| |
| |
| |
Ludo Beheydt
........... Misverstand Nederland en Mysterie Vlaanderen
Kroniek van cultuur en maatschappij
Over Nederland bestaan niet slechts misverstanden. Nederland is een misverstand. Het is een samenleving die al eeuwen in hoge mate functioneert bij de gratie van genegeerde feiten, onverzoende tegenstellingen en omzeilde confrontaties. Dat komt niet doordat Nederlanders dommer zijn. Integendeel. Net als alle andere volkeren denken ze zelfs stilletjes dat ze een beetje slimmer zijn dan de rest. Maar een verschil is weer dat onze beste denkers al eeuwen uitblinken in het zaaien van twijfel over de vaderlandse identiteit (De Gids 2004, 333).
Dit citaat is afkomstig uit het speciale nummer van De Gids, het eerbiedwaardige tijdschrift dat al sinds 1837 bericht over literatuur, cultuur, politiek en wetenschap in Nederland. Deze speciale aflevering die ter gelegenheid van het Nederlandse EU-voorzitterschap in de tweede helft van 2004 tegelijkertijd in het Nederlands, Engels, Frans en Duits verschijnt is bedoeld als een Europees visitekaartje van Nederland. En wat een visitekaartje! Ik mag dit nummer bij alle docenten neerlandistiek die ‘cultuur en maatschappij’ verzorgen voor buitenlanders van harte aanbevelen. Zelden is een land erin geslaagd om door ontkenning van alle clichés en stereotypes, de clichés en stereotypes zo sterk te bevestigen. In een bundel die probeert alle aspecten van het Nederlandse maatschappelijke leven te bestrijken doen auteurs van de meest uiteenlopende signatuur een verwoede poging om telkens in een kort en snedig stukje een onjuiste stelling over Nederland te bestrijden. Alles wat altijd over Nederland gezegd wordt, wordt hier met klem ontkend. Daarmee wenst Nederland voor de buitenwacht nog maar eens in alle toonaarden te ontkennen dat er zoiets zou kunnen bestaan als een vaderlandse identiteit. Paradoxaal genoeg bevestigen ze daarmee hun heel eigen identiteit, namelijk als dat Europese volk dat zich van alle andere Europese volkeren onderscheidt door de ontkenning van zijn culturele identiteit. Als De Gids de eigenheid van Nederland in de schijnwerper wilde zetten, dan had het geen betere keuze kunnen maken. Met een op het randje af lachwekkende arrogantie wordt alles wat over Nederland wordt beweerd, gewogen en te licht bevonden: de spreekwoordelijke properheid, de vredelievendheid, de homovriendelijkheid, het antikolonialisme, het poldermodel, de progressiviteit, de eigenheid van de Nederlandse kunst. Alles moet
| |
| |
eraan geloven. Nederlanders zijn een ‘virtueel volk’ zoals Willem Otterspeer het in zijn opstel uitdrukt. Om de teneur van de bundel te illustreren laat ik u genieten van dit staaltje van ontkenning van de identiteit uit zijn opstel:
Wij Nederlanders hebben iets paradoxaals in onze kijk op onszelf, en dat paradoxale laat zich het beste illustreren aan de hand van onze omgang met de middelen bij uitstek om een volk te vormen of te definiëren, de geschiedenis en de taal. Het is heel opvallend dat wij de geschiedenis van ons land hoofdzakelijk beoefenen als een vorm van discussie over onszelf, het is misschien nog wel frappanter dat wij onze taal zien als iets waar onophoudelijk aan gesleuteld moet worden. Beide ontberen een vaste kern, beide zijn sociale constructies, vormen van aanpassing, variabel en virtueel (2004, 409).
Die absolute ontkenning klinkt op zijn minst grappig voor diegenen die dagelijks omgaan met Nederlanders en merken hoe sterk ‘de franje van Oranje’ nog steeds is, hoe Nederlanders plotseling hun identiteit ontdekken tijdens het wereldkampioenschap voetbal of tijdens de Olympische Spelen. Hoed je voor diegenen die zeggen geen culturele identiteit te hebben!
En toch zit er iets in, in die beklemtoonde ongrijpbaarheid van Nederland. Want wie nauwlettend de ontwikkelingen in BV Nederland gevolgd heeft, merkt dat er forse verschuivingen plaatsgevonden hebben in het openbare debat. Sinds Pim Fortuyn heeft de eeuwenoude traditie van ‘tolerantia’ kennelijk aan gezag ingeboet. Nederland dat erom bekend stond de eigen identiteit van de nieuwkomers volgens het tolerante model van de multiculturele maatschappij met zorg te omringen, heeft nu officieel afscheid genomen van ‘het normatieve ideaal van de multiculturele maatschappij’, zoals NRC Handelsblad vastgesteld heeft. Toen Nederland in 2002 in de Volkskrant van 9 februari het interview las met Pim Fortuyn waarin hij de islam een achterlijke cultuur noemde en toen Ayaan Hirsi Ali bedreigd werd omdat zij Mohammed een naar onze normen ouderwetse macho noemde, was het hek van de dam en was de multiculturele maatschappij ineens een probleem geworden. De kritische journalist Bas Heijne formuleerde die omslag als volgt:
De geruststellende clichés van de multiculturele samenleving, die jarenlang als een warme deken over ons land hadden gelegen, klonken nu pas echt potsierlijk. Met de verharding in de retoriek kwam ook een welkome ontnuchtering. Islamitische Nederlanders die zich jarenlang gerieflijk hadden kunnen koesteren in hun permanente anderszijn, werden gedwongen hun houding tegenover de politieke islam en vooral tegenover Nederland als gekozen vaderland te bepalen. De sluier van de hypocrisie werd weggetrokken die jarenlang de illusie van een onbekommerde multiculturele samenleving in stand hield.
| |
| |
Nederland is daarmee wat nauwer gaan aansluiten bij de rest van Europa en toen het in de tweede helft van 2004 het voorzitterschap kreeg van de EU, greep zijn premier Jan Peter Balkenende meteen de kans om het debat over ‘waarden en normen’ dat Nederland sinds het geruchtmakende artikel van Paul Scheffer over het Multiculturele drama (NRC Handelsblad 29 januari 2000) in permanente beroering houdt, ook Europees aan te kaarten. Ook in het Europese kader wil Nederland nu de discussie over de identiteit en de normen en de waarden die een samenleving samenhouden aanzwengelen. Balkenende is daar heel expliciet over. Hij vindt dat in het debat tussen links en rechts, tussen onbegrensde solidariteit en eenkennige nationaliteit de derde weg van het ‘communitarisme’ moet worden geëxploreerd en daarom heeft hij bij het begin van het EU-voorzitterschap die opmerkelijke normen-en-waardenconferentie georganiseerd. Hoe het allemaal zover is kunnen komen, is te lezen in een ander boek dat ik hier op tafel heb liggen Van polderen tot polariseren van Kees Lunshof, de parlementaire verslaggever van De Telegraaf. Lunshof volgt al meer dan dertig jaar op het Binnenhof de Nederlandse politiek en in een goedgedocumenteerd relaas over het premierschap sinds Joop den Uyl schetst hij ons de pendelbeweging in de Nederlandse politiek van polarisatie naar gepolder en terug. Met het kabinet Den Uyl begon er in de jaren zeventig een hevige polarisatieperiode tussen de confessionele partijen en de PvdA, die na hevige uitbarstingen bedaarde in een luwte van zakelijk regeren en polderen. Met de periode van Paars onder Wim Kok bereikte dit consensusmodel zijn hoogtepunt. De stroperigheid en de besluiteloosheid in belangrijke dossiers, samen met de economische crisis leidden dan tot het einde van Paars. Dit einde werd abrupt versneld door de katalysator Fortuyn die de gezapigheid en de
besluiteloosheid van BV Nederland op de agenda zette. Na de moord op Fortuyn is de tijd van het polderen voorbij. De kiezer zet Paars aan de kant en in het politieke debat kiest het CDA onder leiding van Balkenende voor een ideologischer geladen discussie. De zakelijke afstandelijkheid van Wim Kok heeft afgedaan en de kiezer eist dat er weer geluisterd wordt. Tijd voor een nieuwe polarisatie dus.
Lunshof doet zijn verhaal chronologisch en aan de hand van portretten van vier premiers - Joop den Uyl, Dries van Agt, Ruud Lubbers en Wim Kok-, van twee liberale voormannen - Hans Wiegel en Frits Bolkestein - en ten slotte van de tafelspringer Pim Fortuyn. In een epiloog bespreekt hij de recentste politieke ontwikkelingen onder het kabinet Balkenende.
Het belang van dit boek ligt in zijn documentair gehalte. Anders dan persoonlijke memoires heeft een dergelijke portrettengalerij het voordeel van enige afstandelijkheid. De protagonisten van de afgelopen dertig jaar politieke ontwikkeling worden met journalistieke vaardigheid geportretteerd, ook met hun kleine kanten en Lunshof heeft kans gezien de portretten in een samenhangend politiek ontwikkelingskader te plaatsen. En dan kan men eventueel afdingen op de juistheid van de grote schets, als bronnenboek van de Nederlandse politiek is dit een onmisbaar instrument. Wie bijvoorbeeld, naar het geaccepteerde beeld van de mediaoverzichten, meent dat de discussie over de multiculturele maatschappij is begonnen door toedoen van Fortuyn en Hirsi
| |
| |
Ali, zal bij het doorlezen van Bolkensteins politieke opkomst merken dat hij eigenlijk degene geweest is die de discussie over het multiculturele Nederland in gang gezet heeft. Al in 1994 komt hij met zijn ‘tienpuntenplan’, dat in Nederland heftige beroering wekt:
Asielzoekers moeten in de eigen regio worden opgevangen en alleen worden toegelaten als ze persoonlijk bedreigd zijn met vervolging, marteling en erger. De asielprocedure moet zorgvuldig, maar kort zijn en het asielrecht is tijdelijk. Criminele asielzoekers moeten, net als illegalen, direct worden uitgezet en reisdocumenten moeten in het land van herkomst worden gefotokopieerd. Collectieve voorzieningen als huisvesting, onderwijs en medische hulp worden voor hen ontoegankelijk. (Lunshof, 2004, 182).
Toen Bolkestein dit tienpuntenplan formuleerde, viel heel links Nederland over hem heen. Bolkestein was de gebeten hond en de PvdA reageerde zich verontwaardigd op hem af, maar met dit plan heeft hij als eerste de knuppel in het hoenderhok gegooid. Wie dit voorstel na tien jaar opnieuw bekijkt, kan alleen maar verbaasd zijn hoeveel van deze toen hoogst omstreden aanbevelingen ondertussen feitelijk beleid zijn geworden in het nieuwe Nederland en hoezeer het tolerante Nederland is verhard.
Lunshof is een rijke bron voor wie de ontwikkeling van de Nederlandse politiek op de voet wil volgen, maar men moet erop bedacht blijven dat dit een journalistieke documentaire is en geen wetenschappelijk werk. Het boek leest heel redelijk, al werd mijn leesplezier wel eens vergald door de informatieve overlast. Wel was ik bijzonder opgetogen over de inleiding die erin slaagt in een bestek van een zestal bladzijden een goed overzicht en een handige leeswijzer te bieden voor een politieke periode van dertig jaar. In die zin ook is dit boek toch een aanrader.
Om in het journalistieke genre te blijven, sluit ik nu aan met het nieuwe boek van Derk-Jan Eppink Avonturen van een Nederbelg. Een Nederlander ontdekt België (2004). Eppink is geen onbekende bij de lezers van Neerlandica extra Muros. Zijn vorige boek Vreemde buren, dat net opnieuw is uitgegeven, gaf een vaak hilarisch beeld van de verschillen tussen Nederland en Vlaanderen. Zijn nieuwe boek is eigenlijk een beetje Kuifje in Belgenland. Hij vertelt zijn persoonlijke avontuur in België. Als Nederlands journalist bij de gerespecteerde krant NRC Handelsblad besluit hij op een goeie dag naar België te emigreren. Onbegrip alom. Waarom zou je ook? Het commentaar van zijn chef op zijn besluit sprak boekdelen: ‘Je weet toch dat België een vreemd land is, een soort wespennest. Niemand van ons begrijpt het en dan ga jij er naartoe!’ (10) Om zijn keuze te verantwoorden vertelt hij eerst zijn antecedenten. Hij had al eens zo'n wilde verhuizing gedaan, van de Achterhoek naar ‘Holland’ en nu was hij rijp voor een gelijksoortig avontuur. Met veel kwinkslagen en understatement vertelt hij hoe hij aankomt in de menagerie van een Belgische krantenredactie, die van de kwaliteitskrant De Standaard. Het verhaal is vaak geestig, omdat de
| |
| |
botsing van de culturen er zo uitgesproken uit de verf komt. Die cultuurbotsing blijkt zowel uit terloopse commentaren als uit dovemansdialogen van het type:
‘Je moet toch wel pech hebben als je hier geboren bent’, zei ik hardop. Tot mijn verbazing stuitte ik op een muur van verontwaardiging. ‘We zijn heel gelukkig, we wonen niet zoals jullie in van die eenvormige hokken, we eten beter en we maken meer plezier.’ Ze keken boos op (20).
Het boek is meer een autobiografie dan een analyse, meer een pro domo dan een Werdegang, maar daardoor juist leuk om lezen. Wie intercultureel onderwijs geeft, weet dat cultuurbotsingen erg instructief zijn en vaak de aanzet tot eigenlijk intercultureel gedrag, waarbij men met voldoende begrip voor de ander, zelf een modus vivendi gaat vinden om vrij van clichés, onbeschroomd met de ander om te gaan. Cultuurbotsingen zijn vaak de aanleiding tot een gezonde kritische ontdekking van de ander én van zichzelf en dat illustreert Eppinks boek op elke bladzijde. Ik heb met een zucht van erkenning typeringen gelezen van Vlamingen als de hiernavolgende:
Vlamingen zijn voorzichtig, ze zeggen niet wat ze denken en denken vaak niet wat ze zeggen. Ze blijven in een veilig en mysterieus omhulsel, een persoonlijke dampkring, ondoordringbaar voor vreemden. Ze geven zich niet snel bloot en houden altijd een slag om de arm (47).
Maar ik heb evenzeer de zelfkritiek geapprecieerd die uit opmerkingen als de volgende blijkt:
Een Nederlander is uitgesproken. Hij heeft meteen een mening, of het nu gaat over het stierenvechten in Spanje of het lot van de Indianen in het Amazonegebied. Hoe verder weg, hoe duidelijker die mening en hoe luider ze wordt verkondigd (237).
En ik begrijp dat hij als Nederlander schrijft: ‘Het pad van de macht bezat meer valkuilen dan een rechtlijnige protestant kan verwerken, laat staan overleven’ (49). Het hele boek is trouwens een illustratie van deze verzuchting. Als rechtlijnige Nederlander komt hij terecht in de opera van de Belgische politiek en als journalist wordt van hem verwacht dat hij zich houdt aan de ongeschreven gedragscode voor politieke journalisten. In zijn onschuld loopt hij soms met zijn gezicht tegen de muur, maar wordt hij al even vaak de speelbal van de politieke katten. Zijn verhalen over de contacten met de krokodillen van de macht in België - Mark Eyskens, éminence grise van de christen-democraten, Herman De Croo, eerste burger van het land en notoir liberaal, Guy Verhofstadt, premier van het land en kennelijk journalistiek intrigant - zijn vaak hilarisch, omdat hij vanuit een Nederlands normbesef schrijft en dus niet
| |
| |
begrijpend blundert. Geestig is ook zijn verhaal over zijn aankoop van een woning in België. Kennelijk heeft hij toch wel snel de plaatselijke mores onder de knie als het op zijn eigen profijt aankomt! Wat hij niet heeft kunnen vermijden is het bouw- en verbouwleed, waaraan geen enkele Belg ontkomt, Nederbelg of niet. Ik heb van het boek genoten omdat het zo'n mengeling is van Guus Flater en Kuifje. Guus Flater, omdat Eppink als journalist toch een beetje te veel schuttert en er niet in slaagt een betrouwbaar beeld te geven van de krachten en de evenementen in zijn nieuwe vaderland. De hoofdstukken over de IJzebedevaart, de Ronde van Vlaanderen, de receptie van de Gestelde Lichamen, Opus Dei, de Loge zijn leerrijk maar niet inzichtelijk. Wie België echt wil begrijpen kan beter terecht bij Geert Van Istendael. Die slaagt er beter in de buitenstaander wegwijs te maken in het Belgisch labyrint, zoals zijn boek terecht heet. Anderzijds is Eppinks Kuifje-attitude charmant en bij momenten vertederend. Hij blijft het enthousiasme van de stripheld etaleren, vaak tegen beter weten in. Bovendien debiteert hij in de loop van zijn relaas een hoop wijsheden die het overdenken waard zijn. Ik beperk mij tot een bedenking die in het kader van deze kroniek een nadere overweging waard is:
Als Nederlander in Vlaanderen sprak ik dezelfde taal maar vaak begreep ik iets niet. Niet elk woord had dezelfde betekenis of gevoelswaarde. Dat je dezelfde taal spreekt betekent niet dat je eenzelfde manier van denken hebt, of eenzelfde manier om problemen op te lossen. Het spreken van dezelfde taal kan dus heel makkelijk leiden tot misverstanden, teleurstelling en afstoting. Je denkt dat je duidelijk bent en toch begrijpt die ander het niet. Je raakt wantrouwend en denkt dat die ander jou niet wil begrijpen. Je denkt dat hij je niet mag en dat hij probeert je onderuit te halen (237).
Daarmee zit Eppink tegen de kern aan van de cultuurshock die hij meegemaakt heeft. In de war gebracht door ogenschijnlijk dezelfde taal, dacht hij al te vaak dat hij Vlaanderen begreep, maar tot zijn schade en schande, en later tot zijn genoegen, moest hij ontdekken dat hij toch altijd de andere bleef, dat de mentale programmering door zijn opvoeding, hem verschillend gemaakt had van deze taalgenoten. Lees dit boek als ontspannende vakantielectuur, bij mij heeft het een stuk van mijn Toscaanse vakantie kleur gegeven, omdat het er mij onbewust toe aanzette met andere ogen naar mijn Italiaanse entourage te kijken.
Om in de journalistieke branche te blijven en België een beetje dichterbij te brengen, kan het boek van Hugo Camps en Bernard Dewulf goede diensten bewijzen. Hun boek Camps en Dewulf. 2003 Stukjesgewijs is opgezet volgens de bekende formule van Jan Mulder en Remco Campert (zie mijn bespreking van Camu 2002 in een vorige NEM). Het is een verzameling van kleine columns die de Belgische krant De Morgen elke dag op haar voorpagina publiceert, zoals de Volkskrant dat doet met de stukjes van Campert en Mulder.
Het is een boeiend en verhelderend experiment om die twee boeken eens
| |
| |
naast elkaar te leggen. Dat van Campert en Mulder is zeer Nederlands, dat van Camps en Dewulf zeer Vlaams, en dat geldt zowel voor de inhoud als voor de stijl. Inhoudelijk is Camps en Dewulf natuurlijk zeer Belgisch: de splinters actualiteit en de bobo's die het voorwerp zijn van het ironisch commentaar komen steevast uit het Belgische landschap. Wie kent nu buiten Vlaanderen Paul De Keersmaeker, Erwin Pairon, Meneer Boma of Urbanus? En wie is vertrouwd met de schilderijen van Kamerlid Mark Eyskens, het taalgebruik van Herman De Croo, of de koelboxtoeristen van Knokke? Maar daar gaat het mij niet om. Mij gaat het om het stijlverschil. Campert formuleert helder, zuinig, ironisch afstandelijk. Hij zet een stukje op met een zorgvuldige woordkeus en rondt het netjes af. Mulder is misschien wat heftiger, maar ook hij gaat bedachtzaam ironisch om met de taal. Hij meet zijn medemens vaak af aan diens taalgebruik en formuleert doordacht. De beide Vlamingen daartegenover zijn barokke versierders. In overladen beelden verven ze een chaotisch tafereel. Ik citeer eerst even Dewulf om u te laten meeproeven van die Vlaamse neiging tot ornament en stilistisch vertoon. Het gaat - o ironie - over een ‘dagje Nederland’:
Men spreekt er mijn taal, maar met een afwijkend strottenhoofd, geassembleerd uit raspender materiaal. Ook beweegt men er een andersoortig geraamte voort. Dat lijkt telkens eensgezind opgeschoten, immer wassende reuzen in een land zonder bergen. Jonge mannen als eiken, die onmogelijk nog in hun ouderlijke huisjes kunnen. Jonge vrouwen met heupen als dijken, wonderwel geïntegreerd in de vormvaste ruimtelijke ordening van de lichamen. Ze scheppen uiterwaarden van zelfbewustzijn om zich heen (80).
Vlamingen lezen dit soort proza met plezier, gewend als ze zijn aan fantasierijke beelden en ongewone vergelijkingen. Ze zijn niet verbaasd een dergelijk ‘beelderig’ proza in het hoekje van hun krant te vinden. Ook hun krant verdraagt dergelijke verbale opsmuk. En dat dit soort barokke verbeelding geen uitzondering is, illustreer ik met een fragmentje uit het hoekjesproza van de andere van het duo, Hugo Camps, die overigens bekend staat om zijn gechargeerde taalgebruik. Het gaat hier over Kim Clijsters, de Vlaamse tennisvedette:
Kim zo zeiden kenners, is nog te goedlachs voor een grand slam. Te weinig Balkan aan het net, te veel parlando op de baseline. En na de verloren wedstrijd alweer met het hoofd in de wolken want nog steeds verliefd op Lleyton en haar hondje. [...] Kim en Justine [Henin] moeten weg uit het placebo van de Celestijnse belofte. Vroom gerijmel moet plaatsmaken voor het verlangen te doden (81).
Zou dergelijk gedurfd beeldmateriaal (‘het placebo van de Celestijnse belofte’!) op het goedkeurend geknik kunnen rekenen van de gemiddelde Nederlandse lezer? Ik betwijfel het. Nochtans zijn de stukjes in Vlaanderen erg populair, populair genoeg in elk geval om ze achteraf te bundelen in een jaaroverzicht.
| |
| |
En dat jaaroverzicht is leuk om lezen, ‘stukjesgewijs’. Meer dan veel indringende opstellen van een hoog intellectueel gehalte leggen ze België bloot in een kleurige caleidoscoop. Ze vormen geen samenhangend verhaal, maar ze dompelen je in de betekenisaura's en de associaties die mede de cultuur van Vlaanderen uitmaken.
In dezelfde sfeer moet, geloof ik, het boekje van André Alexander Galle gelezen worden dat de Stichting Zannekin heeft uitgegeven onder de titel Vertel nog eens van België. Dit boek is een bundeltje verhalen die een Belgische expat als een soort proeverij aan de lezer voorschotelt. De verhalen zijn op zichzelf niemendalletjes, maar als getuigenissen door de tijd heen roepen ze met nostalgie het interculturele leven van een ontheemde op. De anomie die altijd bezit neemt van wie in zijn kosmopolitische bestaan met heimwee terugdenkt aan zijn bakermat, breekt in bijna alle verhalen door. Aan docenten die zich bezig houden met de opleiding van tolken wil ik graag het verhaal ‘Charlotte aux pommes’ aanbevelen. Speelse humor en een afstandelijke kijk op de charmes van het tolken, geschreven door een ex-conferentietolk, maken dit verhaal tot een literaire versnapering.
Veel ambitieuzer is het boek van de historicus-journalist Marc Reynebeau dat hier voor mij ligt. Een geschiedenis van België is de titel. Niet zonder reden staat er ‘een’ geschiedenis van België, want Reynebeau is een typisch postmodernistisch auteur die zich zeer bewust is van de relativiteit van naties en zeker van geschiedenissen van naties. Hij wil zich niet binden aan een lineair verhaal zoals wij ons dat uit onze schooltijd herinneren, eenvoudig omdat dit verhaal er niet is. De postmoderne historicus is zich bewust van de artificiële constructie die elke nationale geschiedenis is en hij legt zich dan ook toe op de deconstructie van de mythische verhalen. Zo ook Reynebeau. Zijn techniek om dat te doen bestaat erin de mythe te vervangen door een goedgeorganiseerde anekdotische bundeling van gedetailleerde deelverslagen. Reynebeau brengt het dagelijkse bestaan tot leven door persoonlijke anekdotes en fait divers als aanleiding te nemen voor een schets van een periode. Als journalist kent hij de knepen van het vak en slaagt hij erin geschiedenis te presenteren alsof je er bij bent. Zo introduceert hij de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog (‘De Groote Oorlog’) als volgt:
In november 1914 raakte Louis-Ferdinand Destouches, de latere schrijver Céline maar toen nog een sergeant bij de Franse 12de kurassiers, zwaar gewond bij Ieper. Een kogel verbrijzelde zijn arm en hij liep een hoofdwonde op waarvan hij nooit meer herstelde. Ze bezorgde hem voor de rest van zijn leven een stekende hoofdpijn en een nimmer ophoudend, gekmakend gezoem in zijn oren. Daar en toen, in Ieper in november 1914, aldus diens biograaf Frédéric Vitoux, ontstond ‘de volledige Céline, zijn wanhoop, zijn obsessies, zijn revolte, zijn verontwaardiging, zijn deliriums, zijn lijden, zijn tederheid ook’. Dat is wat oorlog met mensen doet (183).
| |
| |
Geschiedenis wordt op die manier een wel heel leesbaar verhaal en het moet gezegd dat het verhaal van Reynebeau nergens verveelt. Maar wat er na lectuur overblijft is toch een enigszins gefragmenteerd beeld, een kleurrijke waaier van menselijk gedrag die een beetje arbitrair is in zijn kleuren. De waaier lijkt meer het resultaat van een toevallig batikbad dan van zorgvuldig penseelwerk, maar misschien is dit boek wel zo bedoeld. In de inleiding van zijn boek schrijft Reynebeau dat de Duitse historicus Sebastian Haffner de Teutoonse inval in België in 1914 tot ‘de zeven hoofdzonden van Duitsland tijdens de Eerste Wereldoorlog’ rekende. Een boek dat de terreur die met deze inval gepaard ging op een verrassende en schrijnende wijze beschrijft en dat daardoor wel een historische correctie vormt op het hoofdstuk over de Groote Oorlog van Reynebeau is de studie van Larry Zuckermann De verkrachting van België. Het verzwegen verhaal over de Eerste Wereldoorlog (2004). Deze uitvoerige synthese van de Duitse inval en de daaropvolgende plundering van het neutrale België geeft een verschrikkelijk beeld van de executies, platgebrande dorpen en plunderingen die met de installatie van het totalitaire regime gepaard gingen. Dit indringende verslag van deze Britse auteur heeft toch meer kracht en grijpt de lezer meer bij de keel dan de vrijblijvende historiografie van Reynebeau. Wie geïnteresseerd is in de Groote Oorlog mag dit boek beslist niet ongelezen laten. Het geeft een ander beeld van België, dat meer was dan een historisch toeval, zoals Reynebeau wil laten geloven, namelijk de op vijf na grootste industriële macht ter wereld en een van de oudste democratieën ter wereld. De postmoderne deconstructivist heeft blijkbaar toch ook een te eenzijdig beeld van de geschiedenis.
| |
Besproken publicaties
De Gids. Amsterdam, Meulenhoff, juni 2004. 261 pp. €7,75. |
Camps, Hugo en Dewulf, Bernard: Camps en Dewulf. 2003 Stukjesgewijs. Amsterdam, De Bezige Bij, 2003. 282 pp. isbn 90 234 1284 2. €17,90. |
Galle, André Alexander: Vertel nog eens van België. Ieper, Vereniging Zannekin, 2004. 160 pp. isbn 90 71326 20 9. €14,20. |
Eppink, Derk-Jan: De avonturen van een Nederbelg. Een Nederlander ontdekt België. Tielt, Lannoo, 2004. 248 pp. isbn 90 209 4886 5. €19,95. |
Lunshof, Kees: Van polderen tot polariseren. Amsterdam, Bert Bakker, 2003. 320 pp. isbn 90 351 2642 4. €19,95. |
Reynebeau, Marc: Een geschiedenis van België. Tielt, Lannoo, 2003. 448 pp. isbn 90 209 4993 4. €29,95. |
Zuckermann, Larry: De verkrachting van België. Het verzwegen verhaal over de Eerste Wereldoorlog. Utrecht, Het Spectrum, 2004. 351 pp. isbn 90 712 0608 4. €21,95. |
|
|