Internationale Neerlandistiek. Jaargang 2009
(2009)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Internationale neerlandistiek - februari 2009]Thomas Vaessens (Universiteit van Amsterdam)
| |
Het reces is voorbijToen Februari haar stuk in De Groene publiceerde, was juist haar tweede roman verschenen, De literaire kring.Ga naar eind3 Wat de critici aan deze roman vooral was | |
[pagina 3]
| |
opgevallen, is dat hij zo anders was dan Februari's debuutroman, De zonen van het uitzicht uit 1989. Over die eersteling had criticus en academisch postmodernismekenner Bart Vervaeck destijds niet alleen geschreven dat het ‘het sterkste Hollandse debuut van de laatste jaren’ was, maar ook dat hij vreesde ‘dat men dit debuut “typisch post-modernistisch” gaat noemen om daarna het kind met het badwater weg te gooien’.Ga naar eind4 Kennelijk leek het Vervaeck nodig Februari's boek op voorhand in bescherming te nemen tegen de slechte naam die het postmodernisme eind jaren tachtig in de mainstream, en dus bij het gros van de critici, had. Die retoriek sluit aan bij het avant-gardistische discours waarmee het intellectualistische postmodernisme in de Lage Landen tot diep in de jaren negentig omgeven werd: aan de ene kant stond de oppervlakkige kritiek (met daarachter het grote publiek), en aan de andere kant het postmodernisme (de belangrijke schrijvers, vertegenwoordigd door de academische kritiek). Toen achttien jaar later De literaire kring verscheen, was dat voor de academische kritiek een teleurstelling. ‘Februari heeft zich opeens bekeerd tot rechtlijnig proza’, schrijft bijvoorbeeld Sofie Gielis. En voor wie in die formulering het dédain nog niet gezien had, voegt ze eraan toe: ‘De literaire kring is niet meer dan een verhaal’, waarmee Februari ‘de grondige experimentele literatuur’ en het postmodernisme verlaat.Ga naar eind5 En een andere criticus, Daniël Rovers, constateert met enige spijt dat Februari in dit boek de ‘postmoderne theorie’ afgezworen heeft ten gunste van ‘pragmatiek en wereldsheid’.Ga naar eind6 Hoewel deze postmodern angehauchte critici - allebei overigens promovendi van Bart Vervaeck aan de Vrije Universiteit Brussel - nog steeds het antagonisme van postmodernisme en mainstream cultiveren, is er sinds 1989 natuurlijk veel veranderd. De nieuwigheid is er wel van af. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het postmodernisme in de tweede helft van de jaren negentig zelf mainstream geworden is: er verschenen niet alleen uitgebreide studies over het postmodernisme in de Nederlandse literatuur - onder andere van Vervaeck -, maar postmoderne schrijvers als Peter Verhelst, Atte Jongstra, Stefan Hertmans, Arjen Duinker, Dirk van Bastelaere en Marjolijn Februari begonnen ook belangrijke literaire prijzen te krijgen. Dat het postmodernisme het bij het wat grotere publiek desalniettemin nooit helemaal gewonnen heeft, blijkt uit de opluchting die in veel recensies op De literaire kring doorklinkt. Minder postmodern angehauchte critici typeren Februari's tweede roman als ‘een lekker leesboek’,Ga naar eind7 dat - in tegenstelling tot haar eerdere werk - ‘uitblinkt in toegankelijkheid’,Ga naar eind8 en waarin de auteur ook nog eens blijk geeft ‘van een verruimde blik op de maatschappij’.Ga naar eind9 Inderdaad zien we in De literaire kring een heel andere auteur aan het werk dan in De zonen van het uitzicht of in het experimentele filosofische proefschrift Een pruik van paardenhaar & Over het lezen van een boek uit 2000. ‘M. Februari’ stond er op het omslag van het debuut, en die strenge voorletter M bleek in de roman te kunnen staan voor Margaret, Mortimer, Milou, Mara en Matthias. Deze typisch postmoderne verwarring over de identiteit van de schrijver is in | |
[pagina 4]
| |
2007 verdwenen. Op het omslag van De literaire kring staat voluit: Marjolijn Februari.Ga naar eind10 En als om deze toenadering tot het publiek te onderstrepen, lichtte de auteur rondom de verschijning van haar tweede roman de evolutie die zij sinds 1989 heeft meegemaakt in interviews en essays bereidwillig toe. Bijvoorbeeld in haar bijdrage aan het themanummer van De Groene. Wat is er veranderd? De zonen van het uitzicht verscheen in een andere tijd, aan de vooravond van de jaren negentig. Nu, in het jubileumnummer van De Groene, omschrijft Februari die nineties aldus:Ga naar eind11 De politiek kabbelde, het geld stroomde, de schrijvers hadden collectief een sabbatical opgenomen en gebruikten die tijd om even uit te rusten en na te denken over de eigen doelen en redenen van bestaan. Maar de politiek kabbelt niet meer, zo stelt Februari in 2007 vast, want ‘de storm raast inmiddels ook over het Westen’. De ‘hoogtijdagen van het postmodernisme’ zijn voorbij en dat betekent ook dat voor de schrijvers het reces voorbij is. Er is in korte tijd ‘een volledig nieuwe experimentele situatie ontstaan’ en schrijvers moeten zich aanpassen aan ‘een nieuwe tijd’:Ga naar eind12 Vijftien jaar geleden probeerde de schrijver met zijn experimenten uit te vinden hoe de taal werkte, nu zijn de deuren en ramen open gewaaid (...). Nieuwe situaties wekken nieuwe verwachtingen, nieuwe problemen, nieuwe doelen, een nieuw publiek. Waar De zonen van het uitzicht in 1989 al op de allereerste bladzijde de afstand tussen boek en lezer thematiseerde - het ‘Voorwoord aan de lezer’ begon met de verzekering dat dit boek ‘zó weinig [is] afgestemd op de letterkundige smaak van het hedendaagse publiek dat het grootste deel het boek nog ongelezen zal wegleggen’Ga naar eind13 daar heeft Februari met De literaire kring een boek willen schrijven dat wél aansluit bij wat veel lezers lezen willen. Deze bijdrage gaat over het waarom van deze wending naar het publiek. Waarom koos de zo ‘postmodern’ begonnen auteur Februari in De literaire kring voor een heel andere strategie? Wat zijn de nieuwe problemen en doelen die zij ziet? Welke functie kent zij toe aan de roman in deze tijd? | |
[pagina 5]
| |
Literatuur en moraalDe literaire kring is een rechttoe, rechtaan verteld verhaal over een leesgezelschap. Plaats van handeling is een dorp in het midden van het land, waarvan de bewoners het in hun villa's met enorme tuinen bijzonder goed getroffen hebben met zichzelf. De ‘dorpsnotabelen’ (45) die zich in de literaire kring verzameld hebben - een bankier, een advocaat, een hoogleraar staatsrecht met tal van lucratieve nevenfuncties... - zijn welgesteld en machtig. De lijntjes zijn kort, niet alleen de lijntjes naar elkaar, maar ook naar het openbaar bestuur. Wanneer er iets geregeld moet worden, bellen de leden van de literaire kring gewoon even met de minister. Het is stevige kost die de leesclubleden in hun kring bediscussiëren. Ze zijn op de klassieke Westerse canon georiënteerd en dat willen ze graag zo houden. Wanneer een vroegere dorpsgenote, de dertigjarige Ruth Ackermann, de wereldwijde bestseller De zomer van de linnen schoenen publiceert, wil de oprichter en informele leider van de literaire kring, Randolf Pellikaan, er bijvoorbeeld absoluut niet aan denken om het kruidenierssuccesje van ‘dat meisje’ met de leesclub te gaan lezen en bespreken. Vijftien drukken in een paar maanden; de verfilming is al in de maak - dit kan niets zijn. ‘Straks laten we net als de rest van Nederland ons leven bepalen door de jeugd met zijn hang naar amusement, popmuziek in de collegezalen, Donald Duck op de leeslijsten; ik weiger daaraan mee te doen’, zegt Randolf ferm. En, met een verwijzing naar de Bildungs-utopie uit Goethes Wilhelm Meisters Wanderjahre: ‘ik wens me niet te excuseren voor mijn pädagogische Provinz’ (148). Voor Randolf - een man die in zijn vaste overtuigingen ‘wordt gesteund door de hem omringende cultuur’ (17) - is het lidmaatschap van de literaire kring een kwestie van verantwoordelijkheid. ‘Vroeg of laat wordt ieder mens met verantwoordelijkheidsgevoel lid van een literaire kring’, zegt hij (16). De ideologie van zijn kring is helemaal op humanistische leest geschoeid. Lezen is een verheffende bezigheid die de lezer in contact brengt met de grote ideeën en abstracties, de essenties die achter de toevallige concrete verschijnselen verscholen gaan. Randolf vindt ook dat literatuur helpen kan ‘het oordeelsvermogen te perfectioneren’ (61), en dat maakt hem tot een aanhanger van de zogenaamde Law and Literature-beweging (22), die juristen oproept om terug te keren naar de traditie van de humaniora en literatuur te gebruiken als bron van normen en waarden.Ga naar eind14 Boeken moeten volgens Randolf en zijn vrienden dan ook ergens over gaan: de leesclubleden hebben een grondige afkeer van de ‘strapatsen van het postmodernisme [...] met zijn lichtzinnige focus op de beperktheden van de taal’ (61). Maar hoe ver gaat het culturele verantwoordelijkheidgevoel van de literaire kring? En hoe waarachtig is het humanistische cultuurideaal dat door de leden wordt uitgedragen? In de praktijk valt dat nogal tegen, want er blijkt ook nog een ander, aanmerkelijk minder nobel motief te zijn om Ruth Ackermann en haar succesroman buiten de deur te houden. | |
[pagina 6]
| |
Ruths vader was lid van de kring toen hij, ongeveer tien jaar geleden, verwikkeld raakte in een schandaal. Hij had glycerine, waarvan hij wist dat ze onzuiver was, verkocht aan een geneesmiddelenproducent op Haïti. Het rampzalige resultaat: zeventig doden, onder wie veel kinderen. Met juridische hulp van Randolf en enkele andere leesclubleden kwam het niet tot een veroordeling van Ruths vader. Wel leek het Randolf beter dat, toen de schikking eenmaal getroffen was (een boete van een paar ton), Ruths vader zich maar zou terugtrekken uit de literaire kring. Omdat Ruths roman zo'n enorm succes is en omdat de plaatselijke boekhandelaar er alles aan doet de inmiddels wereldberoemde schrijfster voor een interview naar haar geboortedorp te laten terugkeren, wordt de druk op de literaire kring steeds groter: ze moeten iets met dit boek en met deze schrijfster ervan, die hen zo oncomfortabel confronteert met een episode uit het verleden die ze adequaat onder het tapijt geveegd meenden te hebben. Als Randolf en zijn vrienden aan het eind van de roman inderdaad Ruths boek bespreken, slagen zij erin de discussie al binnen enkele ongemakkelijke ogenblikken op een ander, veel algemener en abstracter literair onderwerp te brengen. En als de schrijfster kort daarop door de boekhandelaar in de dorpskerk wordt geïnterviewd, is al na één vraag duidelijk dat dit human interest-gesprek nergens over zal gaan. Gevaar geweken, de rijen weer gesloten: de vuile was blijft binnen. De immoraliteit van de waargebeurde affaire rondom Ruths vader - de beschrijving ervan voert terug op ‘de zaak Vos’, die vooral na de omstreden schikking in 2002 nogal wat pennen in beroering bracht, ook die van columnist Marjolijn Februari,Ga naar eind15 laat zich maar moeilijk rijmen met het hoogdravende cultureel discours van de leesclubleden. De strekking van De literaire kring lijkt dus duidelijk. Februari portretteert een groep net iets te welgestelde en net iets te machtige arrivés die ook nog eens behoorlijk cultureel onderlegd zijn. Het cliché wil dan dat die cultuur slechts een dun laagje is, en zo is het in De literaire kring natuurlijk ook. Met name de jonge en kritische journalist Victor, een bijfiguur in de roman, ontmaskert feilloos de hypocrisie van de leesclubleden, die hij daarbij ironisch als ‘weldenkende humanisten’ typeert (86). De hogere cultuur is volgens Victor een ‘morele witwasorganisatie’ voor een elite die ‘de volgende ochtend op hun hoofdkwartier weer winstgevende deals (...) sluiten met misdadige regimes’ (86). Victor heeft gelijk, maar het zal blijken toch wat ingewikkelder te liggen. Zowat alle personages in De literaire kring stellen zichzelf vragen over ethiek en moraal. De leesclub, deze zelfbenoemde ‘morele elite’ (32), doet dat vooral aan de hand van de literatuur. De vraag die de roman opwerpt, is dan ook wat er nog over is van het door Randolf en zijn vrienden zo wellevend gepropageerde ideaal van een moraal-verschaffende literatuur. | |
De teloorgang van de publieke ruimteEen interessant aspect van De literaire kring is dat de roman in een dorpse omgeving is gesitueerd. In de modernistische literaire traditie gold het | |
[pagina 7]
| |
platteland vaak als de antipode van metropolis, waarbij de grote stad stond voor intellectuele beweeglijkheid en waarbij de dorpen en buitenwijken bastions waren van benepen conformisme. In de woorden van Harry Mulisch uit Bericht aan de rattenkoning (1966): in de stad heerst ‘een geest van vrijheid, betrekkelijkheid en kosmopolitisme’, die de stedelingen ver verheft boven ‘de bedomptheid van de provincie’.Ga naar eind16 Het postmodernisme tendeerde vervolgens ideologisch naar een omkering van dit hiërarchische onderscheid van centrum en marge.Ga naar eind17 Aan de notie ‘centrum’ gingen connotaties kleven als koloniaal en autoritair, en de voorheen altijd genegeerde, want stemloze ‘marge’ werd object van geëngageerd onderzoek met emancipatorische doelstellingen. Februari toont in De literaire kring met geen van deze tegengestelde visies op de relatie van stad (centrum) en platteland (marge) affiniteit. Haar laatpostmoderne roman zwakt de tegenstelling juist af door te laten zien hoe relatief deze geworden is in de wereld van vandaag. Bijvoorbeeld in deze passage: Boven het hoofd van de dorpelingen hangen informatiesatellieten die geen schaduw hebben, en in de loop der jaren zijn naar alle hoeken van de wereld breedbandverbindingen aangelegd die geen geluid maken, zodat niemand het verkeer hoort dat met het denderende geweld van exbibytes per seconde door het dorp raast, maar ook al hoor en zie je de lijnen niet, ze zijn er (32-33). De dorpsbewoners verkeren een groot deel van hun tijd weliswaar in de bucolische rust van het dorp, dat ‘verscholen ligt als een oude buitenplaats’ (38), maar tegelijk bewegen zij zich ook in een virtuele ruimte zonder grenzen, een digitaal netwerk waarin toegang tot informatie is gelijkgeschakeld en genormaliseerd. De oude dichotomie van stad en platteland wordt opgeheven met behulp van de moderne communicatiemiddelen. Wanneer de villabewoners na een lange werkdag thuiskomen, lopen ze een rondje door hun riante tuinen om nog snel even te kunnen bellen met collega's of zakenpartners in alle uithoeken van de wereld (37). Een landelijke of suburbane setting kan in een hedendaagse roman al lang niet meer functioneren als toevluchtsoord waar men kan ontsnappen aan een jachtige wereld. Ook het dorp in De literaire kring is veel minder dorps dan een dorp in de jaren zeventig of tachtig. De romangebeurtenissen spelen zich af op een egaal speelveld waarop de elektronische media in alle zones simultaan opereren. De personages zijn digital citizens die zich in virtual communities ophouden waarin grenzen en cultuurverschillen niet bestaan.Ga naar eind18 Volgens Randolf moet men ‘de dynamiek van deze plek’ dan ook niet onderschatten (31), waaraan de vertelinstantie nog toevoegt: ‘Vergis je niet. Randolf heeft gelijk als hij het heeft over de dynamiek van het dorp. Hoewel alles hier in diepe rust lijkt, wordt vanaf deze verborgen plek de wereld bestuurd’ (32). En een paar bladzijden verder: het dorp ‘is de naaf van de nieuwe wereld’ (38). Omdat de bewoners van deze nieuwe wereld beschikken over communicatie- | |
[pagina 8]
| |
middelen die het begrip ‘afstand’ zeer relatief maken, hoeven ze ook niet dicht bij het vuur te staan. Ze zoeken dus letterlijk de luwte op, waar niemand hen op de vingers kijkt. In het dorp zijn geen camera's, geen journalisten en geen demonstraties. Het parlement is ver weg. Dat is maar goed ook, want volksvertegenwoordigers zijn vooral lastige obstakels. Zo worden malversaties in het bestuur van een goed doel verzwegen tot op het moment dat de woordvoerder voor ontwikkelingshulp van Groen Links, Hajenius, griep heeft. ‘Die gaat Kamervragen stellen als hij dit hoort’, zegt Randolfs schoonzoon John, dus moet het nieuws naar buiten ‘voordat Hajenius weer is opgeknapt en lastig wordt’ (76). In de wereld van De literaire kring is de publieke ruimte verworden tot het decor van een goeddeels symbolisch achterhoedegevecht. De democratische stroperigheid van de politieke besluitvorming wordt voortvarend omzeild. De echte beslissingen worden genomen en het echte debat wordt gevoerd op plaatsen die voor het publiek niet zichtbaar zijn. In de onbeperkte, grenzeloze en virtuele ruimte van de elektronische media, bijvoorbeeld. Via de mobiele telefoon en de email trekt de nieuwe elite voortdurend ondoorzichtig aan allerlei touwtjes. En omdat nu eenmaal niet alles via mail of telefoon kan, zoekt men elkaar ook op. Ook dat gebeurt niet in de publieke ruimte, maar op privéterrein. De achtertuinen van de dorpsbewoners grenzen allemaal aan elkaar, dus ‘als er iets geregeld moet worden, [valt] via de achtertuinen altijd wel iemand (...) te traceren die bevriend is met een bestuursvoorzitter, met een Europarlementariër of met een hofdame, als directe toegang gewenst is tot de koningin’. De argeloze bezoeker die door het dorp wandelt, heeft geen weet van die achtertuinen, lezen we, ‘omdat het alles welbeschouwd nergens voor nodig is dat iedereen het weet’ (38). De private sfeer is in De literaire kring belangrijker geworden dan de publieke sfeer, die voor de dorpsnotabelen niet meer het centrale domein van de samenleving is. ‘Op zaterdagochtend staat bijvoorbeeld bij de bakker altijd wel een klant die tijdens werktijd de verantwoordelijkheid heeft voor een begroting met een aanmerkelijk grotere spanwijdte dan de begroting van de staat der Nederlanden’ (36). Dat de verantwoordelijkheid voor een begroting nog wel wat anders is dan de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van beleid voor individuele burgers, zoals bijvoorbeeld een minister die heeft, dat komt de dorpsbewoners niet slecht uit. Voorzover ze iets met dat beleid te maken willen hebben, bellen ze de verantwoordelijke minister wel. Zonder diens ministeriële verantwoordingsplicht te delen, sturen ze zijn beleid. | |
De ‘autonome’ schrijver en het publieke debatDe leden van de literaire kring zijn in Februari's roman de representanten van een elite van bankiers en juristen die in schitterende achtertuinen heimelijk zaken doet, zonder dat zij zich laat corrigeren of controleren door het publiek of zijn vertegenwoordigers in het publieke debat - politici, journalisten, opiniemakers, schrijvers. Naarmate de begrotingen waarvoor de dorpsnotabelen | |
[pagina 9]
| |
verantwoordelijk zijn groter worden, wordt het belang van het publieke debat geringer. Het wordt gevoerd door mensen die geen deel hebben aan de gang der dingen: buitenstaanders die nergens over gaan en dus machteloos zijn. Nu is het de paradox van de literaire kring dat zijn leden enerzijds belang hebben bij deze ontwikkeling - hoe minder verantwoording zij hoeven afleggen in de publieke sfeer, hoe voortvarender zij hun zaken kunnen aanpakken -, maar dat hun humanistisch cultuurideaal anderzijds ten nauwste samenhangt met het achttiende-eeuwse idee van zo'n publieke sfeer, een ‘bürgerliche Öffentlichkeit’ (Habermas). Ze plaatsen de schrijver op een torenhoog voetstuk, terwijl ze weten (en er belang bij hebben) dat het debat waarin deze schrijver traditioneel de boventoon voert er in de wereld niet zo heel veel meer toe doet. Omdat de schrijver volgens de moderne literaire ideologie als private persoon spreekt - als iemand die zich onafhankelijk kan opstellen tegenover economische en ideologische machten - is hij bij uitstek geschikt om in de emancipatoire en kritische ruimte die de publieke sfeer is namens het publiek de macht van de staat onder controle te helpen houden.Ga naar eind19 Als ‘autonome’ intellectueel staat de schrijver boven de partijen, waardoor hij in het publieke debat altijd zuiver kan redeneren en argumenteren. Volgens velen, onder wie William Marx, is dat de verklaring voor de hoge status die de schrijver in de achttiende eeuw verwierf.Ga naar eind20 Dat de werkelijkheid er sindsdien heel anders uitziet - het zijn in de wereld van De literaire kring immers vooral de machteloze buitenstaanders die zich met het tot symbolisch achterhoedegevecht verworden publieke debat bemoeien: de publieke sfeer is, ook volgens Habermas, inmiddels goeddeels onttakeld - weerhoudt de leden van de literaire kring er niet van in hun pronkerig literair discours nog steeds achttiende-eeuwse ideeën levend te houden over de schrijver als publieke intellectueel. Zo vindt Randolf dat schrijven ‘een bijdrage [is] aan de politieke cultuur van een land’ (207). De schrijver heeft volgens de roerganger van de literaire kring dus een politieke functie, en die mag hij niet verzaken. Ruth Ackermann doet dat wel. Haar autobiografische ‘chicklit’ wordt door de leden daarom absoluut niet serieus genomen. ‘We hebben deze leesclub niet opgericht om dit soort rotzooi te lezen’ (132), zegt Randolf, die zich als intellectueel met andere dingen denkt te moeten inlaten: Godallemachtig (...) sinds wanneer lezen we keukenmeidenromans met de literaire kring? Omdat zo'n meisje in het dorp heeft gewoond, hoeven we toch niet meteen haar dagboeken te lezen! We nemen onszelf toch serieus als intellectuelen, mag ik hopen! (147). Niet alleen Randolf haalt voor het vermeende ‘meisjesdagboek’ zijn neus op, Ruths roman bevredigt ook de literaire behoeften van andere (al dan niet zelfbenoemde) intellectuelen niet. ‘De zomer van de linnen schoenen is een grappig, gezellig boek, daarover zijn de critici het eens’, zo lezen we, maar ‘de serieuzere critici missen (...) de actualiteit en het element van maatschappelijke | |
[pagina 10]
| |
betrokkenheid in de roman’ (165, mijn cursivering, tv). En juist aan die maatschappelijke betrokkenheid is nu behoefte, vindt ook John, die precies weet waarom Ruths boek niet geschikt is voor behandeling in de literaire kring: We leven in een land dat wordt verdeeld door fundamentalisme en racisme, waar de een na de ander wordt doodgeschoten, waar de globalisering en de kernwapendreiging als een vloedgolf overheen rollen, en dan weet zo'n vrouw niets anders te schrijven dan een liefdesgeschiedenis? (...) Ik pleit niet voor pamflettisme, maar om op dit moment nog met persoonlijk psychodrama te komen aanzetten. Dat is na 9/11 toch wel erg pover (99-100). De dorpsnotabelen in de literaire kring verkondigen voortdurend de noodzaak van een ouderwets literair engagement. De schrijver dient zich met de wereldpolitiek te bemoeien, en het is dus maar jammer, zoals Randolf op een gegeven moment opmerkt, dat je nooit schrijvers en dichters bij de brandhaarden ziet (179). Probleem is natuurlijk dat ook Randolf veel liever in zijn achtertuin zit, dan bij een brandhaard. Bijvoorbeeld omdat hij van daar uit zijn zaakjes prima kan behartigen. De hang van de literaire kring naar engagement laat zich dan ook vrij eenvoudig ontmaskeren. Het heeft er alle schijn van dat de leden van de literaire kring vooral roepen om grote thema's en klassiek literair engagement om het concrete buiten de deur te houden. Het engagement mag de ‘zuiverheid’, de ‘autonomie’ van de literatuur niet doorbreken. Dus geen verwijzingen naar het alledaagse leven of andere futiliteiten (zoals in De zomer van de linnen schoenen), maar wel afstandelijke beschouwing van de onderliggende thema's (zoals in de ‘serieuzere literatuur’ (99)). Zeker, de leesclubleden vinden dat literatuur ergens over moet gaan, maar dan toch vooral over dingen die niets met hun eigen leven te maken hebben. Literair engagement moet abstract blijven; het mag niet te dicht bij de praktijk van het alledaagse leven in de buurt komen: Randolf en zijn vrienden stellen alles in het werk om maar niet te hoeven praten over de autobiografische roman van Ruth Ackermann, de dochter van hun voormalige kompaan die zo ongelukkig in het nieuws kwam. Stel je voor dat een of andere journalist de hele geschiedenis weer oprakelt. Dat zou nog wel eens heel onaangenaam kunnen uitpakken.
De literaire kring weet zich in zijn smaak en voorkeuren bevestigd door een belangrijk deel van de moderne literaire traditie. In het modernistische literaire discours, dat sinds de Tweede Wereldoorlog in de hele westerse wereld dominant is, zijn precies die schrijvers op een voetstuk geplaatst die zich terugtrokken achter de façade van de autonomie. Literatuur die te direct betrokken is op de particuliere besognes van de schrijver of op andere alledaagsheden werd van (gegenderde) diskwalificaties als ‘damesproza’, ‘keukenmeidenromans’ of | |
[pagina 11]
| |
‘chicklit’ voorzien. De afstand tussen de gevestigde literatuur en het alledaagse leven werd, mede daardoor, steeds groter. Het is precies deze ‘scission de l'art et de la vie’ waaraan William Marx de teloorgang van de publieke functie van de literatuur wijdt.Ga naar eind21 De cynische conclusie moet zijn dat die teloorgang de ogenschijnlijk zo humanistisch bevlogen leesclubleden goed uitkomt. Met veel bombarie bekennen Randolf en de zijnen zich tot eerbiedwaardige literaire tradities uit vervlogen tijden, een houding die ze aan de wereld verkopen als een deel van hun verantwoordelijkheid, hun pädagogische Provinz. Maar dat kunnen ze alleen doen doordat de stem van de schrijver al lang niet meer wordt gevreesd of gehoord. Natuurlijk: iets van het charisma, de uitstraling van de literatuur is bewaard gebleven, en de dorpsnotabelen van de literaire kring laten het graag op zich afstralen. Maar de eerbiedwaardige literaire tradities zijn in de wereld van vandaag volstrekt tandeloos geworden. Vanuit hun comfortabele villa's pleiten de leesclubleden voor een onschadelijke literatuur, waarin de onafhankelijke auteur dingen bekritiseert waaraan hijzelf geen deel heeft. De geheime agenda van het aristocratisch cultuurideaal van Randolf en de zijnen is dus: de wereld buiten de deur houden. Zolang de literatuur maar abstract blijft en boven het alledaagse verheven, zullen de leesclubleden haar met al hun gezag en aanzien blijven promoten. Literatuur is niets meer dan een bliksemafleider. Laat zij zich maar met de Grote Ideeën bezighouden, dan kunnen de leesclubleden, verscholen in hun aan het zicht onttrokken achtertuinen, ongestoord hun concrete zaakjes behartigen. | |
Hoe dan wel, Teresa?De mannen van leesclub mogen in Februari's roman het hoogste woord voeren, de hoofdpersoon van De literaire kring is een vrouw: Teresa Pellikaan. Teresa is negenentwintig jaar oud, restaurateur van moderne kunst en Randolfs dochter. Over haar (innerlijke) monologen merkte criticus Pieter Steinz op dat ze ‘vaak even spits doordacht en goed geformuleerd [zijn] als de columns die haar schepster over recht, politiek en alledaagse ethiek in de Volkskrant schrijft’.Ga naar eind22 Voor Teresa is de literaire kring ‘een gezelschap dat stond voor alles wat maar fout was aan het establishment’ (48). Toch is er ook wel een punt waarop ze het met haar vader eens lijkt te zijn, en dat is hun gemeenschappelijke ergernis aan het postmodernisme. Het verschil is dat ze het fenomeen van verschillende kanten benaderen. Wanneer de humanistisch georiënteerde leesclubleden zich ergeren aan de ‘strapatsen van het postmodernisme’, denken zij dat ze de nieuwste modegril buiten de deur houden, terwijl Teresa verveeld constateert dat het postmodernisme nu wel onderhand passé is. Zij is van een generatie die op de middelbare school, tijdens de hoogtijdagen van de postmoderne ontmaskering van alle grote verhalen, vond ‘dat cynisme in orde was, een teken van volwassenheid en toegerust zijn voor de wereld’ (68). Nu, vijftien jaar later, vindt Teresa het prettig te weten of iets echt waar is of niet en heeft ze genoeg van het relativisme van de jaren negentig. Als iemand de socioloog W.I. | |
[pagina 12]
| |
Thomas citeert - ‘if men define situations as real, they are real in their consequences’ -, vindt Teresa dat ‘wel erg postmodern’ (78). Anders dan haar (cultuur)conservatieve vader en diens vrienden is Teresa, als kind van de jaren zeventig, door het postmodernisme heen gegaan. Dat kent ze nu, ze wil verder. Ook op het terrein van kunst en cultuur. Het belegen humanistisch cultuurideaal van haar vader ziet zij als een vorm van ‘literaire hysterie’ (49) en hybris, maar het speelse en relativistische postmodernisme, dat in de laatste decennia van de twintigste eeuw met die hybris afrekende, is ook geen optie meer. Wat dan wel? Het heeft er alle schijn van dat Teresa op dit punt inderdaad opvattingen heeft die dicht tegen die van Februari aan liggen, zoals Steinz in zijn recensie van De literaire kring suggereerde. Ook Teresa ziet schrijvers graag de ‘concrete maatschappelijke, morele, godsdienstige problemen’ aan de orde stellen, waar Februari om vroeg in haar bijdrage aan het jubileumnummer van De Groene. Teresa laat zich niet, zoals de literaire kring, inperken door een bepaalde esthetica. De rigiditeit van de literaire cultuur van haar vader staat haar tegen en uit verzet tegen zijn ‘literaire hysterie’ mijdt ze de boekhandel in het dorp (49). Ze leest De Telegraaf, aanvankelijk omdat haar dat het gevoel gaf van een ‘overwinning op de goede smaak’, later omdat het een deel van haar zaterdagroutine geworden is en omdat ze ‘oprecht begaan’ is met vooral het kleine nieuws in die krant (over tijgerwelpjes die direct na de geboorte worden verstoten door hun moeder, bijvoorbeeld (48)). Waar de mannen uit de kring van haar vader zich boven het bescheiden engagement van Teresa verheven voelen, daar ergert Teresa zich aan de hoogdravende vrijblijvendheid van het op abstracties gerichte engagement van de leesclubleden. Wanneer haar man John te kennen geeft dat hij vindt dat schrijvers na 9/11 niet meer over hun eigen besognes mogen schrijven, vraagt zij zich af waarom terrorisme interessanter zou zijn dan een psychiatrische opname. Omdat ze vervolgens in de discussie met de geslepen vergadertijger John geen poot aan de grond krijgt, wordt ze kwaad en onredelijk (‘Wat is er in godsnaam interessant aan 9/11?’), maar dat neemt niet weg dat ze het engagement van haar man genadeloos fileert: ‘Alle intellectuelen ter wereld verzameld op een theekransje en nog niet één stap gezet om de problemen op te lossen’ (100). Je kunt nu wel van schrijvers verwachten dat ze het allemaal over de wereldpolitiek hebben, maar wat helpt dat gratuite engagement uiteindelijk? Volgens Teresa is de wereldpolitiek ‘een excuus, een dekmantel voor mensen zonder enige invloed of beslissingsbevoegdheid om dagenlang over dingen te praten waar ze toch niks aan kunnen veranderen, zodat ze het niet hoeven te hebben over de dingen waar ze wel iets aan kunnen veranderen’ (101). Teresa is in de roman niet de enige vrouw die er zo over denkt. Ook Gabriëlle, het enige vrouwelijke leesclublid, hoort de mooie woorden die haar kompanen spreken over engagement en ‘serieuze literatuur’ met de nodige scepsis aan. En ook zij herkent die mooie woorden als onderdeel van een strategie. De mannen verwerpen alles wat te dicht bij ze in de buurt komt als futiliteiten, om zich | |
[pagina 13]
| |
vervolgens te richten op wat Gabriëlle licht spottend een engagement van ‘hun eigen intellectuele niveau’ noemt (65): het engagement van de grote, maar abstracte, thema's. Net als Teresa zoekt Gabriëlle het graag dichter bij huis. Zo vertelt ze in de literaire kring hoe Susan Glaspells A jury of her peers, een klassieker uit de canon van de Law and Literature-beweging, ‘wekenlang in haar gedachten [is] blijven hangen’, hoewel dat toch ‘een verhaal over banale vrouwenlevens’ is (62). Terwijl ze over haar leeservaring vertelt, blijkt dat Gabriëlle de inzet van de Law and Literature-beweging eigenlijk veel beter begrepen heeft dan Randolf, die er wel dik over doet, maar voor wie het toch vooral gaat om een modieuze wetenschappelijke hype die hem weer een stapje vooruitbrengt in zijn academische carrière. Wat Glaspells verhaal Gabriëlle leerde, is dat misdaad vaak ogenschijnlijk futiele oorzaken heeft, en dat zij niet is ‘op te lossen met officiële formulieren en regels, maar met een gevoeligheid voor huiselijke details’ (64). En of Randolf dat nou leuk vindt of niet, dat is precies de reden waarom A jury of her peers tot de Law and Literature-canon is gaan behoren.Ga naar eind23 Waar de mannen in De literaire kring graag ‘op niveau’ filosoferen over wereldproblemen, daar zoeken de vrouwen - Teresa, Gabriëlle, maar ook Randolfs echtgenote Iris - het dichter bij huis, op het niveau van de huiselijke of particuliere details. Zij nemen het boek van Ruth Ackermann dan ook wél serieus, ook al is het een persoonlijk, autobiografisch relaas. Een relaas van iemand die vindt dat er ‘vanuit de schrijver gezien geen politieke cultuur, geen wereldgeschiedenis en geen tragedie’ bestaat, maar slechts ‘de individuele reactie erop’ van de schrijver (207). Teresa's nieuwsgierigheid naar het boek van haar voormalige klasgenoot wordt nog groter wanneer zij merkt dat de mannen in de leesclub er nogal zenuwachtig van worden. Kennelijk kan dat ook, dat een roman de zelfgenoegzame en veilige wereld van haar vader aan het wankelen brengt doordat hij, in al zijn concrete eenvoud, de bewoners van die wereld confronteert met hun rol in een duister verleden. Dat verleden zijn ze gaandeweg vergeten, ‘of misschien niet vergeten, maar het is ze gelukt eromheen te leven’ (174). Bijvoorbeeld door zich als leesclub via de meesterwerken uit de wereldliteratuur met serieuzere problemen bezig te houden. De zomer van de linnen schoenen schiet een bres in de dam die Randolf en zijn vrienden hebben opgeworpen; het ondermijnt de retoriek (‘keukenmeidenproza!’, ‘de dagboeken van zo'n meisje!’) waarmee ze de wereld doorgaans buiten de deur houden. Natuurlijk: aan het eind van de roman De literaire kring sluiten als gezegd de rijen zich weer: de kritische potentie van Ruths boek wordt vakkundig geneutraliseerd, want het succesnummer wordt in Februari's roman helemaal verzwolgen door de amusementsindustrie, waarna het voor Randolf en zijn vrienden wel erg gemakkelijk wordt om het als niemendalletje weg te zetten. Toch ligt de sympathie, niet alleen van de vrouwelijke personages, maar ook van de implied author en (buiten de roman) van Marjolijn Februari, veeleer bij het concrete engagement van Ruth, dan bij de hoogdravende abstracties van de | |
[pagina 14]
| |
leden van de literaire kring. De literaire kring tekent bezwaar aan tegen de blasé toon die doorgaans in ‘weldenkende’ kringen wordt aangeslagen over dit soort boeken. Tegenover het stijve, verkrampte en krachteloos geworden literair discours van de leesclub staat in Februari's roman blijmoedige, opgewekte en levensvatbare (want door velen gewaardeerde) literatuur als die van Ruth Ackermann. ‘Zelfs als je bezig bent te verdrinken’, schrijft Ackermann, ‘is dat nog geen reden om niet vrolijk naar de mensen op het strand te zwaaien. Drowning. But waving. Cheer up’ (207). | |
Opnieuw: op zoek naar een publiekHet was even wennen voor de postmodern angehauchte critici die Februari op grond van De zonen van het uitzicht en Een pruik van paardenhaar als de koningin van het Nederlandse postmodernisme zagen, maar het had er - zowel in De literaire kring als in de interviews die de verschijning ervan flankeerden - alle schijn van dat Februari tegenwoordig het schijnbaar oppervlakkige cheer up-motto van haar personage Ruth Ackermann onderschrijft. ‘Ik probeer in alles wat ik schrijf, ook in mijn columns, een opgewekte toon aan te houden’,Ga naar eind24 zei ze bijvoorbeeld. En ze merkte als een van de oogmerken van De literaire kring aan dat ze in de roman de chicklit bijval had willen geven: ‘ik vind het een rare claim dat alleen de zogenaamde hogere literatuur van belang is voor de vorming van je karakter’.Ga naar eind25 Het mag dan ook ‘allemaal best iets gezelliger en opgewekter (...) dan in veel literatuur gebruikelijk is’, zoals ze in een ander interview opmerkt. Ook al omdat ze op die manier een groter publiek denkt te bereiken: ‘mijn roman gaat over zware onderwerpen. Als je wilt dat zoveel mogelijk mensen zich daarvoor interesseren, moet je ze juist niet zwaarwichtig behandelen. Met mijn roman bereik ik meer mensen dan met een diepzinnige analyse’.Ga naar eind26 ‘De huidige lezers’, meent Februari elders, vertonen een hang naar lagere cultuur, en dat is ‘niet omdat lezers te laag zijn opgeleid, maar omdat ze te hoog zijn opgeleid. Omdat ze te veel gelezen hebben en genoeg hebben van specialistische kennis en analytische exercities: ze willen synthese, versimpeling, vandaar de voorkeur voor volkskunst en Schmalz’.Ga naar eind27 Het is duidelijk: ook deze schrijver zoekt een publiek. Ze heeft welbewust afstand genomen van het soort literair experiment dat misschien in de beperkte kring van connoisseurs op enthousiaste bijval kan rekenen, maar dat buiten die kring zo goed als non-existent is. Daarvoor zijn de ‘zware onderwerpen’ waarover ze schrijft eenvoudigweg te belangrijk. In De literaire kring staat een zeer aangrijpende passage waarin Teresa de videoband bekijkt van een reportage over de vergiftigingszaak op Haïti. Nadat een eindeloze rij namen van gestorven kinderen over het scherm gerold is, doet de moeder van een van deze kinderen in Port-au-Prince haar verhaal. Het is een verhaal dat alle kenmerken vertoont van wat Randolf en zijn vrienden kitsch vinden. Het is autobiografisch, een persoonlijk relaas, concreet, anekdotisch. Geen referenties aan de wereldliteratuur of cerebrale terzijdes over politiek, | |
[pagina 15]
| |
ethiek of moraal. Alleen maar kale details over het hoesten, de hoofdpijn, de steeds snellere ademhaling, het braken en uiteindelijk het sterven van het kind (245-250). Het is concreet en hartverscheurend. | |
Literatuur en goed burgerschapFebruari mag dan met De literaire kring hebben willen bijdragen aan de rehabilitatie van de chicklit, zoals ze in een interview zei, dat wil natuurlijk nog niet zeggen dat de roman ook chicklit wil zijn. Hoezeer het huichelachtige cultuurideaal van Randolf en zijn literaire vrienden ook aan de kaak gesteld wordt, toch neemt Februari ook dit soort lezers als deel van het publiek voor de literatuur uiterst serieus. En ze wil zulke lezers ook bereiken. ‘Lezers vormen een elite’, zegt zij in een interview in 2007, ‘een bevoorrechte groep met geld. Als je dan een roman schrijft vanuit de underdogpositie kunnen lezers na afloop hun schouders ophalen. Het is hun wereld niet’. Om die reden adresseert zij haar roman niet aan de slachtoffers van het beleid, maar aan de makers ervan: ‘de mensen met geld en invloed, die hoogopgeleid zijn, naar een museum gaan, die een goede baan hebben, die steeds meer op de hoogte zijn van de ellende in de wereld en steeds openlijker onmachtig zijn daaraan iets te doen’.Ga naar eind28 Ook elders heeft Februari rondom de verschijning van De literaire kring gezegd dat zij vindt dat er te weinig romans over en voor ‘de machtige bovenlaag van de bevolking’ geschreven worden, terwijl juist aan deze groep lezers voor een romanschrijver veel eer te behalen is, niet alleen omdat ze zich graag met cultuur inlaten (al dan niet uit intrinsieke belangstelling), maar vooral ook omdat juist zij uit de literatuur lessen kunnen trekken:Ga naar eind29 Ze hebben (...) meer macht dan anderen, en ze zouden het verschil kunnen maken. Ik ben erg geïnteresseerd in goed burgerschap, in normen en waarden. Ik zou willen dat het debat meer gaat over wat mensen in hun werk, in hun arbeidzame leven kunnen doen. De literatuur, vindt Februari, kan dat debat voeden door concrete, kleine verhalen aan te dragen, een ‘veelheid aan individuele geschiedenissen’.Ga naar eind30 Omdat de maatschappelijke elite zich doorgaans niet met die individuele geschiedenissen bezighoudt, maar veeleer met de algemene regels en de wetten die gehanteerd worden om die geschiedenissen op elkaar af te stemmen, wil Februari de vertegenwoordigers van die elite ‘oproepen tot literaire gevoeligheid’.Ga naar eind31 Randolf en zijn vrienden zijn bij uitstek in de positie het verschil te maken. Zij kunnen zonder ruggenspraak met wie dan ook beslissingen nemen die het mandaat van een minister te buiten gaan. Dat maakt dat ze, bij al hun intelligentie, belezenheid en eruditie, toch geen prototypische intellectuelen zijn - althans geen intellectuelen zoals die er in de Randstedelijke verbeelding van de culturele elite uitzien. Hun blik op de werkelijkheid wordt uiteindelijk niet door | |
[pagina 16]
| |
filosofen en schrijvers gestuurd, maar door economen met de praktische blik van de marktkoopman. En dat is een ander perspectief, waarvan Februari vindt dat je het in de literatuur te weinig ziet. Het meest opvallende verschil met de ‘klassieke’ intellectueel - de intellectueel zoals de culturele elite zich hem graag voorstelt - is dat de intellectuelen in De literaire kring niet zo sterk hechten aan hun onafhankelijkheid, hun autonomie. Sterker: ze koesteren een zeker soort minachting voor de (al dan niet principiële) afzijdigheid die als sinds de eerste sociologische reflecties op het fenomeen - zoals van Karl Mannheim en Julien Benda - voor klassieke intellectuelen een bestaansvoorwaarde wordt geacht.Ga naar eind32 's Avonds mogen zij verdiept zijn in de grote werken uit de westerse canon, overdag staan zij, zoals dat heet, met hun voeten in de modder. Maken zij vuile handen. Randolf daarover: ‘Als je geen spelletjes kunt spelen, of als je daar niet toe bereid bent, hoef je ook niet te proberen invloed te krijgen op de manier waarop de dingen in dit land worden geregeld, want die invloed krijg je dan niet’ (121). Februari vindt dat de literatuur zich nadrukkelijker op dit soort niet-autonome intellectuelen zou moeten richten. Omdat zulke lezers in het dagelijks leven verantwoordelijkheden hebben, en omdat zij het verschil kunnen maken. En omdat zij, veel meer dan de traditionele autonome intellectuelen - naar wie niemand meer luistert en die alleen nog maar symbolische achterhoedegevechten voeren in de steeds minder belangrijke publieke ruimte -, een moraal nodig hebben. ‘Moraal heeft pas zin wanneer je verantwoordelijkheden hebt’, zei Februari begin 2008 in een televisie-interview. ‘Als je niet deelhebt aan de maatschappij, en als je daden geen consequenties hebben, dan heb je ook geen moraal nodig’.Ga naar eind33 Het is de taak van de hedendaagse schrijver om de Randolfs van deze wereld bij de les te houden. Randolf, zo zagen we, is een man die in zijn vaste overtuigingen ‘wordt gesteund door de hem omringende cultuur’ (17). In die typering kunnen we een echo lezen van Rorty's typering van de ‘metafysicus’: iemand die ongedwongen alle belangrijke dingen beschrijft ‘in termen van het eindvocabulaire waaraan [hij] en allen om [hem] heen gewend zijn’.Ga naar eind34 En dat eindvocabulaire is beperkt. De cultuur waarmee Randolf zich opzichtig omringt, is een monocultuur: Randolf doet er alles aan om de wereld van de concrete verschijnselen buiten de deur te houden. De schrijver die het Randolf daar gemakkelijk bij maakt, bijvoorbeeld door in een verheven autonomistische poëtica te blijven hangen, verzaakt. ‘De opvatting dat literatuur, kunst vanzelfsprekend verheven is boven het leven, daar heb ik grote moeite mee’, aldus Februari. Schrijvers moeten ‘plaatsnemen in achtbanen, moeten naar circussen en pretparken toegaan, moeten meedoen’.Ga naar eind35 De literaire kring is een pleidooi voor een literatuur die zich niet comfortabel aan de zijlijn ophoudt. Schrijvers moeten meedoen. ‘Je hoeft niet altijd vanaf een afstand tegendraads te zijn’, zegt Februari in een interview. ‘Je mag af en toen best eens meewandelen met de macht om dingen van binnenuit te beïnvloeden’.Ga naar eind36 | |
[pagina 17]
| |
Dat Februari ook in De literaire kring tot op zekere hoogte meewandelt met de macht, neemt niet weg dat die macht en de cultuurideologie waarop zij steunt grondig gedeconstrueerd worden. De ‘literaire hysterie’ van de leesclubleden blijkt niet veel meer dan een dekmantel te zijn, een stelsel van vrome uitspraken dat de twijfelachtige praxis van deze dorpsnotabelen de schijn van filosofische gefundeerdheid en de legitimiteit van de eerbiedwaardige cultuurtraditie verleent. Maar deze roman wil het niet bij die postmoderne deconstructie van de Randolfse ideologie laten. Want de auteur die het bij zo'n deconstructie laat, stelt zich opnieuw aan de zijlijn op: als autonome schrijver die zich verheven voelt boven wat er, concreet en alledaags, in de werkelijkheid gebeurt. Zonder dat te willen, helpt zo'n schrijver daar Randolf en zijn vrienden alleen maar mee. De klassieke, autonome intellectuelen hebben in de wereld van vandaag geen doorslaggevende stem meer, bijvoorbeeld omdat de publieke ruimte waarin zij zich begeven niet meer de ruimte is waarin de beslissingen genomen worden. Wil de literatuur een maatschappelijke factor van enig belang zijn, dan moet zij zich daarvan rekenschap geven. Dat kan zij doen door zich op een ander soort lezer te richten en door niet steeds het perspectief van de buitenstaander met schone handen te kiezen. | |
Een assertieve elite?In haar jubileumnummer ‘Elke mening telt - telt elke mening?’ meende de redactie van De Groene Amsterdammer in oktober 2007 te kunnen vaststellen dat de intellectuele elite zich de laatste jaren wat zelfbewuster en assertiever aan het opstellen is. De redactie stelt opgelucht vast dat intellectuelen in het harder wordend maatschappelijk debat van vandaag steeds vaker hun intellectuele scrupules opzij zetten om, geremobiliseerd, weer ouderwets autoritaire uitspraken te gaan doen. De bijdrage waarin Februari ervoor pleitte dat schrijvers concrete maatschappelijke problemen aan de orde zouden gaan stellen, kreeg een belangrijke plaats in het nummer. Toch draagt Februari in haar essay een heel andere boodschap uit dan de redactie. Vertaald naar de wereld van De literaire kring zou je kunnen zeggen dat de intellectuele elite zich in de visie van de Groene-redactie genoodzaakt ziet zich weer wat meer als Randolf op te stellen: redenerend vanuit zekerheden, sprekend op een toon die geen tegenspraak duldt. Deze nieuwe, deels gespeelde, intellectuele zelfverzekerdheid zou dan het wapen zijn in de strijd tegen het oprukkend populisme. Dit zou niet de strategie van Februari zijn. Zij heeft meer moeite met de intellectuele afkeer van het populisme, dan met het populisme zelf. Het idee dat de bevolking ‘een vergaarbak van onderbuikgevoelens [en] rondvliegende emoties’ is, van ‘ongefundeerde meningen en incorrecte opvattingen’, doet volgens haar ‘weinig recht aan het intellectuele potentieel in de samenleving’.Ga naar eind37 Toen een recensent zich vrolijk maakte over een passage in De literaire kring waarin een taxichauffeur filosofische opmerkingen over de oneindigheid had gemaakt - dat | |
[pagina 18]
| |
leek hem toch wel erg onwaarschijnlijk -,Ga naar eind38 reageerde Februari in een column door het een ‘gevaarlijk misverstand’ te noemen ‘dat de ene beroepsgroep racistische taal uitslaat en dat de andere beroepsgroep diep nadenkt’.Ga naar eind39 Wel is het zo dat ‘het intellectuele potentieel in de samenleving’ geactiveerd moet worden, en het is aan de schrijvers om daaraan bij te dragen. Van de schrijver als publieke intellectueel wordt op dit moment ‘gevraagd de vertaalslag te maken van sociale, ethische, religieuze theorieën naar concrete maatschappelijke, morele, godsdienstige problemen’, schrijft Februari in haar bijdrage aan het jubileumnummer van De Groene. Er zijn teveel schrijvers die ‘toverachtige binnenwerelden beschrijven’ en ‘taalbuitelingen maken’; schrijvers die ‘geestig en teder en afstandelijk zijn’; schrijvers die zich zorgen maken ‘over hun plaats binnen de Nederlandse letteren, die pueriele omgeving waarin de verjaardag van een schrijver het hoogtepunt van het jaar is’. Zulke schrijvers zien niet dat ‘veel discussie zich verplaatst van literaire tijdschriften naar kranten, van de academische theorievorming naar politiek en samenleving’. Februari voelt zich als schrijver in de wereld van vandaag uitgenodigd die verplaatsing mee te maken. En ze ziet het als haar plicht om op die uitnodiging in te gaan:Ga naar eind40 Het is (...) absoluut noodzakelijk dat de mensen die met hun ideeën invloed proberen uit te oefenen op de werkelijkheid, tegelijk openstaan voor de invloed die de veranderende werkelijkheid zelf weer uitoefent op hun ideeën. Een intellectueel zou ik dan ook liever niet beschrijven als iemand die geëngageerd is met de publieke zaak, maar als iemand die verantwoordelijkheid neemt voor die publieke zaak. Vanuit dit gevoel voor noodzakelijkheid mengt Februari zich, in haar columns en in De literaire kring, in het publieke debat. De schrijver blijft niet aan de zijlijn staan en neemt verantwoordelijkheid. Zij engageert zich. |
|