheid, je toewijding, - o, laat ik niet nòg meer zeggen! - aan 'n andere had gegeven, die je verloor, - dan zou ik zoo gelukkig zijn, zoo volkomen, zoo zalig, zoo bovenmenschelijk ...... En nu weet ik, dat ik in de plaats van 'n ander kom, dat je nooit over mij zou gedacht hebben, als zij was blijven leven, dat ik maar 'n onderdeel, 'n nietigheid in je leven ben, terwijl ik alles, àlles in je lot moest zijn, zooals jij alles ben in 't mijne...... O, Frans! riep zij hartstochtelijk, had ik d'r maar nooit over gesproken! 't Is immers onherstelbaar en niet meer ongedaan te maken! wat helpt 't dan, wat nut heeft 't, dat ik er jou óók mee lastig val! Ik moet erin berusten, ik moet 't verdragen...... En dat zal ik wel leeren, langzamerhand......
- Berusten, verdragen?! riep hij, en greep haar bij haar armen. Carla, wat bezielt je toch! D'r is niets in m'n heele leven geweest, waarover iemand 't recht zou hebben, me verwijten te doen, en jij doet 't voorkomen, alsof 'k wie weet wat voor misdadigs op m'n
| |
| |
geweten had! Onherstelbaar, niet meer ongedaan te maken! Wat heb 'k dan wel voor kwaads uitgevoerd? Dat 'k me indertijd heb vergist, waarvan 'k, waarachtig, genoeg verdriet heb gehad, moet me dat tot 'n verwijt worden gemaakt? En dat juist door jou, door jou, die me zegt lief te hebben, en vandaag nog wel! Ik dacht, dat je wijzer was, ik dacht, dat je meer verstand bezat...... Carla, liefje, zei hij, ineens weer verteederd, toen hij haar innig-droeve schreien zag, god, ik houd zoo van je! Dat je dat toch niet voelt! Voel dat dan toch! Ik behoor aan jou, ik bèn van jou, nóóit heb 'k aan 'n ander toebehoord, nooit heb 'k 'n ander lief-gehad, zoo diep en ernstig en heelemaal, met alles wat in me is, als ik houd van jou! Geloof me, dat is zoo...... Geloof je me niet?
- Is dat waar? Is dat heusch waar? vroeg ze dringend.
- Ik zweer 't je.
- Ach, help me, Frans, help me...... fluisterde ze, smeekend. Ik wéét, dat jij 't òver-maken kan, als je er maar moeite voor doet ...... Wil je? m'n lieve, o, m'n eenige...... O, houd toch van me, houd toch van me, ik kàn niet buiten je, ik heb je noodig, altijd, altijd, àltijd!
- Je zal nooit zonder me zijn...... zei hij, ontroerd. Nooit, dat beloof 'k je plechtig, hoor! Maar o, m'n lieveling, verlaat me niet, ga niet weg van me, ga jijzelf toch nooit van me weg! O, als je zoo spreekt, als je zoo-even deed, dan voel 'k me zoo ellendig, zoo wanhopig, dan voel 'k heelemaal niet meer dat je van me houdt! En 'k moet, 'k wil dat weten, àldoor, want dat is 't eenige, 't uitsluitend-eenige, waar 'k om geef op de wereld! Al 't andere is me niets, absoluut-onverschillig ben 'k daarvoor, alleen jouw liefde, dat jij van me houdt, dat maakt me gelukkig, zóó gelukkig, als 'k nog nooit ben geweest, als 'k niet wist, dat 'k wezen kon......
Een flauw gevoel van schaamte begon in Carla op te komen, en hoe meer hij sprak, hoe krachtiger en overheerschender het bewustzijn in haar werd, dat zij onrechtvaardig was. Ze sloeg haar armen innig en vast om zijn hals, en zocht met haar lippen zijn wang.
- Frans...... m'n lieve, m'n lieve schat...... Ben je niet boos op me?...... Ach, wat moet 'k je dat toch dikwijls vragen...... Ver- | |
| |
geef me maar weer...... ach, toe, vergeef me maar weer...... Ik zal m'n best doen, om 't te overwinnen, ik zal m'n best doen, dat meen 'k zoo ernstig, Frans...... Laten we d'r nu maar niet meer aan denken...... Frans? Ik heb d'r zoo'n spijt van...... 't spijt me zoo...
- Ach, kind, d'r hoefde nooit iets tusschen ons te zijn, we konden zoo mooi harmonieeren met elkaer, - onze temperamenten komen zoo goed overeen, en tusschen onze karakters bestaat geen essentieel verschil...... alles zou zoo goed kunnen gaan, als je maar vast in je hoofd hield, dat ik je liefheb, diep, grenzeloos en onvergankelijk...... en dat 'k aan jou toebehoor......
Carla rustte in zijn armen; hij had zich tot haar neer-gebogen, en zijn adem bestreelde haar gelaat. Ze was, als altijd, nadat ze zich uitgesproken had, emotieloos-gelukkig nu; ze verlangde niets meer, dan zoo stil en heel-dicht bij hem te zijn, en zich door zijn armen omvangen te voelen. Maar plotseling richtte ze haar hoofd op, en zei:
- Frans...... 't is wel heel naar voor je geweest...... maar ik geloof toch eigenlijk, dat 't veel beter is, dat 'k 't je zeg, wanneer 'k door iets gehinderd word, - is 't niet zoo?...... Anders zou 't heel dikwijls gebeuren, als je niet wist, wat 'k had, dat je 't aan andere oorzaken toe-schreef, - en zoo zou d'r heel dikwijls 'n misverstand tusschen ons kunnen komen......
- Maar natuurlijk, schat! 't Is uitstekend, 't is noodzakelijk zelfs, dat je me dat altijd ronduit en eerlijk zegt! Anders zou jij op je gedachten door-gaan, die zouen al verder en verder van de waarheid gaan afwijken, terwijl jij ze juist voor waarheid hield, en ik zou de ergste dingen in m'n hoofd halen, en dat alleen maar, omdat jij je niet uitgesproken had...... Op die wijze zou d'r op den duur 'n verwijdering tusschen ons kunnen komen, die heelemaal niet had hoeven te ontstaan, en waardoor we allebei natuurlijk ongelukkig zouen worden......
- Ja...... en ook, als 'k d'r nooit over sprak, zou je me nooit kunnen troosten, en zou 'k blijven gelooven, dat 'k gelijk had gehad, is 't niet, Frans? vroeg ze zacht.
- Ja, dat vooral, m'n kindje, dat vooral! Daarom is 't zoo heel goed, dat je me nooit iets verzwijgt, zal je dat nooit? Beloof je
| |
| |
me dat?
- Ja, dat beloof 'k je...... Maar zeg me nog even iets... Frans...
- Wàt, schatje-lief?
- Als zij...... als zij was blijven leven, Frans, dan had je toch nooit om mij gegeven...... dan had je toch nooit je geluk van mij afhankelijk gemaakt......
- Als de omstandigheden zóó waren, lieveling, zei hij heel-ernstig, en ik had je tòch zoo leeren kennen, als 'k nù weet, dat je ben, dan had 'k jou liefgehad, innig en eeuwig en m'n heele wezen beheerschend...... Alleen, ik had je dat niet mogen zeggen, als man-van-eer......
- Had je mij dan liefgehad? vroeg ze, ter meerdere overtuiging nog.
- Ja, jòu alleen...... Ik kan immers niet anders, dan van je houen, - ik kan immers niet anders, zei hij, en kuste haar, en sloot haar in zijn armen, en kuste haar weer.
| |
III.
In de weelderige witheid van haar bruids-toilet stond Carla in haar boudoir, en wachtte de komst van Frans. Ze had gevraagd alleen te mogen blijven, teen ze gereed was verklaard, en er niets meer ontbrak aan haar costuum. Haar bouquet, haar kanten zakdoek lagen klaar en zouden haar straks door de nichtjes-bruids-meisjes in de hand worden gegeven.
Carla zag zich, in den spiegel, glimlachend in het stralend gelaat; ze voelde zich zoo gelukkig, zoo veilig, zoo verlangeloos, in het heerlijk besef, dat zij, voor het verdere van haar leven, altijd in goede hoede zou zijn. O, ze had hem lief, ze had hem lief, zijn wenschen zouden de hare wezen, haar wil zou wijken voor den zijne, dat nam zij zich heilig voor...... O, dat hij van haar hield, dat hij háár uitverkoren had, om zijn leven met hem te deelen, om in zijn toekomst te zijn, dat maakte haar zoo zalig-blij, zoo innig-gelukkig, zoo tot danken geneigd, als zij zich nog nooit had
| |
| |
gevoeld! O, Frans, Frans, dacht zij ontroerd, al mijn krachten, al mijn vermogens zullen er op gericht zijn, jou, jou geluk te geven, jou zóó gelukkig te maken, als ik dat word door jou! Ik heb je lief, ik heb je lief, eindeloos en alles-omvattend, ik heb je lief, ik wil gelukkig worden door jou, ik wil jou gelukkig maken! O, dacht zij, en heilig meende zij het, ik wil, ik zal dat eene overwinnen, - dat mag ik, dat wil ik niet voort laten gaan, - en het is immers onwaar, - het is slecht van me, er aldoor aan toe te geven. O, Frans! ik geloof je, ik wil je gelooven, en het altijd houden voor mijn geest, dat ik de eenig-waarachtige in je leven ben, zooals jij dat ben in het mijne. Ik wil tegenover je staan, zonder hinderende, mij van je afhoudende gedachten, want ik heb je lief, ik zal en wil vergeten......
Beneden hoorde zij de drukte van pratende en zich bewegende menschen, en buiten op straat het aanrijden van vele rijtuigen. Daar komt Frans, dacht zij, verwachtings-blij, en richtte zich op, hem tegemoetziende met stralende oogen.
De deur opende zich, en op haar toe trad haar bruidegom, en legde zijn arm om haar heen, sloeg haar sluier terug, en kuste haar teeder, teeder, telkens weer.
- M'n lieve, m'n mooie bruid...... O, m'n god, wat heb ik je lief, zoo diep, zoo echt, zoo innig...... o, m'n lieveling, - houd jij ook van mij?
Een zalige glimlach lichtte over haar gelaat.
- Onuitsprekelijk...... fluisterde zij, hem aanziend met haar gelukkige oogen.
- Het is tijd, geloof ik, zeide hij. Willen we gaan, m'n schat?
Carla's Moeder kwam binnen, onder den indruk van het oogenblik, en veel geagiteerder dan de bruid zelve.
- Komen jullie? Hier is Hermine, om je met je sleep te helpen, geef mij je bouquet, wees maar bedaard, je sluier zal ik beneden nog wel schikken, het gaat alles heel best.
Frans ging de trappen af en wachtte beneden, om haar de kamer in te leiden.
Het stemmen-rumoer staakte, men beijverde zich het bruids-paar
| |
| |
te begroeten.
Vincent, in gesprek met de andere drie getuigen, trok zijn handschoenen aan en zei, in antwoord op een gemaakte opmerking:
- Ja, Carla is 'n verrukkelijke fee...... meer geest dan lichaam, iets, om alleen uit de verte te mogen zien...... als je dicht-bij komt, verzweeft en vernevelt ze.
- Waarachtig, zóó ziet ze d'r uit...... Moet je d'r niet 's schilderen, Vincent?
- Och, zei Vincent, nonchalant. Daar heb 'k nooit over gedacht ...... Maar ze loopt niet weg, al trouwt ze,...... wie weet, wat 'k nog doe.
De bruids-stoet vormde zich. De bruids-coupé bleef wachten, om het rijtuig der bruids-meisjes vóór te doen gaan; Carla zag Frans glimlachend aan, ze voelde zich zoo luchtig, zoo wèl-tevreden; zoo zonnig was het om haar heen, zoo warm en licht, dat de lach niet van haar lippen week. Hij greep haar vingers, die zij hem willig liet, en bleef haar aanzien, zijn oogen niet kunnend verzadigen aan het lichtende, liefelijke beeld. Hij voelde zich, als zijnde ver-weg van de aarde en haar dagelijksch gedoe, en levende in een afzonderlijke wereld met haar, met zijn liefste, zijn eenige, zijn bruid, zijn vrouw.
Ze bleven steeds elkaer in de oogen zien, die, àl klaarder het innerlijk geluk weerkaatsend, te stralen aanvingen. Ze keerden slechts tot de werkelijkheid terug, toen bijna het stadhuis was bereikt, en zij door de drukkere straten reden.
Handig en zorgvuldig hielpen de bruids-meisjes Carla het rijtuig uit, en spreidden haar langen sleep over den gang-looper heen. En aan den arm van haar bruidegom schreed zij bevallig en rustig voort, onbewust van de tegenwoordigheid der vele toeschouwers, die gang en vestibule vulden.
Bij het intreden der trouwkamer keek Frans haar vluchtig van terzijde aan, en heerlijk gerustgesteld zag hij, dat haar gelaat niet veranderd was.
En toen het beslissende ‘ja’ door beiden werd uitgesproken, en Frans, onwetend van wat hij deed, haar vingers pijnlijk knelde in zijn druk, zag hij wéér dat stralend en zonnig-zorgeloos gezicht,
| |
| |
en het jubelde in hem van een volkomen, een goddelijk geluk.
Ze reden terug. Carla leunde, geëmotionneerd en lichtelijk vermoeid, in de kussens; Frans boog zich over haar heen, zóó dicht, dat zij zijn adem voelde, en zeide zacht, ofschoon met een dankbaar juichen in zijn toon:
- Nu zijn we één voor eeuwig......
- Ja, zei ze. Nu zijn we voor altijd van elkaer, voor àltijd, Frans......
Onmiddellijk na hun tehuiskomst ving een ijverig feliciteeren aan. Men bewonderde, en verbaasde zich over de kalmte der bruid: men behoefde niet te vragen, of zij gelukkig was, werd lachend verzekerd aan mevrouw van Wassenaar. Deze zelve zag het met vreugde aan; van de gewoonlijke, bruidelijke confusie was bij haar dochter niets te bespeuren, zij gedroeg zich, zooals zij zich altijd gedroeg: rustig, maar bevallig, en met een aangenaam-aandoende bedaardheid van gebaren.
Aan tafel heerschte een, door Vincent voor het grootste deel onderhouden, vroolijke toon. Carla en Frans zaten stil en lieten zich huldigen; met glimlachende gezichten zagen zij het gewoel rond hen aan, alsof zij het aanschouwden op een tooneel, of als de beelden van een tooverlantaarn, en alsof zij zelf veilig geïsoleerd waren in een verrukkelijke rust. Maar aldoor dacht Frans aan het moment, dat zij zich verwijderen en zich in stilte terug-trekken konden. En eindelijk was dat oogenblik gekomen en waarschuwde hij haar.
Ze stond dadelijk en gewillig op, alsof ook zij verlangend was, haar geluk met hem alleen te kunnen ondervinden, en liet zich door de bruids-meisjes de kamer uit-geleiden naar boven, naar haar boudoir, waarvan de meubileering, tijdens haar op reis zijn, naar haar nieuwe woning zou worden over-gebracht. Het groote valies stond al gereed, haar reis-costuum lag klaar; in de hand-tasch behoefden nog slechts enkele kleinigheden gepakt te worden. Het was Carla, of zij handelde en zich bewoog in een droom; alsof alles, wat zij waarnam, onwerkelijke dingen waren, alsof zij ver boven haar gewone leven stond. Zij liet zich helpen bij het verwisselen van gewaad; zij zag haar bruids-kleed liggen, met de
| |
| |
sneeuwige, doorzichtige witheid van den sluier er-over-heen, en zij glimlachte een glimlach van blijde bevreemding, dat zij-zelve, zij, die wondervolle lots-verandering had ondergaan, zonder dat het haar hevig aangegrepen had, want alles was zoo snel en geleidelijk gebeurd, dat het voorbij was, eer zij het begreep. Zij zette voor den spiegel haar hoed op, en schikte heur haar, en het trof haar plotseling, hoe gewoon zij alles deed, alsof het maar een toevallig, kort op reis-gaan was, en geen afscheid-voor-altijd van het ouderlijk huis. Zij knoopte haar mantel dicht, zij trok haar handschoenen aan, en keek om zich heen, of zij ook iets vergeten had. Niets bespeurde zij van ontroering, van onrustigen angst, zij was zoo kalm en inwendig-verheugd; zij wist, zij voelde, dat haar toekomst vol licht en geluk zou zijn.
- Ja, ze is klaar...... kom maar binnen...... hoorde zij een der bruidsmeisjes zeggen, die zich bescheiden verwijderde, toen Frans binnen-kwam. Sprakeloos nam hij haar in zijn armen, en sprakeloos, vol van een onbeschrijfelijk geluk kusten en kusten zij elkaer.
Mevrouw van Wassenaar kwam haar kinderen groeten, met tranen in haar oogen, en zeide op bewogen toon:
- O, kinderen, wat is 't toch 'n heerlijkheid, jullie zoo in-gelukkig te zien......
Het rijtuig, dat hen naar het station moest brengen, wachtte reeds; ze stapten in en wuifden en groetten nog door het portierraampje heen.
Door de donkere, of reeds hel-verlichte avond-straten gingen zij nu: man en vrouw. Eeuwig en eeuwig zouden zij voortaan zoo tezamen gaan, door duisternis en zonneschijn, door vreugd en smart, door al de komende dagen huns levens heen, - ònverbrekelijk-vereenigd......
In de groote, schemerige stations-hal stond Carla te wachten, terwijl Frans de plaats-billetten nam. Het was er koud, en zij huiverde.
- Waar wil je zitten? vroeg hij haar op het perron. In de wachtkamer of soms in de restauratie?
- Waar jij wil, zei ze, 't is mij heusch 't zelfde.
Ze wandelden de restauratie-zaal voorbij, waar het er rookerig- | |
| |
benauwd en vol uitzag. Dit gaf hem een tegenzin, en zij liepen naar de wachtkamer terug, waar zij binnen-gingen. Zij zat op een der canapé's en hij tegenover haar; hij bladerde in het spoor-boekje en contrôleerde zijn geheugen daarmee. Haar oogen dwaalden door de groote, ledige ruimte heen, en langzaam was het, of haar vreugdige stemming zonk, of haar warme blijdschap verkoelde en verkalmde, en of datgene, waarvan zij zich den geheelen dag bevrijd had gevoeld, thans terug-keerde en sterker dan te voren zich gelden liet. De gedachte aan zijn vroeger huwelijk drong zich aan haar op; zij trachtte die, door zichzelve afleiding te geven met het gade-slaan der enkele komenden en gaanden, te doen verdwijnen, maar minder wil-sterk dan een uur geleden, toen zij zich stoorloos-gelukkig voelde, slaagde zij daarin niet. Zij zag hem aan, zooals hij daar zat, met zijn knap, trouwhartig gezicht, en fel vlijmde plotseling de smart door haar heen: vroeger, bij zijn eerste huwelijk, zat hij toen óók zoo ver-af van zijn vrouw, of heel dicht nevens haar, haar lieve woordjes gevend? Zou hij toen óók zoo kalm en onaangedaan de reis hebben na-gezien, en haar aan haar eigen gedachten overgelaten? Of had hij toen, bedwelmd, verbijsterd door geluk, haar aldoor aangezien, en haar hartstochtelijk zijn liefde beleden? Dacht hij misschien nù ook aan die vroegere, dat hij zóó weinig acht sloeg op haar? Een bitter gevoel van verongelijkt, tekort-gedaan te worden, kroop in haar op: zij gaf hem alles, alles, wat de eene mensch den anderen geven kan, en wat kreeg zij terug? Slechts wat hij van zijn liefde-gaven overhield, wat een andere versmaad had misschien......
Frans had zijn reis-gids opgeborgen, en zag haar aan, met een vriendelijke vraag op zijn lippen. Maar hij schrikte even van haar strak en onbeweeglijk gelaat, met de dichte oogen en den vastgesloten mond. Maar hij dacht, dat 't de niet-onder-woorden-te-brengen onrust van alle bruiden was, en een zacht gevoel van medelijden voor haar welde in hem op.
Hij stond op en kwam bij haar staan.
- Ben je koud, lieveling? Je ziet zoo bleek...... Wil je soms wat gebruiken? Iets warms? Zou je dat geen goed doen?
- Nee, dank je, Frans, zei ze, zonder hem aan te zien.
| |
| |
- Heusch niet? We zitten zoo lang in de trein. Wil ik 'n kop bouillon voor je bestellen? Kom, laat ik dat nu maar doen.
- Dankje, liever niet, zei ze, snel haar hoofd even opheffend. Maar als jij zelf wil?
- O, ik niet, daarom vroeg ik 't niet. Heb je iets, wat je hindert, liefje? Zie je op tegen de reis?
Ze schudde zwijgend van neen, maar haar mond trilde zenuwachtig, en Frans, bevreesd haar door verdere vragen aan het schreien te maken, zette zich weer op zijn stoel en staarde naar buiten.
- Zullen we nu maar 's op 't perron gaan? vroeg hij, toen het een paar minuten was vóór de aankomst van den trein.
- Goed, zei ze, en stond op.
Hij nam het valies, en deed de deur voor haar open. Hij kende het zoo, dat ‘goed’ zeggen van haar, - dan was ze in een stemming, waarin ieder woord haar aan het schreien kon brengen; dan gaf zij altijd toe al was het ook tegen haar zin.
Op het perron liepen ze gearmd heen en weer; de wind blies haar in het gelaat, maar zij klaagde niet, zij liep gedwee naast hem voort. Een onaangename gewaarwording gaf het hem, haar zóó te zien, maar onmiddellijk bedacht hij zich, dat haar houding héél natuurlijk was, en dat hij maar wat zacht moest wezen......
In de coupé, die hij had gereserveerd, zat hij naast haar; zijn jas had hij uitgetrokken en zijn hoed in het netwerk gelegd.
- Wil jij je mantel niet wat los-maken, kind?
- Ik heb 't niets warm, Frans.
Hij keerde zijn hoofd naar haar toe en bleef haar gade-slaan, in rustige beschouwing. Zij zat heel stil, met gesloten oogen, en op haar bleek gezichtje lag zoo een berustende, droevige uitdrukking, dat hij zwaar op zijn ziel de verantwoordelijkheid voelde wegen, dat haar geluk afhing van hem, en dat hij daar zijn gansche wezen op te richten had. Een oneindige teederheid doorstroomde hem bij het denkbeeld, dat zij nu afhankelijk van hem en aan hem overgegeven was, en een bewustzijn van goed en verdraagzaam jegens haar te moeten zijn, vervulde elke gedachte. Hij had haar zoo lief, zoo boven-alles en eindeloos, zij maakte hem zoo gelukkig, moest
| |
| |
hij haar dat dan ook niet doen zijn?
Hij leunde dichter naar haar toe en sloeg zijn arm om haar heen, en toen hij haar slankheid in zijn armen voelde, trilde een heerlijk geluk hem door de leden heen, zij was van hem, onvervreemdbaar en voor eeuwig van hem, van hèm!
Carla sloeg haar oogen op, iets van zijn sensatie scheen in haar over te gaan, en toen zij hem in zijn oprechte oogen blikte, verdwenen haar onrust en smart van straks, zij gaf zich over aan de weelde van het oogenblik, gedachteloos en zonder weerstand te bieden.
Frans had in Brussel een kamer in Métropole besteld; het was nog vroeg, toen zij aankwamen en zij wilden eerst nog wat zitten en iets gebruiken, in het café beneden. Maar aangekomen, liet hij zich toch de kamer wijzen, om te zien of die hun beviel.
Carla was moe, en terwijl Frans het valies en haar tasch wegsloot in de kast, die daar stond tot gebruik, zette zij zich op een stoel voor de tafel neer en leunde haar hoofd in haar hand. Frans legde zijn arm om haar hals en bukte zich naar haar toe, en toen zij hem aanzag, geloofde hij tranen in haar oogen te zien. Zij voelde zich zoo vreemd, zoo verlaten, alsof zij heel-alleen was in een onbekend land en daar blijven moest, tegen haar verlangen en wil. De kamer was zoo leeg en hol en gaf haar zoo'n indruk van eenzaamheid......
- Carla, zei Frans, en knielde naast haar, terwijl hij zijn armen om haar middel sloeg. Ik heb je lief, ik behoor aan jou. Je mag over me beschikken, zoo als jij dat zal willen. En ik zweer je, ik zal alles, alles goed-vinden, wat je mocht wenschen te doen...... Kan dat je dan niet 'n beetje vroolijk en gelukkig maken, 't bewustzijn, dat 'n verstandig en zelfbewust man zich zóó volkomen aan je heeft weg-gegeven? Carla, Carla, ik heb je zoo lief...... Hij legde zijn hoofd op haar knieën. Zij hief het op in haar beide handen en zag hem aan, glimlachend door haar tranen. Toen boog zij zich neer en kuste hem op zijn lippen, warm en innig en lang......
|
|