Neerlandica extra Muros. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||
Siegfried Huigen
| ||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||
Gedenktekens voor de Nederlandse taal in Burgersdorp. Links de replica uit 1907 en in het midden het oorspronkelijke beeld uit 1893. Rechts staat een monument voor een veldslag uit de Boerenoorlog. (foto van auteur)
institutionele aspecten en maar één klassiek werk, het toneelstuk De nieuwe ridderorde of Temperantisten uit 1832, in mijn betoog betrekken. Het doel van dit artikel is niet meer dan het vestigen van de aandacht op dit obscure gebied uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Voor besprekingen van afzonderlijke werken en genres verwijs ik naar de bestaande literatuur.Ga naar eind2 | ||||||||||||||||||
PeriodiseringOver het begin en het einde van de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse letterkunde bestaat weinig twijfel. Met de vestiging in 1652 van een verversingsplaats aan de Kaap door de VOC begint de geschiedenis van het geschreven Nederlands in Zuid-Afrika. Ze eindigt in 1925, wanneer de Grondwet van de in 1910 gestichte Unie van Zuid-Afrika wordt veranderd in de zin dat het Afrikaans de facto in plaats van het Nederlands als officiële taal naast het Engels erkend wordt. Daarna zijn het hoofdzakelijk immigranten, zoals Jan Greshoff (1888-1971), die nog in het Nederlands publiceren. Hun werk verschijnt echter meestal in Nederland. Voor een onderverdeling van dit tijdperk van 273 jaar waarin het Nederlands als schrijftaal werd gebruikt, is een aantal ten opzichte van de literatuur vaak externe factoren van belang. Rond 1800 valt er een cesuur. Het Nederlandse bestuur aan de Kaap komt in 1795 ten einde, aanvankelijk tijdelijk, wanneer de Engelsen de Kaap bezetten als gevolg van de oorlog tussen Frankrijk en | ||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||
Engeland. Een Fransgezinde regering had in 1795 na een korte Franse bezetting de macht in Nederland overgenomen en verjoeg de stadhouder, die een bondgenoot van Engeland was. Ten gevolge van deze machtswisseling bevond Nederland zich in het Franse kamp, hetgeen voor de Engelsen aanleiding was om onmiddellijk de strategisch gelegen Kaap te bezetten. Na de Vrede van Amiens in 1802 werd de Kaapkolonie aan Nederland - de Bataafse Republiek geheten in deze periode - teruggeven en tussen 1803 en 1806 voerden Bataafse ambtenaren het bewind aan de Kaap. Toen de vijandelijkheden in Europa weer oplaaiden, keerden de Engelsen terug naar de Kaap en bleven er tot in de twintigste eeuw. De Engelse overheersing had tot gevolg dat het Nederlands, met name als schrijftaal, in de loop van de negentiende eeuw in toenemende mate gemarginaliseerd werd. Pas met de opkomst van het Afrikaner nationalisme in de Kaapkolonie aan het einde van de negentiende eeuw en een volhardende Nederlandse cultuurpolitiek in de Zuid-Afrikaansche Republiek (Transvaal), beleefde het Nederlands in het laatste decennium van de negentiende eeuw een kortstondige opleving. Rond 1900 was er, naast de nu meer bekende Afrikaanse Taalbewegingen, ook een Hollandse Taalbeweging actief die een betere positie van het Nederlands in Zuid-Afrika nastreefde. Historici vergeten doorgaans dat deze taalkundige tak van het Afrikaner nationalisme tot aan het begin van de twintigste eeuw op zijn minst gelijkwaardig was aan de Afrikaanse Taalbewegingen. Rond 1800 vonden ook belangrijke veranderingen in de culturele infrastructuur plaats. Vanaf het einde van de achttiende eeuw ontwikkelde zich langzaam een georganiseerd cultureel leven in de Kaapkolonie. Ik noem hier een paar voorbeelden: in de Gereformeerde Kerk in Kaapstad werd in 1764 een openbare bibliotheek opgericht met boeken, manuscripten en schilderijen uit de nalatenschap van de Kaapse vrijburger Joachim von Dessin (1704-1761); de vrijmetselaars - lange tijd een invloedrijk genootschap - stichtten in 1772 een loge aan de Kaap; in 1801 werd de eerste schouwburg, het African Theatre / Afrikaansche Schouwburg, in Kaapstad geopend, waar het eerste Nederlandstalige toneelstuk werd opgevoerd in 1803; en in 1802 richtte ‘Zwart’ Vermaak (iemand van gemengde afkomst) een afdeling van de (Nederlandse) Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in Kaapstad op, die zich onder meer tot doel stelde het volksonderwijs te verbeteren. Van groot belang is ook de drukpers die rond 1800 zijn intrede deed, waardoor het voor het eerst mogelijk was om kranten, boeken en later ook tijdschriften ter plekke te produceren. Deze ontwikkelingen vonden eerst alleen in Kaapstad plaats, maar breidden zich later uit naar andere delen van Zuid-Afrika; eerst binnen de grenzen van de Kaapkolonie en later ook daarbuiten, waar zendelingen of kolonisten zich vestigden (Huigen 1996: 14-18; Koch 2006). De komst van de drukpers was van groot belang voor de culturele en politieke ontwikkelingen in de Kaapkolonie. Benedict Anderson (1983) heeft aangetoond dat de drukpers en de producten die ze voortbrengt een voorwaarde zijn voor het ontstaan van zogeheten imagined communities (verbeelde gemeenschappen), waarmee Anderson kortweg individuen bedoelt die ver uit elkaar | ||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||
wonen, maar voelen (of zich verbeelden) dat ze tot dezelfde gemeenschap behoren, omdat zij bijvoorbeeld dezelfde kranten lezen. Het ontstaan van verbeelde gemeenschappen was volgens Anderson pas mogelijk na de introductie van de drukpers, dus in Zuid-Afrika na 1800. Een verbeelde gemeenschap van de Hollands-Afrikaanse kolonisten ontwikkelde zich inderdaad in de loop van de negentiende eeuw, toen publicisten met behulp van kranten en tijdschriften een coherent beeld van de politiek en de geschiedenis probeerden te verpreiden. De voornaamste periodieken die in deze tijd verschenen, waren Het Nederduytsch Zuid-Afrikaansche Tydschrift (1824-1843), een algemeen cultureel tijdschrift, en de krant De Zuid-Afrikaan (1830-1894). Het doel van Het Nederduytsch Zuid-Afrikaansche Tydschrift (NZAT) was om ‘nut met aangenaamheid te paren’ (NZAT 1825: vii), ‘zedelyke verbetering en maatschappelyk geluk’ te bevorderen (NZAT 1825: vi) en ‘om ook by de Zuid-Afrikanen de fakkel van ware verlichting aan te steken’ (NZAT 1825: vii). Zelfs in de ‘afgelegendste distrikten dezer wyduitgestrekte volkplanting’ was het NZAT in staat de fakkel der verlichting te onsteken, om overal de gezegende uitwerkselen der drukpers, die ryke bron van waar volksgeluk, onder de ingezetenen rond te spreiden en voor hun den eersten barrier te openen op den weg welke regstreeks naar onzen maatschappelyken welvaart henen leidt (NZAT 1828: 464). De doelstellingen van het NZAT hadden hun oorsprong in het beschavingsideaal dat in de tweede helft van de achttiende eeuw in Nederland werd verspreid. Volgens dit Nederlandse verlichtingsideaal zouden kennis, godsdienst en deugd bijdragen tot een meer gelukkige samenleving. In het Zuid-Afrikaanse geval bestond deze samenleving in theorie uit de hele kolonistengemeenschap tot aan de grenzen van de kolonie (Huigen 1996: 78). | ||||||||||||||||||
De nieuwe ridderorde of TemperantistenNa de komst van de drukpers was het ook mogelijk om een bestaan als cultureel ondernemer op te bouwen. Een van deze culturele ondernemers uit de eerste helft van de negentiende eeuw was Charles Etienne Boniface (1787-1853), een Fransman van geboorte die per toeval in Kaapstad belandde. Boniface werd hier redacteur van een krant. Hij was ook de eerste die een toneelstuk in Zuid-Afrika publiceerde: De nieuwe ridderorde of Temperantisten (1832; Boniface 1954). Deze komedie in vier bedrijven is in de eerste plaats een satire op de religieus georiënteerde ‘filantropische’ beschavingscampagne van Engelse zendelingen en hun aanhangers. De directe aanleiding voor deze satire was de oprichting van het zogeheten ‘Matigheidsgenootschap’ (‘Cape of Good Hope Temperance Society’) dat matigheid propageerde in het gebruik van alcohol (geen brandewijn en slechts een matig gebruik van wijn). Boniface stelde het genootschap als een overdreven ridderorde voor. Het stuk laat de strijd zien tussen de ‘Temperantisten’ onder leiding van de zendeling ‘Dominé Humbug Philipumpkin’ (de Schotse zendeling John Philip) en de ‘Anti-Temperantisten | ||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||
of Cognac-drinkers’. Het stuk is gevuld met hoogdravende uitlatingen over het matig gebruik van drank en sarcastische opmerkingen hierover van de Anti-Temperantisten. Het stuk eindigt ermee dat de deelnemers tijdens de vergadering van het Matigheidsgenootschap dronken raken. Het slot geeft duidelijk de schijnheiligheid (‘humbug’) van de Temperantisten weer, die voor een eigentijds publiek herkenbaar waren aan hun schuilnamen. Behalve John Philip (Dominé Humbug Philipumpkin) is ook John Fairbaim (Sir John Brute) vermeldenswaardig. Hij was de redacteur van de liberale Commercial Advertiser, de concurrent van de conservatieve krant De Zuid-Afrikaan, die onder leiding van Boniface stond. In de tweede plaats hekelt het toneelstuk ook de pogingen van zendelingen om een meer rechtvaardige positie voor de inheemse bevolking te bedingen. Een prominente plaats is namelijk toebedeeld aan vier Afrikaanssprekende(!) Khoikhoi van het platteland die als ‘matigheidsridders’ met verkeerde verwachtingen tot het genootschap worden toegelaten. Hoewel ze worden voorgesteld als criminele, aan alcohol verslaafde nietsnutten, wekken ze niettemin de ongebreidelde naastenliefde van het hoofd van de zendelingen, dominee Humbug Philipumpkin en zijn aanhangers. Het stuk verwoordt de belangen van de ‘Hollandse’ Afrikanen. Het aansporen tot matig drankgebruik zou in het nadeel zijn van de Kaapse wijnboeren, en ook het streven van de zendelingen naar de gelijkstelling voor de wet van de Khoikhoi wordt voorgesteld als een schending van de voorrechten van de burgers in de Kaapkolonie. In het ‘Voorberigt’ van zijn toneelstuk waarschuwt Boniface voor een dictatuur van godsdienstige wereldverbeteraars. Het gevaar dat schuilt in de activiteiten van de Temperantisten is volgens hem dat deze uiteindelijk zullen leiden tot een theocratie die de vrijheden van het individu aan banden zal leggen (Boniface 1954: 91). Deze angst voor godsdienstige onderdrukking was niet eens zo ver gezocht, want de godsdienstige groeperingen die Boniface hekelde, sloten een paar jaar later, in 1838, de deuren van de Kaapse schouwburgen. De Khoikhoi-figuren vormen een aparte groep die door de zendelingen van Bethelsdorp (‘Bedeldorp’ genoemd door Boniface) naar de vergadering uitgenodigd wordt om in de ridderorde van de Temperantisten ingewijd te worden. De Khoikhoi-figuren zijn in een bepaald opzicht minder karikaturaal dan de blanke figuren: ook al worden ze voorgesteld als dronken, criminele fuifnummers met namen zoals Klaas Galgevogel, Piet Dronkelap en Griet Drilbouten (iedere naam duidt een stereotiepe eigenschap aan), toch gebruiken ze niet de hoogdravende taal van de Temperantisten. Zij staan buiten de schijnwereld van de Temperantisten. Misschien is dit een van de redenen waarom ze bij toneelhistoricus Bosman (1928: 316) de indruk wekten dat ze realistisch waren voorgesteld. Dit is wellicht ook de reden waarom de stereotiepe representatie van de ‘Hottentot’ tot in de twintigste eeuw onveranderd is gebleven. Voorstellingen die aan dit beeld beantwoordden, maakten een ‘realistische’ indruk. Hoewel De Temperantisten uiterst racistisch en reactionair is (pogingen tot ‘gelijkstelling’ van de Khoikhoi worden belachelijk gemaakt), is het toch een bijzondere tekst en niet alleen omdat dit het eerste toneelstuk is dat in Zuid- | ||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||
Afrika gedrukt werd. Uniek voor de negentiende-eeuwse Zuid-Afrikaanse literatuur is de complexiteit van de tekst en het feit dat het verhaal volledig op lokale gebeurtenissen en personen is gebaseerd. De vele referenties naar de verwikkelingen die in 1832 in Kaapstad plaatsvonden, maken het stuk voor de hedendaagse lezer echter problematisch: zonder uitgebreide toelichting is het onbegrijpelijk. De productie van Nederlandse letterkunde verliep in de volgende jaren maar moeizaam. Pas aan het einde van de eeuw was er sprake van een opbloei. In de Kaapkolonie werd de opbloei veroorzaakt door de opkomst van het Afrikaner nationalisme. Dit Afrikaner nationalisme heeft in 1890 naast een Afrikaanse Taalbeweging ook een Hollandse Taalbeweging voortgebracht.Ga naar eind3 Het ging zelfs zo ver, dat veel geschriften van de leden van de Afrikaanse Taalbeweging nog steeds in het Nederlands werden geschreven. Zo publiceerde de leider van de Eerste Afrikaanse Taalbeweging, S.J. du Toit (1847-1911), naast thans bekende teksten in het Afrikaans nog meer teksten in het Nederlands, ook wanneer hij pleidooien schreef voor de erkenning van het Afrikaans. De uitgeverij D.F. du Toit & Co. in Paarl, die aanvankelijk het meeste werk van de Afrikaanse Taalbeweging publiceerde, drukte zelfs meer Nederlandstalige boeken dan Afrikaanse. In de Zuid-Afrikaansche Republiek (Transvaal) is na 1890 onder leiding van Nicolaas Mansvelt een verbeten Nederlandse cultuurpolitiek gevoerd. President Paul Kruger, zijn ‘eerste minister’ Leyds en het hoofd van onderwijs Mansvelt probeerden om de autonomie van de Republiek tegenover de Britse Kaapkolonie ook op cultureel vlak te bevorderen, en een belangrijk middel daarbij was Nederlandstalig onderwijs. Deze politiek was gunstig voor de productie en verkoop van Nederlandstalige boeken. Op grond van deze ontwikkelingen hebben Nederlandse boekhandelaren en uitgeverijen zich in Zuid-Afrika gevestigd - zoals Juta, Van Schaik en De Bussy (later Hollandsch-Afrikaansche Uitgevers Maatschappij) - hetgeen de literaire infrastructuur van het Nederlands hier weer versterkt heeft. De firma's Juta en Van Schaik zijn nu nog steeds belangrijke wetenschappelijke uitgeverijen in Zuid-Afrika. | ||||||||||||||||||
Overgang naar AfrikaansDe rol van het Nederlands als literaire taal in Zuid-Afrika kwam uiteindelijk in het begin van de twintigste eeuw ten einde door het Afrikaans, nadat het Nederlands al door de Engelse autoriteiten na het einde van de Boerenoorlog in de voormalige Boerenrepubliek aan banden was gelegd. Het verhaal over de Afrikaanse Taalbewegingen is vaak verteld. Minder bekend is dat het Afrikaans hierbij in grote mate gebruik heeft gemaakt van de culturele infrastructuur die in de voorafgaande jaren voor het Nederlands was opgezet. De overgang van het Nederlands naar het Afrikaans ging niet zo snel als het retrospectief lijkt. Er was in de eerste plaats een grote mate van continuïteit op institutioneel gebied tussen het Nederlands en het Afrikaans. Uitgeverijen die aanvankelijk Nederlandse boeken uitgaven, publiceerden in de loop van de twintigste eeuw steeds meer in het Afrikaans. Hetzelfde gebeurde met de kranten en tijdschriften: het | ||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||
Kaapse dagblad De Burger werd Die Burger en De Kerkbode van de Nederduits-Gereformeerde Kerk werd Die Kerkbode. Er bestond bovendien lang een grijs gebied tussen het Nederlands en de variant die in de twintigste eeuw uitgroeide tot het Standaardafrikaans. Het belangwekkende proefschrift van Ana Deumert (2004), Language standardization and language change. The dynamics of Cape Dutch, toont aan dat tot in het tweede decennium van de twintigste eeuw algemeen varianten van het Afrikaans in gebruik waren, die veel op het Nederlands leken. Deumert verwerpt daarmee de gangbare opvatting dat het Afrikaans als rond 1800 een gevestigde taal was en dat er sindsdien sprake was van diglossie in Zuid-Afrika: het gebruik van twee verschillende talen, namelijk Afrikaans als spreektaal en Nederlands als schrijftaal. Deumert bewijst aan de hand van een groot corpus egodocumenten van geschoolde, hoofdzakelijk blanke schrijvers uit de periode 1880-1922 uit de West-Kaap, dat de taalvariant die na 1910 het Standaardafrikaans geworden is in deze kringen alleen een variant was naast andere varianten. Veel briefschrijvers gebruikten varianten die dicht bij het Nederlands stonden en waarvan de sprekers wisten dat deze sterk afweken van de taal die het Genootskap van Regte Afrikaners na 1875 als Afrikaans propageerde. Het Nederlands was ook nog algemeen in gebruik, met name in formele situaties. Pas nadat het Afrikaner Nationalisme voor het Afrikaans had gekozen en dit in het onderwijs als de nieuwe standaard werd aanvaard, werd na 1910 het Standaardafrikaans dominant. Maar zelfs toen moesten sprekers soms moeite doen om in formele situaties niet onbewust in Nederlands te vervallen. D.F. Malherbe, een voorvechter van het Afrikaans, sprak in 1917 bijvoorbeeld over het ‘gevaar’ dat sprekers van Afrikaans automatisch zouden vervallen in het spreken en schrijven van Nederlands: ‘Ook van die kant van Nederlands dreig ons gevaar. Ons weet hoe moeilik dit vir 'n openbare spreker was wat gewoon geraak het aan sijn soort Nederlands om 'n Afrikaanse aanspraak te lewer. Hy verval onbewus in die Nederlandse vorm. Dit geld ook van schrijwe’ (geciteerd in Deumert 2004: 244). De inzichten van Deumerts boek werpen een heel nieuw licht op de geschiedenis van de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse letterkunde. De belangrijkste implicatie is dat het Nederlands tot in de twintigste eeuw niet zo vreemd was in Zuid-Afrika als altijd werd beweerd. Voor een geschoolde Kapenaar was dit een variant van de taal die hij dagelijks sprak en niet een heel andere taal. Deze taalvarianten weken ook veel minder van elkaar af dan de meeste dialecten en het Standaardnederlands in Vlaanderen en sommige delen van Nederland. De dichotomie tussen het Afrikaans en Nederlands in de Afrikaanse taal- en literatuurgeschiedenis is daarom in hoge mate een constructie van taal- en literatuurhistorici die weinig aandacht hadden voor de tussenvormen. Dit heeft ook geleid tot miskenning van veel auteurs. Het halsstarrige gebruik van het Nederlands en Kaaps-Hollands door de Kaapse veelschrijver Melt Brink (1842-1925) veroorzaakte bijvoorbeeld dat hij volgens de gebroeders Nienaber (1941: 232) ‘maar half tot die Afrikaanse letterkunde gereken kan word’. Na de overgang werd er in Afrikaanse kringen in het algemeen met een | ||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||
zekere afkeer teruggeblikt op de Nederlandse periode. Nadat het Afrikaner nationalisme zich vereenzelvigd had met het Afrikaans als taal van ‘gans die volk’, leek het achteraf een anomalie dat het Nederlands ooit in gebruik was geweest, omdat dit vanuit het nieuwe Afrikaner nationalistische perspectief volksvreemd was geworden. Bepaalde teksten waren nog niet in het Afrikaans volgens literatuurgeschiedschrijvers en als gevolg daarvan natuurlijk heel wat minder interessant, minder de moeite waard om bijvoorbeeld opnieuw uitgegeven of geïnterpreteerd te worden dan Afrikaanse teksten.Ga naar eind4 Dit leidde er bijvoorbeeld toe dat er in de literatuurgeschiedenis buitenproportioneel veel aandacht geschonken werd aan vroege fragmenten van het Afrikaans uit de negentiende eeuw, terwijl de Nederlandse literatuur uit deze periode soms buiten beschouwing bleef. Zo kwamen meestal alleen maar de gedeelten in het Afrikaans uit De Temperantisten ter sprake. | ||||||||||||||||||
OnderzoekAls resultaat van deze ontwikkeling is er een eigenaardige discrepantie ontstaan tussen het onmiskenbare historische belang van de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse letterkunde en de geringe aandacht hiervoor in de publieke herinnering. Een letterkundige traditie van bijna drie eeuwen, die tussen 1652 en 1795 zelfs de enige geschreven letterkunde in Zuid-Afrika was en ook na 1795 een rol van betekenis heeft gespeeld, krijgt bijvoorbeeld bij Michael Chapman in Southern African literatures niet meer dan twee bladzijden (Chapman 1996: 77-78). Tot op heden (2007) zijn degenen die onderzoek doen naar de Nederlandstalige Zuid-Afrikaanse literatuur hoofdzakelijk letterkundigen met een Nederlandse of elk geval Europese achtergrond. Maar de interesse van Afrikaanstalige literatuurhistorici is de laatste tijd wel gegroeid.Ga naar eind5 In elk geval is de Nederlandse literatuur uit Zuid-Afrika nog steeds een relatief verwaarloosd onderzoeksgebied. Het aantal publicaties erover valt in het niet in vergelijking met wat er over Indisch-Nederlandse, Caraïbische en Surinaams-Nederlandse literatuur wordt gepubliceerd. Deels is dat terecht, want de literaire rijkdom van deze literaturen is groter.Ga naar eind6 De Nederlandse literatuur uit Zuid-Afrika heeft echter één bijzondere eigenschap die de andere minder hebben. Meer dan de Nederlandse literaturen uit Oost en West heeft zij zich in isolement ontwikkeld. Het is daarom een interessant geval voor cultuurhistorische studie, een antwoord op de vraag wat er met een literaire en culturele traditie gebeurt wanneer zij met beperkte middelen in een koloniale omgeving, ondergeschikt aan een dominante taal, moet zien te overleven. Het einde van deze ontwikkeling is bekend: zij transformeert zich tot iets nieuws, tot een gecreoliseerde versie van haar vroegere zelf. Hoe dat proces precies is verlopen, is echter nog nauwelijks onderzocht. | ||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||
Bibliografie
| ||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||
|
|