Jelica Novaković
........... Elk waarom? heeft zijn tja
‘Waarom Nederlands, in godsnaam?’
Wie van ons extramuralen is deze vraag niet tegengekomen gedurende zijn neerlandistieke loopbaan? De verbazing, haast verbijstering die erin schuilt, is in de loop der jaren aanstekelijk geworden, zodat ik die vraag inmiddels zelf ben gaan stellen aan mijn eerstejaars bij wijze van begroeting. Uit de databank met hun antwoorden heb ik allerlei uiteenlopende motivaties kunnen destilleren:
‘Het klinkt minder erg dan Duits.’
‘Ik bewonder de Nederlandse cultuur.’
‘In Nederland mag alles.’
‘Ik hoop voor een Nederlands bedrijf te kunnen werken.’
‘Ik ben gewoon nieuwsgierig omdat ik er niets van af weet.’
‘Om te kunnen reizen.’
Deze zomer stelde ik die vraag voor de afwisseling aan mezelf. Waarom heb ik in godsnaam zoveel over voor het Nederlands? Op weg naar het Zestiende Colloquium Neerlandicum was ik namelijk in het station van Gent uit de trein gevallen. Ik was dermate verzonken geweest in mijn lectuur, dat ik pas op het nippertje besefte dat ik eruit moest. Paniekerig naar de treindeur hollend om de plechtige opening van het colloquium niet te missen, struikelde ik over mijn eigen koffer en vloog er in een haast sierlijke boog overheen om vervolgens met de benen in de lucht op het perron te landen. Mijn boek en bril landden nog dieper, onder de trein.
We weten allemaal dat tijd een relatief en uiterst soepel begrip is. Soms kunnen seconden de omvang van jaren hebben die zich voor je innerlijk oog ontvouwen.
Misschien duurde mijn vlucht door de treindeur amper enkele seconden, maar wat tegelijkertijd met me mee gecatapulteerd werd, waren enkele decennia herinneringen. Neerlandistieke herinneringen, welteverstaan. Ik vloog De trein der traagheid uit en beleefde Daisnes metafoor huiveringwekkend echt. Het ongeluk was immers al gebeurd, maar ik had nog tijd zat om met mijn vak bezig te blijven! In de van schrik ontstelde gezichten op het perron meende ik Freek Groeneveld en Simone Marijnissen te herkennen, die zo moeten hebben gekeken toen ze voor het station op De komst van Joachim Stiller stonden te wachten. Zou ik vervolgens op mijn achterhoofd vallen of over de kop slaan? Of zou ik een eigen Nederlands idioom creëren door op mijn jukbeen te landen, zoals eventjes later zou gebeuren? Ben je wel op je jukbeen gevallen? Ik moest er al vliegende om lachen. Ja, ik heb er veel voor over, voor het Nederlands. Het is een prachtige speeltuin voor mijn gedachten waar ik nooit uitgespeeld raak met mijn maatjes. En dat zijn niet de minsten! Die dikkerd Van Dale bijvoorbeeld. Of zijn even lijvige Servische tegenhanger. Met hen kan ik uren woordkastelen bouwen! Van Nederlandse bouwsteentjes en Servische mortel. Of omgekeerd. Het blijven eenmalige bouwsels die mijn zeer persoonlijke taaluniversum reflecteren.
Zal straks mijn neus gaan bloeden of zal ik doen alsof mijn neus bloedt? In het Servisch zou ik oorpijn moeten krijgen om dezelfde gelatenheid uit te drukken.
Zal ik straks uit treindeurfobie zelfs tramdeuren gaan mijden? Zal ik, gebeten door een slang, ook hagedissen vrezen, om het nu met een Servische uitdrukking te vragen?
Ik had nog een tijdje kunnen vliegen, zo druk bezig was ik in mijn speeltuin Nederlands. Gelukkig is mijn landing zonder ernstige letsels verlopen en heb ik met een beetje vertraging de plechtige opening van het colloquium kunnen meemaken. De ontmoeting met collega's en vrienden en de champagne die we aangeboden kregen deden waarlijk deugd.
Het antwoord op die vraag aan het begin is dus vrij simpel: tja, ik hou ervan!