Widjajanti Dharmowijono
........... Nummer zeven
Visa-on-arrival: een compromis tussen je visum minstens een maand van tevoren aanvragen (zoals Indonesiërs moeten doen als ze Europa willen bezoeken) en zomaar het land binnen wandelen (zoals Europeanen twee jaar geleden mochten doen als ze Indonesië bezochten). Er zijn drieëndertig landen waarvoor de regeling geldt. Nederland is er niet bij (België wel).
Maar, zegt een collega, het zal daardoor niet komen dat het aantal toeristen uit Nederland vermindert. Het komt door de angst voor bomaanslagen. Tja. Vreemd dat ik dat niet genoemd had in mijn vorige column. Terwijl ik weet dat na een bomaanslag het Erasmus Huis, het cultureel centrum van de Nederlandse ambassade, zijn hele jaarprogramma moest omgooien vanwege de vele afzeggingen. Maar er zijn altijd mensen die moedig genoeg zijn om toch te komen.
Met een van hen, een schrijver, sta ik in de grootste Chinese tempel in Semarang, waar ook moslims komen bidden. De tempel is beroemd omdat je je daar de toekomst met grote stelligheid kan laten voorspellen. De schrijver wil weten of hij zal genezen van de hardnekkige hoest die hem al drie maanden plaagt. Een magere man ontvangt ons. ‘Van waar, mister?’ ‘Belanda, Nederland!’ ‘Ah! Belanda! Er komen veel Belanda's naar deze tempel!’. Hij leidt de schrijver naar een altaar in een grot. Na een kort gebed schudt hij een bamboekoker waarin tientallen stokjes steken. Op ieder stokje staat een nummer. Er valt een stokje uit. De man houdt het omhoog en roept verheugd: ‘Zeven! Ziet u het ook?’ Ik zie bijna niets in het duister van de grot, maar tenslotte kom je naar een tempel om te geloven, dus ik knik maar van ja. De goden hebben echter het laatste woord. De man neemt twee niervormige houten blokjes en werpt ze op het altaar. Een komt te liggen op de bolle kant, het ander op de vlakke zijde. In één keer goed! De man pakt een geel geluksbriefje, beschreven met sierlijke Chinese karakters, en houdt het boven een kaarsvlam. De as strooit hij in een bekertje water. De schrijver neemt voorzichtig een slokje. ‘Opdrinken!’ zegt de man streng. Eerder ben ik gaan kijken waar het water vandaan kwam: uit een betrouwbaar uitziende fles.
Nu moeten we met de man mee naar een kast waarin kleine blaadjes papier liggen. Spreuk nummer zeven, ‘de beste!’ De man legt uit wat er in bloemrijke taal staat, zoals alle voorspellingen op meerdere wijzen interpreteerbaar. Slotsom: de schrijver wordt beter. En hij zal nog heel veel succes hebben.
Later bericht hij dat hij meteen na thuiskomst van zijn hoest af was, dat hij de Inktaap 2005 heeft gewonnen en het Boekenweekgeschenk 2006 mag schrijven.
Twee van zijn romans zullen vertaald worden in het Indonesisch. Goed voor de promotie van de Nederlandse literatuur én van de studierichting. De boodschap: er is werk te over voor vertalers. Niet alleen van literatuur, ook van de kilometerslange archieven in het Nederlands. Je moet het koloniale verleden toch voor íets kunnen benutten.
De toekomst van de studenten Nederlands in Indonesië is me intussen wel duidelijk geworden: je moet eerst heel hard werken, dan kun je naar de tempel en wie weet krijg je voorspelling nummer zeven. Net als Arthur Japin.
Noot: Herinnert u zich de mevrouw uit mijn eerste column? Zij werd op haar negentigste verjaardag benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.