Johan Snapper
........... De omwegen van een neerlandicus extra muros - de academische weg
Mijn loopbaan als filosoof was ook van korte duur. Ik was lange tijd geboeid door de filosofie van Immanuel Kant, en via zijn werk ontdekte ik de ‘Esthetische Brieven’ van Friedrich Schiller (in zekere zin een voorloper van Huizinga's Homo Lodens). Daarom ging ik Duitse letteren studeren, eerst aan de University of Chicago, waar ik mijn M.A. haalde, daarna aan UCLA, waar ik in 1966 promoveerde. Hetzelfde jaar werd ik aangesteld als Assistant Professor Duitse literatuur aan de University of California te Berkeley, toen de beste Amerikaanse universiteit op het gebied van Germaanse talen. Een van de toehoorders in mijn eerste literatuurcursus was mijn nieuwe collega Michael Mann, de zoon van Thomas Mann. Hij liep na afloop meestal zonder commentaar het zaaltje uit. Dat was geen geruststellende ervaring. Zes jaar later werd ik benoemd als hoogleraar (full professor), maar tegen die tijd wist niemand in Berkeley meer zeker of ik germanist of neerlandicus was. Ikzelf trouwens ook niet. Want zo langzamerhand had mijn carrière weer een omweg gemaakt.
Het ging als volgt. Toen ik als 31-jarige in Berkeley arriveerde vroeg de decaan mij of ik ook Nederlandse taal zou willen doceren, het ging maar om één cursus per jaar, verzekerde hij me. Ik was me ervan bewust dat ik weinig van Nederlandse literatuur wist en stemde pas na lang aarzelen toe. Maar het bleek een prettige ervaring en spoedig groeide het aantal studenten zodanig dat, met de benoeming van een paar assistenten, een behoorlijk curriculum Nederlands ontstond. Ik moest me ondertussen wel dag en nacht kapot werken om zelf neerlandicus te worden! Ik deed het in omgekeerde chronologische volgorde: van Karel [nou ja, Gerard] van het Reve tot Karel en de Elegast heette dat toen. Die koers van het eind naar het begin (of heden naar verleden) was ook duidelijk te zien in mijn vroegste publicaties (de eerste was ‘Post-War Dutch Literature: A Harp Full of Nails’).
Deze laatste academische omweg werd vergemakkelijkt door het feit dat Berkeley toen al sterke faculteiten geschiedenis, kunstgeschiedenis, taalkunde en algemene literatuurwetenschappen had, met hoogleraren die Nederlands als vakgebied hadden. Er bestond dus ook een omvangrijke bibliotheek. Door deze collega's bijeen te brengen en hun interesse voor formele samenwerking te stimuleren, kon ik al tamelijk vlug een volledig interdisciplinair Dutch Studiesprogramma in het leven roepen, later bekroond met de Prinses/Koningin Beatrix Leerstoel en de (Vlaamse) Peter Paul Rubens Leerstoel.
De intussen gevestigde goede samenwerking met de Nederlandse en Belgische consulaten leidde tot een onverwachte diplomatieke loopbaan die - paradoxaal - via de kerk naar de gevangenis liep. Daarover de volgende keer.