| |
| |
| |
Matthias Hüning (Freie Universität Berlin)
Kroniek van de taalkunde 2008
Syntaxis
De meest indrukwekkende publicatie op het gebied van de Nederlandse taalkunde van vorig jaar is voor mij de Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis van Joop van der Horst. In twee dikke boekdelen van telkens zo'n 1000 pagina's presenteert Van der Horst hier de rijke oogst van jaren intensief werken op het gebied van de historische taalkunde van het Nederlands: een overzicht van de Nederlandse syntaxis van het Oudnederlands tot in de twintigste eeuw. Van der Horst zelf typeert zijn studie als ‘naslagwerk’. Hij schrijft in de inleiding: ‘De hier geboden Geschiedenis van de Nederlandse syntaxis is eerst en vooral gericht op inventarisatie van de feiten, met veel aandacht voor datering, en terughoudend met verklaringen, theorieën en interpretaties. Er is ook een royale bibliografie van wat al onderzocht is. En dat alles geordend op een wijze die, zonder theoretische pretenties, onderzoekers van verschillende disciplines en uiteenlopende theoretische signatuur het zoeken zo eenvoudig mogelijk maakt’ (14). Dat lijkt me een goede karakterisering van het werk. Inderdaad toont Van der Horst weinig theoretische pretenties. Hij inventariseert en beschrijft taalfeiten. Tegenwoordig denken we bij ‘descriptief’ al gauw aan empirisch en kwantitatief onderzoek, onderzoek met veel statistiek en grafiekjes. Dat doet Van der Horst niet. Hij geeft - zoals we dat ook uit ander werk van hem kennen - een overzicht dat eerder kwalitatief van aard is. Gebaseerd op een diachroon tekstcorpus dat hij voor dit doel heeft samengesteld, presenteert hij een volledig overzicht van de centrale syntactische verschijnselen in het Nederlands en hij illustreert deze telkens met tal van bewijsplaatsen. Het geheel staat voor een manier van werken die in zekere zin vergelijkbaar is met die van de historische lexicografie (denk bijvoorbeeld aan het wnt): nauwkeurige analyse en systematische
beschrijving met daarbij veel citaten en voorbeelden ter illustratie.
De manier van presenteren is even systematisch als uniek. Van der Horst beschrijft zijn ordeningsprincipes zelf als volgt:
Het geheel is verdeeld in zeven ‘boeken’: i Oudnederlands: ii Middelnederlands 1200-1350; iii Middelnederlands 1350-1500; iv zestiende eeuw; V zeventiende eeuw; vi achttiende eeuw; vii negentiende en
| |
| |
twintigste eeuw. In principe is elk van deze boeken een synchrone syntaxis van de betreffende periode. Maar de indeling is strikt parallel, zodat men de zeven boeken ook ‘horizontaal’ kan lezen: in elk boek behandelt hoofdstuk 7.2 de aanwijzende voornaamwoorden, en hoofdstuk 16.3.1 de zogenaamde ‘rode en groene volgorde’. De hoofdstukken I-7.2, 11-7.2, 111-7.2 enzovoorts bevatten samen een chronologisch overzicht van de ontwikkelingen bij het aanwijzend voornaamwoord. Misschien wel de helft van alles bestaat uit voorbeeldzinnen (en uiteraard allemaal voorzien van brongegevens) (15).
Dit leidt wel tot enige redundantie, omdat in de diverse hoofdstukken over hetzelfde verschijnsel vaak ook dezelfde of zeer vergelijkbare informatie gegeven moet worden, maar desondanks is het een - voor een boek - zeer handige manier van presenteren. Van der Horst maakt daardoor zijn belofte waar: hij zorgt ervoor dat het vinden van relevante informatie voor andere onderzoekers buitengewoon makkelijk is.
Nu is het wel duidelijk dat dit boek een lange voorgeschiedenis heeft, anders was het waarschijnlijk geen boek geworden, maar lag het materiaal plus de bijbehorende beschrijving ergens in een database, makkelijk toegankelijk gemaakt door krachtige zoekfuncties via een website. De inhoud van Van der Horsts Geschiedenis zou zich daarvoor uitstekend lenen. Maar het is geen project nieuwe stijl, het is een boek (oude stijl). Tegenwoordig zouden we voor zo'n project en aanvraag (moeten) indienen, om een paar promovendi en veel computergeweld aan het werk te kunnen zetten. Dergelijke naslagwerken ontstaan niet meer ergens in een rokerige werkkamer als eenmansprojecten, het zijn projecten voor een goed gestructureerde en efficiënte onderzoeksgroep, interdisciplinair opgezet en ook internationaal, bestuurd door een hoogleraar-manager, liefst niet aan een universiteit gevestigd maar in een modern onderzoeksinstituut. Daar is ook veel voor te zeggen, en Van der Horst wijst er trouwens zelf op in zijn inleiding dat zo'n onderneming eigenlijk geen eenmanswerk meer kan en mag zijn. Maar toch heeft hij het gedaan. Qua opzet, werkwijze en resultaat helemaal uit de tijd, maar toch is het is er. Een unieke prestatie. Chapeau!
| |
Standaardtaal
Van de hand van Joop van der Horst is vorig jaar nog een tweede boek verschenen. Het draagt de provocerende titel Het einde van de standaardtaal en gaat over ‘een wisseling van Europese taalcultuur’. Ik kan heel kort zijn over dit boek, want het is al uitvoerig besproken in dit tijdschrift door mijn collega Ulrike Vogl (eerder dit jaar in Internationale neerlandistiek 47, 1, 64-66). Toch wil ik naar aanleiding van deze uitgave nog wel iets kwijt. In de genoemde recensie wordt al gewezen op de ook naar mijn mening grootste verdienste van het boek: Van der Horst geeft een tour d'horizon van de Europese taalgeschiedenis. Hij durft het aan de crisis van de standaardtaal - niet alleen in Nederland, maar ook in veel andere Europese landen - te plaatsen in een breed historisch en Europees
| |
| |
perspectief. Hij wil de grote lijnen laten zien, wijzen op mogelijke verbanden, vragen stellen.
De meeste taalkundigen rennen schreeuwend weg, wanneer zij een woord als ‘taalverloedering’ horen. Of zij relativeren de bijbehorende verschijnselen door te wijzen op het feit (of op de dooddoener?) dat taal nu eenmaal altijd verandert. Of verstoppen we ons achter dit feit? In ieder geval vinden veel taalkundigen een dergelijk onderwerp geen onderwerp voor de taalkunde. Borrelpraat, waar wij ons niet mee bezighouden, want wij beschrijven, op een wetenschappelijk verantwoorde manier, talige verschijnselen, zonder ons daarover waarderend of normerend uit te spreken, aldus de houding die we veel onder taalkundigen aantreffen.
Van der Horst daarentegen neemt de onzekerheid van de taalgebruiker over z'n taal serieus. Hij probeert bovendien verklaringen te vinden, grote, wetenschappelijk relevante verklaringen. Dat is nog allemaal erg hypothetisch en wellicht in de hier gepresenteerde vorm ook (tenminste gedeeltelijk) gewoon fout, maar ik ben het helemaal met Joop van der Horst eens dat we dit soort vragen niet uit de weg mogen gaan omdat er zoiets is als een maatschappelijke verantwoordelijkheid van de taalkunde. De belangstelling voor het onderwerp en voor de stellingen van Van der Horst in de media maakt duidelijk dat er wel degelijk, en nog steeds een grote interesse is in de maatschappij voor vragen en problemen rondom taal, taalnormen en taalverandering en naar mijn smaak mogen wij daar best iets meer op inspelen.
| |
Dialecten
Er is niet alleen de zorg om de standaardtaal, tegelijk zien we ook de zorg over de toekomst van de dialecten. En die is misschien nog wel groter, want dialecten dreigen met een noodvaart te verdwijnen. Daarom zijn er tal van grotere en kleinere projecten om ze ten minste adequaat te beschrijven (voordat de laatste sprekers dood zijn). Dat kan op verschillende manieren. Populairwetenschappelijke boeken en boekjes over dialecten verschijnen bij de vleet, en soms zijn ze ook niet onaardig of zelfs interessant en leuk, zoals het in 2008 verschenen Amersfoortse Praat door Cor van Bree e.a. De doelstelling ervan staat op de kaft als volgt aangegeven: ‘Dit boekje wil de restanten van het Amersfoortse dialect in kaart brengen, vóór het voorgoed verdwenen is.’ En dat is ook precies wat er gebeurt in dit boekje.
Maar de taalkundige paradepaardjes van het moderne dialectonderzoek zijn zeker de mand en de sand. het eerste deel van deze beide atlassen van de Nederlandse dialecten heb ik in 2006 in dit tijdschrift besproken (Neerlandica extra Muros 44, 1, 57-61). Nu is in 2008 het tweede deel verschenen van zowel de Morfologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (mand) als ook de Syntactische Atlas van de Nederlandse Dialecten (sand). Net als bij deel I bestaan beide atlassen ook nu weer uit een kaartdeel en een tekstboek met commentaar bij de kaartjes. In beide atlassen worden - op theoretisch gereflecteerde wijze - de resultaten
| |
| |
gepresenteerd van grootschalig veldwerk (schriftelijke en mondelinge enquêtes). Telkens gaat het om een bepaald talig verschijnsel, waarvan de variatie binnen het Nederlandse taalgebied in kaart wordt gebracht: letterlijk, op mooie symboolkaarten die de geografische distributie van verschillende varianten weergeven, en figuurlijk, in de toelichtingen en beschrijvingen in het commentaargedeelte. In de sand gaat het deze keer vooral om de syntaxis van werkwoorden. De kaarten geven de variatie weer bij het gebruik van twee- en drieledige werkwoordclusters (bijvoorbeeld dat hij moet kunnen zwemmen / zwemmen moet kunnen / zwemmen kunnen moet enzovoorts) en ze inventariseren de posities van (hulp)werkwoorden in de zin. De kaartjes illustreren bijvoorbeeld ook dat de doorbreking van het verbale cluster door een zelfstandig naamwoord uitsluitend in het zuiden van het Nederlandse taalgebied voorkomt (...dat Jan moet een nieuwe schuur bouwen), terwijl de doorbreking door middel van een adverbiaal partikel in bijna alle dialectgebieden kan worden aangetroffen (... dat je veel zou moeten weg gooien / zou weg moeten gooien). We leren waar te zoal kan staan in een verbaal cluster (overal en soms ook twee keer: hij heeft de hele dag te zitten te werken). Hoofdstuk drie gaat over hulpwerkwoorden en werkwoordposities en in hoofdstuk vier (over negatie en kwantificatie) leren we dat je in het zuiden van het taalgebied op de vraag Wie heeft de auto meegenomen? kunt antwoorden: Niemand niet. Andere combinaties, zoals nooit niet, komen ook in het noorden wel eens voor.
In de mand gaat het deze keer onder andere om variatie bij de vormen voor comparatief en superlatief bij adjectieven (hoofdstuk 1). Hoofdstuk 2 maakt bijvoorbeeld duidelijk dat er grote gebieden zijn in het Nederlandse taalgebied waar de vorm van het bezittelijk voornaamwoord tweede persoon meervoud niet jullie is, maar onder andere hunder/julder in het zuidwesten en jim in het noorden. En in hoofdstuk 3 wordt de enorme variatie bij de subject- en objectpronomina gepresenteerd. In hoofdstuk 4 staan de presens- en preteritumvormen van werkwoorden centraal. De vorm van het participium (onder andere met of zonder ge-) wordt behandeld in hoofdstuk 5, samen met de vraag naar de vormvariatie bij werkwoordstammen. Naast helpen-hielp-geholpen komt immers ook helpen-holp-geholpen, of zelfs helpen-holp-gehalpen voor in het Nederlandse taalgebied.
Al met al maken beide atlassen heel mooi duidelijk hoe ontzettend gevarieerd talige structuren kunnen optreden, zelfs in een betrekkelijk klein taalgebied. Het optekenen van deze variatie is van groot belang in cultuurhistorisch opzicht, maar ook voor meer theoretisch georiënteerd taalkundig onderzoek.
| |
Studieboeken
Laat ik ook nog twee studieboeken noemen die vorig jaar verschenen zijn. Meteen in januari kwam, onder de mooie titel Mensentaal, de inleiding tot de algemene taalwetenschap van Piet Van de Craen op de markt. Ik heb enkele hoofdstukken vorig jaar in een inleidend college gebruikt als basistekst en ik heb de indruk dat het een bruikbare, maar vrij traditionele inleiding is geworden. In tegenstelling tot andere inleidingen bevat dit boek ook een duidelijke component ‘geschiedenis van de taalkunde’. Zo komt Ferdinand de Saussure in maar liefst
| |
| |
twee hoofdstuktitels (van de tien) voor, waarbij het dan uiteraard gaat om het structuralisme en om structuralistische principes in de taalkunde. Hoofdstuk 6 is bovendien niet gewijd aan bijvoorbeeld het minimalisme, nee, hier heet de generatieve grammatica nog ‘transformationele generatieve grammatica’. Nieuwe ontwikkelingen binnen dit theoretische kader en, algemener, nieuwere grammaticale benaderingen, zoals de constructiegrammatica, zoekt men daarentegen tevergeefs. Actueler en moderner wordt het boek vooral, wanneer het gaat om taal, brein en neurowetenschappen, wat zeker te maken heeft met de onderzoeksbelangstelling van de auteur.
Het tweede boek dat ik hier wil noemen is de cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands van Marijke Mooijaart en Marijke van der Wal. De auteurs schrijven in hun inleiding: ‘Een praktische cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands is al jaren niet meer beschikbaar. Op verzoek van collega's Oudere Letterkunde aan verschillende universiteiten voorzien wij met Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw in deze leemte.’ De bacheloropleidingen bieden nog nauwelijks tijd en ruimte voor een grondige inleiding tot de oudere fasen van het Nederlands. Het is goed om te zien dat er desondanks kennelijk nog behoefte is aan een dergelijk studieboek en dat uitgeverij Vantilt het ook durft uit te geven. Het boek bevat twee delen. In deel I, de grammatica, maken studenten op een systematische wijze kennis met de belangrijkste aspecten van het grammaticale systeem van het oudere Nederlands; deel ii bevat een veertigtal oefenteksten met vragen en opdrachten. Een verklarende woordenlijst die de belangrijkste grammaticale termen bevat, rondt het boek af.
| |
Besproken titels
barbiers, sjef et al., sand - Syntasche Atlas van de Nederlandse Dialecten. Deel ii (Kaarten & Commentaar). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008. isbn 978 90 5356 7791 (Kaarten); isbn 978 90 5356 782 1 (Commentaar). |
bree, cor van et al., Amersfoortse Praat. Een stad in taal en verhaal. Amersfoort, 2008. isbn 978 90 8027 803 5. |
goeman, ton et al. mand - Morfologische atlas van de nederlandse dialecten. deel ii kaarten & commentaar). Amsterdam, Amsterdam University Press, 2008. isbn 978 90 5356 774 6 (Kaarten); isbn 978 90 5356 777 7 (Commentaar). |
horst, joop van der, Het einde van de standaardtaal. Een wisseling van Europese taalcultuur. Amsterdam, J.M. Meulenhoff, 2008. isbn 978 90 2908 265 5. |
horst, joop van der, Geschiedenis van de Nederlandse Syntaxis. 2 delen. Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2008. isbn 978 90 5867 646 7. |
mooijaart, marijke & marijke j. van der wal, Nederlands van Middeleeuwen tot Gouden Eeuw. Cursus Middelnederlands en Vroegnieuwnederlands. Nijmegen, Uitgeverij Vantilt, 2008.
isbn 978 94 6004 008 5. |
van de craen, piet, Mensentaal. Een inleiding tot de algemene taalwetenschap. Brussel, vubpress, 2007. isbn 978 90 5487 442 3. |
|
|