| |
| |
| |
Ludo Beheydt
........... Land op drift of land in de kering
Kroniek cultuur en maatschappij
Het leven van een chroniqueur gaat niet altijd over rozen. Sinds jaar en dag probeer ik aan buitenstaanders de eigen aard van dat merkwaardige land tussen Zeeland en Groningen uit te leggen. Niet wars van enig stereotype of cliché had ik het antichauvinistische, calvinistische land van gedogen en tolerantie in een hanteerbare synthese gevat en aan den volke kond gedaan. Maar wat blijkt? Mijn synthese lijkt wel in haar tegengestelde gekeerd. Een intellectuele en maatschappelijke kaalslag heeft als een orkaan door dit land gewoed en al wat ik gezegd of geschreven heb, kan tegen mij gebruikt worden. De Umwertung aller Werte wordt allerwegen becommentarieerd en de chroniqueur die jarenlang vertrouwend op de gezapige eigengereidheid van Nederland zijn voortkabbelende toelichting schreef, wordt plotseling op het verkeerde been gezet. Niets is meer wat het was. In de viertalige gelegenheidspublicatie van De Gids (2004), bedoeld voor de Europese medeburger, wordt het ons nog eens duidelijk ingewreven: Nederland ‘is een samenleving die al eeuwen in hoge mate functioneert bij de gratie van genegeerde feiten, onverzoende tegenstellingen en omzeilde confrontaties’.
Alle aspecten van het ‘misverstand Nederland’ zijn onderhand breed uitgemeten. Michaël Zeeman, die in november 2004 in Gent de Eenentwintigste Pacificatielezing hield, stelde dat Johan Huizinga, zeventig jaar na zijn psychologische schets en diagnose van het land, ons op alle fronten met lege handen achterlaat. In 1934 kon Huizinga als historisch commentator Nederland nog omschrijven als ‘proper, nuchter, niet nationalistisch en tolerant’. Zeeman weegt die karakteristieken één voor één af. Proper? ‘Properheid, zindelijkheid: je kijkt er vandaag de dag van op, of je nu treinreiziger bent door Nederland of flaneur door de binnensteden.’ Nuchter? ‘De volgelingen en slachtoffers van Pim Fortuyn zullen het slechts uit bravoure respectievelijk angst kunnen onderschrijven.’ Niet nationalistisch? ‘Een bezoek aan ons nationale uitvaartcentrum, de Amsterdamse Arena, hetzij bij gelegenheid van een voetbalwedstrijd hetzij bij een informele staatsbegrafenis van een van de coryfeeën van de volkscultuur’ kan ons van nog een illusie afhelpen. Tolerant? ‘Dat hebben we, twee politieke moorden en hun context van aanslagen en brandstichtingen verder, de afgelopen paar jaar wel weersproken gezien’. Het oude Nederlandbeeld is abrupt in zijn tegendeel gekeerd. Is dit een land in de kering of is het een land op drift?
Het antwoord op die vraag wordt op dit ogenblik in Nederland heel verschil- | |
| |
lend beantwoord en er is zelfs een intellectuele polarisatie ontstaan. Het geeft geen pas voor een chroniqueur om partij te kiezen en het is zeker niet zijn taak om de emoties nog wat aan te wakkeren: zijn taak is eerder te beschrijven waar de tegenstelling over gaat. Dat wordt mij gemakkelijker gemaakt doordat ik op Nederland 3 een discussie tussen twee vertegenwoordigers van de strekkingen in discussie gezien heb. Het was overigens een mooi beeld, die twee stevige, grijzende Hollandse koppen in een fel gesprek. Allebei hoogleraar Grootstedelijke Problematiek, allebei gedegen essayisten. Aan de ene kant Geert Mak die na zijn verheerlijkte boek over Europa, een geruchtmakend pamflet had geschreven over de bewogen twee laatste maanden van 2004. Dat pamflet, Gedoemd tot kwetsbaarheid (2005), dat over de toonbanken vloog, maar evenzeer verguisd is als verwelkomd, ziet Nederland als een ‘land in de kering’, een land dat door drastische maatschappelijke veranderingen, zoals een snelle verstedelijking, een exponentiële verallochtoning van de grote steden en een groeiende secularisering, op zoek is naar een nieuw evenwicht. De nieuwe tegenstellingen die gegroeid zijn tussen stad en platteland, tussen allochtoon en autochtoon hebben het oude Nederland veranderd, maar het zou fout zijn dit als een crisis voor te stellen. Er is geen behoefte aan ‘handelaren in angst’. Als afstandelijk historicus probeert Geert Mak het verhaal te doen voor zijn kleinkinderen. Hij distantieert zich daarbij van ‘de media’ en van ‘onverantwoordelijke intellectuelen’ die in ware oorlogsterminologie verwilderde dommigheden verspreiden, angst creëren en vrijheid van meningsuiting verwarren met ongelimiteerd scheldrecht, evenzeer als hij afstand neemt van diegenen die de tegenstellingen ongenuanceerd herleiden tot een
botsing tussen het geseculariseerde machtscentrum en de moslim nieuwkomers. Aan de andere kant van de tafel zat Paul Scheffer, de schrijver van het geruchtmakende krantenartikel Het multiculturele drama (2002) dat de discussie over het nieuwe Nederland heeft doen losbarsten. Scheffer haalde zwaar uit naar het pamflet van Mak, dat hij eenzijdig en slecht gedocumenteerd vond. Scheffer stelde dat Nederland niet blind mag blijven voor de scherper wordende tegenstelling tussen vooral moslims en de geseculariseerde maatschappij. Helemaal in de geest van zijn ‘multiculturele drama’ wees hij er nogmaals op dat een naïef geloof in de pacificatie de feitelijke segregatie alleen maar zal versterken. In naam van de hooggeprezen Nederlandse tolerantie decreteerde hij dat Nederland grenzen moet stellen aan zijn gedogen en dat voor ‘iedereen in dit land’ duidelijk moet zijn dat aan het vrije woord en de scheiding van kerk en staat niet getornd kan worden.
Aan deze stellingname ligt de angst ten grondslag voor een ‘Nederland op drift’, een angst die op dit moment door de Nederlandse maatschappij waart en die uitdrukking vindt in de geschriften van onder meer Ayaan Hirsi Ali, Paul Cliteur, Afshin Ellian en Leon de Winter.
| |
Ontreddering en nostalgie
Dit alles slechts als inleiding op een vloed van geschriften over ‘het land in crisis’. Columnisten en essayisten hebben hun handen vol aan verklaren,
| |
| |
toelichten, ontkrachten en... moraliseren. Onder hen ook een Vlaming, Geert van Istendael, schrijver, dichter, vertaler en essayist. In deze kroniek heb ik al eerder met genoegen Het Belgisch labyrint gerecenseerd. Ik vind het nog steeds de beste cursus Land en Volk over België, al is het dan al enigszins gedateerd: het is geschreven met veel enthousiasme, met grondige kennis van zaken en vooral met een warm hart. Datzelfde kan ik zeggen over zijn nieuwe boek, Mijn Nederland (2005). Anders dan Het Belgisch Labyrint is Mijn Nederland geen afgerond verhaal, het is een warm woordenboek van Nederland in 58 alfabetisch geordende lemma's van 1830 tot Zoeaven. Alles wat u altijd al over Nederland wilde weten, komt in zijn woordenboek aan de orde: het nationale voedsel (bitterballen, kaas, kapucijners), de tradities (beerenburg, klompen, tulpen, Ot en Sien), de steden (Almere, Amsterdam, Utrecht), zijn persoonlijke erflaters (Johan Hendrik van Dale, Godfried Bomans, André Hazes, Dr Jan Koopmans, Marten Toonder) en ook de grote thema's zoals het Nederlands, de Identiteit en de Xenofobie. Die laatste zijn interessant omdat ze zo mooi kaderen in de inleiding die ik hiervoor geschetst heb. Van Istendael ziet met bloedend hart een ontredderd Nederland. Gevat zegt hij: ‘Eén dode en Nederlands veelgeprezen verdraagzaamheid lag aan diggelen (...) Wie had dat ooit kunnen denken?
Nederland was toch het vaderland der verdraagzaamheid!’ (361). Maar hij had het zien aankomen, Nederland niet. Hij had gezien hoe de zeventiende-eeuwse verdraagzaamheid muteerde tot netjes verkavelde verdraagzaamheid en vervolgens tot wildplassen, hasjdampen en brutale bekken (de lemma's ‘tact’ en ‘xenofobie’). En hij heeft ook een remedie die nauw aansluit bij de therapie die Geert Mak voorstaat. Alleen formuleert hij die niet zo genuanceerd als Mak. Hij pleit voor terughoudendheid in het gebruik van het vrije woord: ‘Mijn lieve, dierbare Nederland, loop niet te brullen als een dolle zwartbonte stier. Zit niet met dichtgeknepen ogen thee te slurpen terwijl je huis wordt ondermijnd. Niet alleen de islam, ook jij hebt solide tradities, al is de afgelopen veertig jaar het kaalslaan van dat erfgoed uitgegroeid tot een nationale sport. Overwin nu toch eindelijk je panische angst en gecultiveerde minachting voor je eigen tradities’ (369). In zijn onnavolgbare gedrevenheid, bij momenten gedrenkt in Vlaamse retoriek, pleit Van Istendael latent voor een terugkeer naar - horribile dictu - ‘normen en waarden’. Hij doet het niet in een open pleidooi, maar als een rode draad loopt het door zijn caleidoscopische encyclopedie. Dit pleidooi is niet ingegeven door een behoefte aan ethisch réveil, maar door een bijna romantische nostalgie, die telkens weer de stukjes kleurt. Hoe moet je anders zijn slotregel bij het stukje over Ot en Sien verklaren: ‘Voor het overige vind ik dat het hoog tijd wordt dat ze Ot en Sien en aap noot mies weer invoeren op alle lagere scholen’ (254)? En is er niet de patina van de nostalgie, als hij nog steeds probeert de uitspraak van het Nederlands van Boudewijn de Groot te imiteren (121)? Van Istendael heeft zijn vroege jeugd in Utrecht doorgebracht, daar leerde hij zijn eerste woorden, daar werd hij ‘grondig verkaaskopt’ achter de pot
pindakaas, de bus hagelslag en de kop thee en daar kijkt hij nu met heimwee op terug. Maar dat Nederland bestaat niet meer en dát te accepteren blijkt moeilijk. Dat is meteen ook de kritiek die ik op het boek heb: het mist de afstandelijkheid
| |
| |
en de objectiviteit die je van een encyclopedie zou verwachten. Anderzijds: stof tot discussie te over.
| |
Op polemische toon
Aan de andere pool, nog extremer dan Paul Scheffer, staat een publicist als Sylvain Ephimenco, die dan weer wel met Van Istendael gemeen heeft dat hij zich afzet tegen de politieke correctheid van de obligaat linkse intellectuelen. Ephimenco doet het echter in een polemische furie die meteen de kampen duidelijk afgrenst. In zijn analyse van Het land van Theo van Gogh en de multicuturele desintegratie (2004) beukt hij ongenadig in op de linkse leegte en de progressieve rancune. Hij is opgetogen (‘Joepie!’, 22) dat hij met Afshin Ellian en Ayaan Hirsi Ali tot de drie ‘superallochtonen’ wordt gerekend waartegen de zogenaamd progressieve gemeente in reactionaire onverdraagzaamheid haar dogmatische ‘oudlinkse vaandel’ blijft dragen. U merkt het al, Ephimenco is niet de fijnbesnaarde intellectueel die een evenwichtig betoog neerzet. Hij houdt van polarisatie. Hij ziet een ontwricht Nederland, een Nederland op drift, en met de toonzetting van zijn ‘ongebonden parool’, zoals hij zijn publicatie noemt, draagt hij zeker niet bij aan de terughoudendheid en de voorzichtigheid waar Van Istendael of Mak voor pleiten. Hij is een van die confronterende scribenten die de nadruk legt op de groeiende kloof in de bevolking die wordt veroorzaakt door de opkomst van religieus extremisme. Voor hem is de moord op Theo van Gogh een ‘rituele slachting’ die tekenend is voor de diepe crisis van de Nederlandse samenleving. In hooggestemde woorden schrijft hij: ‘Overal duiken aanbidders op van de dood, radicale moslims of verbeten terroristen, die niet zullen rusten alvorens de schaduw van de Nieuwe Orde die ze koesteren zich over onze beginselen en waarden uitstrekt’ (11). Die radicale toonzetting is eigenlijk jammer, omdat ze de lezer belet redelijk na te denken over de diepere boodschap van Ephimenco's geschriften. Want Ephimenco geeft toch wel de grenzen aan van nobele
principes als non-discriminatie en gelijkwaardigheid tussen culturen. Hij toont ontegensprekelijk aan hoe doorgeschoten verdraagzaamheid ongewenste ruimte creëert voor discriminatie van vrouwen en homo's en voor bedreiging van democratisch verkozenen. Dat zijn toch feitelijkheden waar het beleid zich zorgen over zou moeten maken. Het volstaat niet dergelijke gevolgen van het democratisch gedogen met de mantel der liefde te bedekken. Onbevooroordeeld stilstaan bij de ‘desintegratie van het multiculturalisme’ en met openheid van geest kennis nemen van het ‘Franse antwoord’ op het moslimfundamentalisme, twee thema's die Ephimenco uitvoerig becommentarieert, kan het denken over de problematiek van integratie, immigratie, cultuurrelativisme en culturele identiteit toch alleen maar verrijken.
| |
Historisch terugblikkend
Even verrijkend zou het zijn om aan de hand van een historische terugblik op de afgelopen veertig jaar, waarin Nederland van een verzuild en gesloten land evolu- | |
| |
eerde naar een ontzuild immigratieland, een analyse te wagen van de huidige Nederlandse maatschappij. Zo'n analyse kan natuurlijk gemaakt worden aan de hand van de vele historische essays waarmee de Nederlandse uitgevers ons de laatste tijd overstelpen. In tijden van angst grijpt men kennelijk gemakkelijk naar het verleden om vertroosting te vinden. Misschien is dat de verklaring van de hype aan historische boeken die Nederland weer wortels proberen te geven. Misschien speelt daar nog onbewust de door Huizinga geformuleerde gedachte mee dat ‘een nationaal gevoel, dat zich niet kan spiegelen in de roerloosheid van het verleden, de grondslag van zijn wezen [mist]’. Wordt er soelaas verwacht van een grotere kennis van het eigen verleden? En is daarom weer de roep te horen naar een opnieuw invoeren van de historische canon in het onderwijs? In elk geval kan een kennisneming van de maatschappelijke ontwikkeling bijdragen tot een beter inzicht in de huidige situatie. Zulk inzicht hoeft niet exclusief verkregen te worden uit historische of sociologische werken, het kan even goed verworven worden uit een nadere kennismaking met de Nederlandse film. Dat is tenminste de stelling die Hans Schoots vooropstelt in zijn boek Van Fanfare tot Spetters. Een cultuurgeschiedenis van de jaren zestig en zeventig (2004). Dat boek laat inderdaad zien dat maatschappelijke ontwikkelingen zich ook laten aflezen aan de filmproductie. Al blijkt dit voor de Nederlandse filmproductie toch een beetje moeilijk. En dit om twee redenen. Ten eerste is die filmproductie altijd wel erg beperkt geweest en ten tweede is een groot gedeelte van die filmproductie helemaal niet maatschappelijk betrokken geweest. Maar dat de filmproductie wel een spiegel van de cultuur is blijkt uit dit overzicht van de
jaren zestig en zeventig. Zo toont de film waarmee Schoots zijn boek inzet, Fanfare uit 1958, nog een dorps Nederland in een ingrijpend moderniseringsproces. Een decennium later hebben de beruchte films Obsession van Pim de la Parra, Blue Movie van Wim Verstappen en Wat zien ik? van Paul Verhoeven dan de seksgolf ingezet die het zich bevrijdende Nederland van Provo tekende. De film Spetters uit 1980, waarmee het boek eindigt, illustreert vervolgens de vervlogen droom van de naoorlogse wederopbouwtijd en de illusie van het maakbare Nederland. Vooral dit laatste is een gedachte die in het kader van mijn inleiding enige overweging verdient, al kan de tekst van Schoots slechts als illustratie dienen. Zijn boek is namelijk meer een goed verhaal dan een overtuigende tijdsanalyse.
| |
Filosofisch verdiepend
Beter nog dan uit het efemere gekissebis van columnisten of uit historische verklaringen, laat zich inzicht puren uit diepergravende filosofische reflecties op de sociaalculturele spanningsrelaties in de multiculturele maatschappij. Zulke reflecties zijn te vinden in de bundel van Bart van Leeuwen en Ronald Tinnevelt (red.) De multiculturele samenleving in conflict. Deze bundel maakt korte metten met de te rooskleurige visie dat de multiculturele samenleving alleen maar verrijking zou betekenen: ze is ook wezenlijk conflictueus. Twee vragen krijgen in deze bundel aandacht: waardoor roepen verschillen tussen mensen irritatie, onbehagen of zelfs woede op en hoe kunnen we met deze spanningen van de
| |
| |
multiculturele samenleving omgaan? Het is een opluchting dat in deze bundel de nerveuze en opgepepte strijdtoon van de columnisten ontbreekt en dat vanuit een filosofische invalshoek verdieping en conceptuele verheldering aan het debat wordt gegeven. De bundel trekt het debat ook open, onder meer door de substantiële bijdragen van internationaal gerenommeerde auteurs als Will Kymlicka (auteur van onder meer Multicultural Citizenship, 1995) en Charles Taylor (auteur van onder meer Multiculturalism and the Politics of Recognition, 1992), maar evenzeer door op de Belgische en Nederlandse actualiteit geïnspireerde beschouwingen van Theo de Wit, Ronald Tinnevelt, Koen Abts en Bert van den Brink. Of echter de finale oplossing voor het multiculturele conflict van de filosofen moet komen, blijft ook na lectuur van deze bundel zeer de vraag. Immers, zelfs in de wijsgerige reflecties zijn de botsingen der geesten en der scholen legio. De tegenstelling tussen Barry, Kymlicka en Taylor wordt in verschillende bijdragen scherp aangegeven en de kloof die gaapt tussen het liberale verlichtingsdenken van bijvoorbeeld Paul Cliteur en de agonistische receptuur van Bert van den Brink typeert de verkaveling van het wijsgerig denken. Zelf was ik bijzonder geïntrigeerd door Kymlicka's analyse van België als een samenleving van ‘twee eenzamen’, een parallelle solitaire samenleving die wordt bevolkt door burgers met slechts een minimum aan interculturele interactie of kennis, en die - paradoxaal genoeg - tot ‘de meest vredige, democratische en welvarende landen in de wereld behoort’ (63). In enkele bijdragen werd ik gecharmeerd door puntige syntheses van het ‘land in de kering’, zoals in de bijdrage van Bert van den Brink, waar hij schrijft:
Het Nederlandse zuilensysteem stond lang garant voor de sociale inbedding van een [...] evenwichtskunst. Maar de huidige civielpolitieke cultuur rust niet langer op een zuilensysteem dat vastlegt wat als publiek geldt en wat als privaat, welke publieke uitingen als belediging moeten worden begrepen en welke door de beugel kunnen. Bemiddelende levensbeschouwelijke instituties als kerk, sociale en culturele verenigingen en bijzonder onderwijs hebben aan bindende kracht ingeboet. Nog maar weinig burgers worden vanuit een specifieke levensbeschouwelijke zuil opgevoed tot burgerschap. (127)
| |
Vreemde ogen
Heel andere syntheses zijn te lezen in een bundel ‘Buitenlandse beschouwingen over een stuurloos land’. Dat is de veelzeggende ondertitel bij een bundel bijdragen van buitenlandse schrijvers en journalisten die Pieter van Os, correspondent voor De Groene Amsterdammer in Washington verzameld heeft in Nederland op scherp (2005). Merkwaardig en lezenswaard is deze kakofonie van stemmen in de internationale pers en van gerespecteerde kenners als James Kennedy en Jonathan Israel. Het mag dan zo zijn dat vreemde ogen dwingen en verrijken, maar kennelijk ‘verbreden [ze] de horizon vaak ook zo ver dat je niets meer ziet dan die horizon’ (24).
| |
| |
Natuurlijk, de buitenlander die het land op afstand bekijkt, tuurt vaak wat gedistantieerder, hij is minder betrokken omdat hij minder geraakt wordt. Maar de afstand leidt ook wel eens tot misverstand, onbegrip en regelrechte fouten. Daarvan zijn in deze selectie artikelen hilarische staaltjes te vinden, zoals de mededeling van de Egyptenaar Salam A. Salama dat Theo van Gogh ‘lid van een extreem-rechtse partij’ was, of de boude bewering van de Russische journalist dat Nederland probeerde de hetze rond de dood van Theo van Gogh te dempen door een discussie aan te zwengelen over de al of niet echte borsten van Georgina Verbaan. Onrustbarender is de waarschuwing van de Amerikaanse journalist Bob Barr voor Nederland als ‘het land van de dood’, waar Josef Mengele vandaag ‘waarschijnlijk met open armen ontvangen zou worden’. Wat ook nogal eens voorkomt is het manifesteren van het eigen gelijk, vooral bij de Fransen en de Engelsen. Zoiets als: Zie je wel, die Nederlanders met al hun tolerantie, het komt uiteindelijk op hun eigen hoofd terecht. Eigen schuld dikke bult. Daarnaast zijn er echter heel gedegen stukken te lezen, onder meer van Jonathan Israel, die onder de titel Culturele zelfmoord wel een land op drift ziet, maar ook een remedie aanbiedt: afstappen van het technocratische cultuurbarbarisme en in het onderwijs weer aandacht besteden aan de humaniora, de maatschappijleer en de klassieken van de westerse beschaving. En er is het spraakmakende opstel van de Amerikaanse historicus James Kennedy Radicale bekering dat eerder in NRC Handelsblad was verschenen en waarin hij stelt dat er in Nederland eigenlijk geen sprake is van echte ‘consensus’ maar veeleer van ‘collectieve eensgezindheid’ die heel snel kan wisselen en gepaard gaat met massale politieke bekeringen. ‘Z'n huik naar de wind hangen’ is dan kennelijk toch nog een zeer
Nederlandse uitdrukking.
De bundel sluit af met Nederland in citaten een spiegel die de Nederlander wel af en toe een grimas zal ontlokken, maar al even vaak een ootmoedige zucht van erkenning. In zijn totaliteit is de bundel te disparaat van kwaliteit en is de selectie te weinig ingekaderd om een representatief beeld op te roepen van Nederland in buitenlandse ogen. Maar de lectuur van afzonderlijke opstellen biedt heel veel stof tot discussie en in een college ‘Cultuur en maatschappij’ is dit als begeleiding een heerlijke kapstok.
Ernstiger en met een eveneens externe blik, is de inaugurele rede die de reeds genoemde James C. Kennedy als hoogleraar nieuwste geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam hield onder de titel De deugden van een gidsland. Met zijn gedegen kennis van Nederland kijkt deze cultuurhistoricus vrij nuchter aan tegen het ‘goede burgerschap’ zoals het zich in het nieuwe Nederland aandient en hij stelt pertinente vragen over hoe het contemporaine Nederland waarden als eerbied, vrijgevigheid en hoop in een democratische samenleving kan vrijwaren.
Zulke academische lectuur zou ik graag aanvullen met de bundel van Wim Willems De kunst van het overleven. Levensverhalen uit de twintigste eeuw. Twaalf nieuwkomers vertellen hun persoonlijk wedervaren in het land van de beweeglijke culturen tussen 1900 en 2000. Hier geen hoogdravende synthese over het land, maar doorleefde ervaringen van nieuwkomers die in hun strijd om te
| |
| |
overleven vaak ten prooi vallen aan verdeelde loyaliteiten. Dit is een boek dat de interculturele ervaringen van binnenuit vertelt, intiem en individueel. Het is ook een mooi boek, mooi in zijn emotionaliteit, mooi in zijn stijl, mooi in zijn uitvoering. Het is een cadeau met inhoud, waarin evenzeer ruimte is voor overpeinzingen van een Pools-joodse autodidact, voor de poëtische blik van een Hongaarse fotografe, voor de omzwervingen van een Indische journaliste, voor de emancipatie van een Pakistaanse moslima als voor de ervaringen van twee broers uit een Italiaanse ijssalon.
Persoonlijk zou ik veel liever zo'n boek over Nederland cadeau doen aan mijn buitenlandse vrienden, dan het echte cadeauboek dat hier nog op mijn leestafel ligt te pronken. Ik bedoel dan de nieuwe Winkler Prins Encyclopedie van het Koninklijk Huis, uitgegeven naar aanleiding van het Zilveren Regeringsjubileum van koningin Beatrix. Een prachtig boek, daar niet van. In een rijk geïllustreerd geheel van ruim 700 alfabetisch geordende artikelen krijgt de mensheid antwoord op alle vragen die betrekking hebben op het Nederlandse koningshuis, historisch verantwoord en met oog voor anekdotiek. Maar of daarmee het beeld van Nederland scherper wordt is voor mij zeer de vraag, hoogstens krijgt de buitenstaander wat meer begrip voor de Nederlandse oranjegekte.
| |
En België?
Maar genoeg over Nederland, zijn ‘stuurloosheid’, zijn ‘verwarring’ en zijn radicale bekering. Hoe zit het op dit ogenblik in België? Is België ook een land op drift of slechts een land in de kering?
Op deze vraag zou ik op dit ogenblik alleen het laatste durven te beweren. Natuurlijk is ook België een migratieland en natuurlijk is het gedogen er ook hand over hand toegenomen. De euthanasiewetgeving, het homohuwelijk, islamfundamentalisme: het is er allemaal. Alleen zijn hier geen politieke moorden gebeurd. Misschien mag ik met de reeds genoemde Will Kymlicka veronderstellen dat ze in een multinationale federale staat geleerd hebben ‘om op een compleet vreedzame en democratische wijze met de verschillen van inzicht tussen de diverse linguïstische en nationale groepen om te gaan’ (63). Of moet ik aannemen dat de feestvreugde om 175 jaar België en 25 jaar federalisme dit jaar de geesten heeft afgeleid en dat eventuele etnische en religieuze spanningen voorlopig overstemd worden door feestgedruis?
De boeken bij mij op de tafel hebben in ieder geval niet de paniekerige ondertoon van de besproken Nederlandse publicaties. Ik heb hier vooreerst een gelegenheidsuitgave in het Engels die onder de vrijblijvende titel How can one not be interested in Belgian History? probeert een historisch beeld te geven van War, language and consensus in Belgium since 1830. Het is een bescheiden bundel die als resultaat van een symposium in Dublin op 8 april 2005 een boeiend maar geflatteerd portret geeft van België als een federaal, post-nationalistisch land, gekenmerkt door cultureel pragmatisme en sociale consensus. Als introductie voor Engelstaligen in die onvatbare ‘belgitude’, een mengsel van wantrouwen ten opzichte van het gezag en lokale solidariteit, heeft het zeker zijn waarde, vooral
| |
| |
ook vanwege de diversiteit van insteek. Gedegen historische beschouwingen van Sophie de Schaepdrijver en journalist Marc Reynebeau staan naast meer impressionistische stukken als die van de Nederlandse huisbelg Benno Barnard.
Voor een ruimer neerlandistisch publiek is de publicatie van de Vlaamse romancière en publiciste Leen Huet. Zij heeft, net zoals Van Istendael voor Nederland, een luchtige encyclopedie over België bij elkaar geschreven van 162 alfabetische lemma's. Mijn België is een hoogst verleidelijk geschreven persoonlijk woordenboek, een plezier om te lezen en te herlezen. Je kunt het proeven bij kleine beetjes, zoals de Belgische ‘chocolade’ of je kunt het gulzig verslinden zoals de ‘Belgische wafels’. Ik vind het een heerlijk boek, vol nostalgie, vol herkenbaarheid, vol esthetiek, maar ook boordevol informatie, niet in droge encyclopedische lemma's maar in smeuïge liefdevol geschreven verhaaltjes over Ambiorix, Antiquariaten, het Atomium, Berendonk, Pieter Brueghel, Congo, Elixir, Jezuïeten, Rubens... Ach, dit is niet het soort boek dat je als inleidende tekst geeft bij een college ‘België’, maar het is wel het boek dat je ter voorbereiding van een Erasmusverblijf in België aan je studenten wilt aanraden. Een proefje uit het artikel ‘Rommelmarkt’
Een verkoper greep zijn accordeon en begon welgemutst het lied ‘Met de wijven niks als last’ te vertolken. Enig marketinginzicht bracht hem ertoe het refrein nu en dan te onderbreken voor de mededeling: ‘Maar in Merksplas hebben ze veel schone vrouwen!’ Een dame die iets kocht aan zijn kraam en vroeg om een plastic zak, kreeg te horen dat hij al valse tanden en een nieuwe heup had, maar dat ze verder niet moest overdrijven. De omstanders wandelden grijnzend verder. (237)
Aan mij zijn zulke boeken beter besteed dan de zogenaamd geestige boeken Bij de buren-Ollander in België van Paul van Gageldonk waarin alleen maar de kleine kantjes van België in een clichématig verhaal (bureaucratisch monster, lelijke architectuur, agressief rijgedrag) breed worden uitgemeten. En denk nu niet dat het mij om de kritiek te doen is. Ik heb evenveel moeite met een door een Belg geschreven vitterig boek als België-Nederland. Verschil moet er zijn van Paul Wouters. Het simplistische stereotyperen van de Nederlander dat ook daarin schering en inslag is, kan mij niet bekoren.
| |
Besproken titels
Barnard, B. et al: How can one not be interested in Belgian History. War language and consensus in Belgium since 1830. Dublin, Trinity Colleg en Gent, Academia Press, 2005. 151 pp.
isbn 90 382 0816 2. |
Ephimenco, S.: Het land van Theo van Gogh. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet, 2004. 149 pp. €14,50. isbn 90 5240 811 4. |
Huet, L: Mijn België. Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2004. 365 pp. €19,90. isbn 90 450 0588 3. |
Istendael, G. van: Mijn Nederland. Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2005. 382 pp. €22,50. isbn 90 450 0519 0. |
| |
| |
Kennedy, J.C.: De deugden van een gidsland. Burgerschap en democratie in Nederland. Amsterdam: Bert Bakker, 2005, 60 pp. €8,95. |
Leeuwen, B. van en R. Tinnevelt (red.) : De multiculturele samenleving in conflict. Interculturele spanningen, multiculturalisme en burgerschap. Leuven/Voorburg, Acco, 2005, 172 pp. €24,50. isbn 90 334 5833 0. |
Os, P. van: Nederland op scherp. Buitenlandse beschouwingen over een stuurloos land. Amsterdam, Bert Bakker, 2005, 253 pp. €14,95.
isbn 90 351 2799 4. |
Willems, W: De kunst van het overleven. Levensverhalen uit de twintigste eeuw. Reeks ‘Cultuur en migratie in Nederland’. Den Haag, Sdu, 2004, 361 pp. €35. isbn 90 12097746. |
Winkler Prins (red.): Encyclopedie van het Koninklijk Huis. Utrecht, Het Spectrum, 2005, 384 pp. €49,75. isbn 90 274 9745 1. |
| |
Bibliografie
Huizinga, J.: ‘Nederlands Geestesmerk’, 1934. |
Mak, G.: Gedoemd tot kwetsbaarheid, 2005. |
Scheffer, P.: ‘Het multiculturele drama’. NRC Handelsblad, 14 maart 1997. |
Van Gageldonk, P.: Bij de buren. Ollander in België. Nijgh & Van Dittmar, 2005. |
Wouters, P.: België-Nederland. Verschil moet er zijn. Rotterdam, Lemniscaat, 2005. |
Zeeman, M.: ‘De Nederlandse identiteit: vies, driftig, intolerant’. de Volkskrant, 24 december 2004. |
|
|