Neerlandica extra Muros. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eva van Lier
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. De gegevensDe gegevens die in dit artikel worden besproken zijn afkomstig uit verschillende bronnen. Enerzijds is er materiaal uit veldwerkopnames. Een deel daarvan is gemaakt door twee onderzoeksters van Surinaamse afkomst: Merlien Hardenberg maakte opnames van Surinaamse jongeren in de Rotterdamse wijk Feyenoord. Sprekers van deze groep worden bij de voorbeelden hieronder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vermeld als S1 en S2. In de Amsterdamse Bijlmer werden opnames gemaakt door Natasja Nelstein van Surinaamse vrienden. Deze sprekers worden aangeduid als S3, S4 en S5. Een ander deel van het veldwerk is door mijzelf uitgevoerd onder een vriendengroep in Amsterdam-West, die ik gedurende de eerste twee maanden van 2004 gemiddeld twee keer per week zag. Meestal troffen we elkaar in een jongerencentrum in de wijk, maar soms ook op straat of in en bij uitgaansgelegenheden. De groep bestaat vrijwel geheel uit jongens van Marokkaanse afkomst. Zij worden aangeduid als M1, M2, M3, M4 en M5. Verder maakt één Turkse jongen deel uit van de groep; hij wordt T genoemd. Alle jongens zijn geboren en getogen in Amsterdam of daar op jonge leeftijd komen wonen en 15 tot 17 jaar oud. Zij noemen zich als groep graag KGB, wat staat voor ‘Kinker Gang Bang’. (De Kinkerbuurt, genoemd naar de Kinkerstraat, een drukke winkelstraat, is een buurt in Amsterdam-West waar overwegend allochtonen wonen.) Om de situatie zo informeel mogelijk te houden, was ik weliswaar bij de opgenomen gesprekken aanwezig, maar altijd op de achtergrond en zonder me te mengen in de conversatie. Wel was er altijd een jongerenwerker bij, Reggie genaamd, die soms ook deelnam aan de gesprekken. Hoewel Reggie geen deel uitmaakte van de vriendengroep als zodanig, was hij een zeer vertrouwde verschijning voor de bezoekers van het jongerencentrum. Naast de gegevens afkomstig uit de transcripten van de veldwerkopnames, heb ik gebruik gemaakt van enkele internetbronnen. De belangrijkste betreft een discussieforum voor jongeren. Uit de inhoud van de berichten op het forum kan worden opgemaakt dat het vooral bezocht wordt door Amsterdamse jongeren, vaak van Surinaamse afkomst. Voorbeelden afkomstig van dit forum zijn hieronder voorzien van een ‘F’. Ter aanvulling heb ik ten slotte een tweede internetbron gebruikt: een ‘straattaal woordenlijst’ die onderdeel uitmaakt van de website van het Rotterdams wijktheaterGa naar eind3 en volgens deze site bedoeld is voor niet-ingewijde toeschouwers van de voorstellingen waarin vaak straattaal gebruikt wordt. Daar waar ik voorbeelden geef uit deze lijst, wordt dit duidelijk aangegeven. Hieronder zal ik, aan de hand van bovengenoemde bronnen, achtereenvolgens enkele linguïstische kenmerken (eerst lexicale en daarna grammaticale verschijnselen) en sociale eigenschappen van straattaal bespreken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Kenmerken van straattaal3.1 Lexicale verschijnselenStraattaal wordt gekarakteriseerd door het gebruik van woorden uit andere talen dan het Nederlands. Het gaat hierbij om inhoudswoorden (zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en werkwoorden) en interjecties of discourse markers. In (1) a-k wordt een aantal voorbeelden gegeven van ‘vreemde’ zelfstandig naamwoorden:Ga naar eind4 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De woordenlijst van het Rotterdams wijktheater vermeldt verder bijvoorbeeld nog de naamwoorden scoro (‘school’), en scotoe (‘politie’), beide afkomstig uit het Sranan, en patas (‘schoenen’ of ook wel ‘sportvelgen van een auto’), waarschijnlijk van Iberisch (via Papiaments?) patas (‘poten’). Een ander woord dat uit het Papiaments komt, maar daarin terechtkwam vanuit het Nederlands is sunchi (van zoentje: ‘kusje’). Overige woorden die ik regelmatig opving hebben te maken met (drugs) roken: jonkoe (‘joint’) en tabakka (‘sigaretten’), beide uit het Sranan, en ook dyompo, wat in straattaal ‘high’, ‘stoned’ betekent, vermoedelijk een afgeleide van de betekenis in Sranan: ‘springen’. Ook bijvoeglijk naamwoorden zijn vaak van niet-Nederlandse origine, zoals de voorbeelden (2) a-f laten zien.
Een derde belangrijke categorie inhoudswoorden is de werkwoorden. Ook deze zijn afgeleid van niet-Nederlandse woorden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere werkwoorden, die ook genoemd worden in de Rotterdamse woordenlijst, zijn dissen (> Engels to disrespect: ‘niet respecteren’? ‘voor de gek houden’, ‘uitschelden’ etc.), flowen (> Engels to flow ‘stromen’? ‘versieren’. Ook: in de flow zijn: ‘in de eerste fase van je verkering zitten’, ‘pas verliefd zijn’) en brasa (van Iberisch abrazar: ‘kussen’, ‘omhelzen’). Ten slotte worden vaak oorspronkelijk anderstalige tussenwerpsels gebruikt om uitingen kracht bij te zetten, zoals in voorbeeld (4).
Verwant aan dit soort woordjes zonder syntactische functie is wellicht de categorie ‘begroetingen’, waarbinnen fawaka (soms afgekort tot faka, > Sranan: ‘hoe gaat het?’) het meest gehoord wordt. Bij het weggaan worden verschillende formules gebruikt, zoals bijvoorbeeld laters (> Engels see you later). Behalve materiaal uit andere talen, worden ook niet-standaard varianten van het Nederlands gebruikt als bron voor straattaal: evenals bij eentalige jongerentaal wordt gebruik gemaakt van de lokale stadstaal en/of het zogenaamde Bargoens. Hiervan zijn enkele voorbeelden gegeven in (5):
Een laatste belangrijke bron van straattaallexicon is te beschouwen als een vergaarbak van creatieve nieuwvormingen in verschillende categorieën. Een bekend verschijnsel (ook bij ‘gewone’ jongerentaal) is semantische verschuiving: allerlei woorden met verschillende (zelfs tegengestelde) betekenissen kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden gebruikt om iets positief te kwalificeren (voorbeeld 6 a). Ook worden vaak woorden met een oorspronkelijk andere betekenis gebruikt om seksuele handelingen te benoemen (6 b), of om een algemeen versterkend betekeniselement toe te voegen (6 c):
Een treffend straattaalwoord vinden we in:
Soms worden ook Nederlandse elementen gekoppeld aan niet-Nederlandse bij de vorming van nieuwe woorden:
Dit voorbeeld laat ook zien hoe er met klanken gespeeld wordt; het eerste deel van de samenstelling ‘rijmt’ op het tweede deel. Ook wordt er veel gebruik gemaakt van afkortingen. Net als in de ‘gewone’ (jongeren)taal (denk bijvoorbeeld aan aso (asociale (als substantief))) duiden ze vaak verschillende, in dit geval etnische groepen aan:
Volgens hetzelfde procédé worden gevormd: Suri's (‘Surinamers’), Anti's (‘Antillianen’) en Cabo's (‘Kaapverdianen’). Ook de namen van steden in Nederland (dat wil zeggen, die waar straattaal gesproken wordt), worden verbasterd. Zo vinden we bijvoorbeeld Damsko (Amsterdam), Roto/Roffa/Rocca (Rotterdam), Agga (Den Haag) en Ally (Almere). De uitdrukking in (10) ten slotte, die vermeld wordt in de lijst van het wijktheater, geef ik hieronder als een laatste duidelijk voorbeeld van creatief taalgebruik:
Wat kan er nu in het algemeen worden opgemerkt over straattaal, op basis van de besproken lexicale kenmerken? Appel (1999, 39) schrijft in zijn pionierende artikel over straattaal: ‘Duidelijk is dat het een mengtaal is: Nederlands met woorden of uitdrukkingen uit andere talen’. Bakker en Mous (1994, 4-5, zie ook Bakker en Muysken 1995, 41) definiëren een mengtaal als een taal waarbij het lexicon en de grammatica afkomstig zijn van verschillende brontalen. Straattaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
valt, mijns inziens, bovendien in een subcategorie van mengtalen, die symbiotic mixed language genoemd zijn door Smith (1995), waarbij het lexicon uit verschillende bronnen kan zijn samengesteld: (the words come) ‘either from another language (often the original language of the group), or else from a variety of sources, some words possibly being constructed or deformed deliberately’ (Smith 1995, 332). Mengtalen kunnen worden onderscheiden van gevallen van ‘gewone’ ontlening op basis van het soort vreemde woorden dat gebruikt wordt. Bij mengtalen maken die deel uit van het basislexicon; bij ‘gewone’ ontlening meestal niet. Straattaalwoorden vervangen meestal frequente Nederlandse woorden.Ga naar eind6 Ze hebben betrekking op de dagelijkse werkelijkheid van jongeren en het leven ‘op straat’; jongens, meisjes, verschillende etniciteiten, school, feesten, de politie, seks, drugs en roken, geld, uitgaan, lachen en roddelen. Wanneer we de herkomst van de niet-Nederlandse straattaalwoorden wat nader beschouwen, valt op dat het overgrote deel van de zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden afkomstig is uit het Sranan, zoals al werd opgemerkt door Appel (1999). Hij geeft hiervoor twee mogelijke verklaringen. De eerste is van linguïstische aard en heeft te maken met de klankstructuur van het Sranan: de meeste woorden in het Sranan bestaan uit opeenvolgingen van telkens een medeklinker en een klinker. Dit is een universele basisstructuur voor woordklanken (denk aan het gebrabbel van baby's of aan een universeel woord als ‘mama’ of ‘papa’) waardoor deze woorden ‘lekker bekken’, een effect dat nog versterkt wordt wanneer er sprake is van twee dezelfde klinkers, zoals bijvoorbeeld in loesoe en doekoe. Appels tweede verklaring voor de populariteit van woorden uit het Sranan in straattaal is cultureel van aard: Surinaamse jongeren lopen, zoals hij het uitdrukt, vaak voorop wat betreft stijlkenmerken, zoals kleding, schoeisel en haardracht, maar ook in gedragspatronen en op het gebied van muziek. Deze uitstraling verleent Surinaamse jongeren blijkbaar een status die ook invloed op taalkundig gebied met zich meebrengt. Dit sluit aan bij de hier besproken voorbeelden, waaruit blijkt dat de Marokkaanse en de Turkse jongens veel woorden uit het Sranan gebruiken (en maar weinig uit hun moedertaal). Dit is des te opvallender, omdat mijn ervaring is dat er weinig sprake is van direct contact tussen de verschillende etnische groepen: Marokkanen gaan vooral met Marokkanen om (en eventueel met Turken, in het geval van de KGB), Surinamers hebben meestal Surinaamse vrienden. Ik heb bovendien geen voorbeelden gevonden waarbij de weinige Marokkaanse woorden die in de data voorkomen, door Surinaamse jongeren worden gebruikt. Een ander opvallend verschijnsel met betrekking tot de herkomst van straattaalwoorden is dat de niet-Nederlandse werkwoorden in de data vrijwel allemaal uit het Engels komen. Ze worden ingebed in de Nederlandse morfologisch structuur, wat duidelijk te zien is aan de voor- en achtervoegsels in bijvoorbeeld power-en en ge-fresh-ed (zie ook Cornips, te verschijnen).Ga naar eind7 Werkwoorden uit het Sranan worden blijkbaar minder gebruikt dan Engelse, en (zoals fitti in voorbeeld 3 h) niet gecombineerd met een Nederlandse uitgang. Mogelijk heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dit ook weer te maken met lettergreepstructuur: in het Nederlands eindigen de stammen van werkwoorden op medeklinkers, in ‘vervoegingen’ soms (zoals bij infinitief) gevolgd door uitgangen die beginnen met klinkers. Dit zou kunnen ‘botsen’ met de werkwoorden in het Sranan die eindigen op een klinker. De lettergreepstructuur van Engelse werkwoorden daarentegen, die net als in het Nederlands eindigen op een medeklinker, is gemakkelijker te integreren in de Nederlandse verbale morfologie. Daarbij is het Engels eveneens (net als het Sranan) te beschouwen als een ‘stoere’ taal, daar deze geassocieerd wordt met de Amerikaanse rap- en hiphopcultuur. Ook buiten Nederland wordt in multi-etnische en multi-linguale urbane situaties door jongeren gebruik gemaakt van gemengde variëteiten. Hierbij worden op vergelijkbare wijze lexicale elementen uit verschillende talen gebruikt en soms vervormd. Het combineren van affixen uit de ene taal met woorden uit de andere (zoals bij de Engelse werkwoorden in straattaal), is bijvoorbeeld kenmerkend voor de vele gemengde jongerentalen die gesproken worden in grote steden in Afrika, zoals Abidjan en Nairobi (zie Kießling en Mous). Ook andere verschijnselen zoals afkortingen en semantische verschuiving komen daarin veel voor. In het Verlan, een multi-etnische jongerentaal in Frankrijk, worden in veel woorden de lettergrepen omgedraaid: zo is de naam Verlan de mondelinge omkering van de Franse benaming voor dit kenmerkende proces: l'Anvers: ‘het omgekeerde’. (Doran 2000). Cornips (te verschijnen) noemt ook een voorbeeld uit straattaal van een vergelijkbare ‘omkering’: Jaxie in plaats van Ajax. Uit de tot nu toe besproken gegevens blijkt dat straattaal in elk geval een prominent lexicaal verschijnsel is. In de literatuur lopen de meningen uiteen wat betreft de vraag in hoeverre het lexicale aspect het enige kenmerkende aspect van straattaal is. Van Krieken en Muysken (2004) maken bijvoorbeeld een expliciet onderscheid tussen straattaal enerzijds en etnolect (door Appel 1999 gedefinieerd als ‘“dialect” van een qua etnische herkomst specifieke bevolkingsgroep’) anderzijds. In hun visie wordt straattaal gekenmerkt door veranderingen in het lexicon, terwijl er bij etnolecten daarentegen sprake is van afwijkende syntaxis, uitspraak en prosodie. Ook Boumans (2003, 17) betoogt dat het zinvol is een onderscheid te maken tussen enerzijds de etnische variëteiten van het Nederlands en anderzijds de algemene of interetnische jongerentaal. Anders dan Van Krieken en Muysken benadrukt hij echter dat etnolecten kunnen dienen als inspiratiebronnen voor jongerenvariëteiten, zodat er juist een overlap in kenmerken ontstaat, dat wil zeggen een combinatie van lexicale en grammaticale eigenschappen. Boumans' dynamische benadering, waarbij expliciet ingegaan wordt op de manier waarop jongerentaal en etnische variëteiten elkaar beïnvloeden, komt ook aan de orde in de literatuur over taalcontact in het buitenland: Auer (2003, 156) betitelt het Türkenslang dat gedocumenteerd werd in verschillende Duitse steden als ‘ein jugendsprachlicher Etnolect’. Volgens hem verenigt deze variëteit de lexicale kenmerken van een jongerentaal met de grammaticale kenmerken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een etnolect. Op vergelijkbare wijze noemt Wiese (2004) de Berlijnse Kiez-Sprache een ‘Ethnolecbased youth language’. In de volgende paragraaf zal blijken dat de straattaal, zoals die in dit onderzoek is gedocumenteerd, een combinatie is van lexicale en grammaticale kenmerken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Grammaticale verschijnselenEen eerste opvallend grammaticaal kenmerk van straattaal is een van het standaard Nederlands afwijkend gebruik van een aantal hulpwerkwoorden. Om te beginnen wordt het werkwoord gaan gebruikt voor de neutrale uitdrukking van toekomende tijd in straattaal:
In het standaard Nederlands kan de toekomende tijd op drie manieren worden uitgedrukt: eenvoudigweg als presens (12 a), met gaan (12 b) of met zullen (12 c):
Het gebruik van het presens is in het standaard Nederlands in de meeste gevallen de neutrale vorm: zullen kan eventueel geassocieerd worden met onzekerheid (over de modale eigenschappen van dit hulpwerkwoord, zie Haeseryn et al. 1997, 980), terwijl gaan gebruikt kan worden wanneer er sprake is van intentionaliteit bij een animaat subject (cf. Cornips, te verschijnen).Ga naar eind8 Dit laatste betekenisaspect lijkt niet aanwezig bij het straattaalgebruik van gaan in de toekomende tijd: in straattaal is de constructie van gaan met een infinitief de meest neutrale vorm. Het is zeer goed mogelijk dat dit grammaticale verschijnsel afkomstig is uit het Surinaams Nederlands, waar dit ook het geval is (De Kleine, 220-222). Overigens lijkt het erop dat dit semantisch neutraal gebruik van gaan in het futurum zich in straattaal uitbreidt over andere, zelfstandige werkwoorden, die functioneren als hulpwerkwoorden, zoals komen (13) en beginnen (14):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Beginnen kan bovendien gebruikt worden in het imperfectum of in de imperatief:
Een tweede, veel beschreven grammaticaal kenmerk van straattaal is het gebruik van grammaticaal woordgeslacht. In straattaal is sprake van overgeneralisatie van het niet-neuter geslacht: de meeste het-woorden krijgen het lidwoord de (zie 16 a). In overeenstemming met deze foutieve toewijzing van niet-neuter geslacht aan het nomen krijgen ook bij het nomen behorende elementen de niet-neuter vorm: die en deze in plaats van dit en dat (demonstratief (16 b) en relatief pronomen (16 c)) en toevoeging van -e aan het attributief gebruikte adjectief (16 d):
Dit van het standaard Nederlands afwijkend gebruik van woordgeslacht, is eveneens kenmerkend voor etnische variëteiten van het Nederlands (Cornips 2002 en Zekhnini 2001). Verder is het een verschijnsel dat ook voorkomt in andere gemengde jongerenregisters; zowel binnen het Nederlandse taalgebied, namelijk in het Algemeen Cités, gesproken in de arbeiders- en migrantenwijken van Belgisch Limburg (Ramaekers 1998) als daarbuiten, in de jongerentalen van Zweedse, Deense en Duitse steden (zie respectievelijk Kotsinas 1998 en 2001, Quist 2004 en Auer 2003). Bovendien komt dit kenmerk niet alleen voor in meertalige situaties; ook eentalig Nederlandssprekende kinderen maken bij hun taalverwerving een periode door waarbij het niet-neuter woordgeslacht wordt overgegeneraliseerd:
Dat het lastig is om het grammaticaal geslacht van het Nederlands te verwerven, hangt uiteraard samen met de ondoorzichtigheid ervan, waardoor bijna voor elk woord het geslacht apart geleerd moet worden. Het feit dat de-woorden in het Nederlands een stuk vaker voorkomen (75%) dan het-woorden draagt verder bij aan verklaring van overgeneralisatie van het niet-neuter geslacht. Het gebrek aan transparantie maakt het Nederlandse woordgeslacht systeem bovendien gevoelig voor verandering. Dit blijkt niet alleen uit de straattaaldata, maar ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit andere variëteiten die onstonden in situaties waarbij het Nederlands in contact stond met andere talen. In het (inmiddels uitgestorven) Negerhollands bestond het geslachtonderscheid niet en was het adjectief onveranderlijk nietverbogen. Ook het Afrikaans verloor het Nederlandse onderscheid tussen neuter en niet-neuter geslacht. De daardoor onduidelijk geworden verbuigingsregel voor het adjectief veranderde in een fonologische regel: polysyllabische adjectieven krijgen in het Afrikaans wel de uitgang -e (aangename weer), maar monosyllabische niet (die sterk-man). (Holm 2004, 98, Donaldson 1993, 170). In het Surinaams Nederlands is te zien hoe de vorm van anaforische pronomina bepaald wordt door het semantisch geslacht van het antecedent, in plaats van door het grammaticaal geslacht:
Een belangrijke vraag, die overigens voor alle grammaticale kenmerken in straattaal geldt, is of de sprekers zich van de veranderingen in het gebruik van het woordgeslacht bewust zijn. In het kader van de Duitse gemengde jongerentaal meent Auer (2003, 260) dat er wel degelijk sprake is van een keuzemogelijkheid bij de sprekers: zij zouden het standaard Duitse woordgeslachtsysteem beheersen en afhankelijk van de situatie ook gebruiken. Cornips (te verschijnen) gaat er echter van uit dat sprekers, soms in tegenstelling tot hun lexicale keuzes, zich niet bewust zijn van hun grammatica. In dit kader is onderstaande dialoog interessant: M5: Hee M4 doe eens die water! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M1: Waarom? Deze conversatie laat zien dat niet alleen per situatie, maar ook per spreker variatie kan bestaan wat betreft de aanwezigheid en het bewustzijn van grammaticale verschijnselen in verschillende vormen van taalgebruik. Een ander opvallend syntactisch verschijnsel in straattaal heeft te maken met subordinatie: bij werkwoorden als denken, weten, zien en horen wordt vaak de complementeerder dat weggelaten en krijgt de complementzin hoofdzinvolgorde:
Woordvolgordeveranderingen zijn ook weer kenmerkend voor de contacttalen die hierboven werden genoemd in het kader van woordgeslacht. In het Afrikaans bijvoorbeeld, wordt vaak het voegwoord dat weggelaten, waarbij dan de ondergeschikte zin, net als in straattaal, in de volgorde van een hoofdzin wordt gerealiseerd:
In het Surinaams Nederlands heeft een andere soort volgordeverandering plaatsgevonden: terwijl in het standaard Nederlands inversie optreedt wanneer er een adverbium vooraan in de zin staat (Gisteren was hij hier, i.p.v. Hij was gisteren hier), gebeurt dat in het Surinaams Nederlands niet:
Precies hetzelfde gebeurt in het Rinkeby-Zweeds, het multi-etnolect van Stockholm (Kotsinas 1998, 137), en in het Duitse Türkenslang (Auer 2003). Zowel dit verlies van inversie als de verandering in de volgorde van complementzinnen in straattaal is te interpreteren als een vereenvoudiging van het systeem, waarbij twee volgordes worden gereduceerd tot één. Als laatste in deze paragraaf over de grammatica van straattaal wil ik nog kort de invloed van het Randstedelijke niet-standaard Nederlands noemen. Een tweetal zeer veel voorkomende verschijnselen uit dit dialect zijn ook te vinden in straattaal: het gebruik van heb in plaats van heeft in de derde persoon enkelvoud (22 a) en het gebruik van hun in subjectfunctie (22 b):
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de in deze paragraaf besproken gegevens is gebleken dat straattaal niet uitsluitend een lexicaal verschijnsel is, maar ook grammaticale kenmerken heeft, die zich kunnen voordoen in een breder kader van taalcontact, zowel binnen als buiten Nederland. In de volgende paragraaf worden de sociale aspecten van straattaal besproken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 Het gebruik en de gebruikers van straattaal: sociale aspectenDoor wie en waarom wordt straattaal nu precies gesproken? Het gebruik van straattaal signaleert het ‘anders-zijn’ van de sprekers. Jongeren willen zich onderscheiden: niet alleen van oudere mensen en kleine kinderen (zoals ‘gewone’ jongerentaal sprekers ook doen), maar in het bijzonder ook van de autochtone, eentalige meerderheid. De vraag wie de sprekers van straattaal precies zijn, hangt cruciaal samen met het probleem dat in de inleiding werd genoemd: aangezien straattaal geen ‘afgeronde’ variëteit is, is het ook moeilijk vast te stellen wie aangemerkt kan worden als straattaalspreker. Dit wordt gereflecteerd in de onenigheid over dit onderwerp in de taalcontactliteratuur. Van Krieken en Muysken (2004) zijn bijvoorbeeld van mening dat straattaal gebruikt wordt door meerdere etnische groepen, waaronder ook autochtonen. Karakteristiek voor etnolecten daarentegen is volgens hen dat deze worden gesproken door één etnische groep en niet door autochtonen. Echter, volgens Auer (2003), kan een etnolect ook worden geassocieerd (zowel door ‘insiders’ als door ‘outsiders’) met meer dan één allochtone groep. Clyne (2000) spreekt in dit kader van een ‘multi-etnolect’ en voegt bovendien toe dat een dergelijke variëteit in sommige gevallen ook gebruikt kan worden door autochtone jongeren: (...) several minority groups use it collectively to express their minority status andlor as a reaction to that status to upgrade it. In some cases, where members of the dominant (ethnic) group, especially young people, share it with the ethnic minorities (...), it is the expression of a new kind of group identity. Voor dit laatste verschijnsel, het gebruik door autochtone jongeren van de multi-etnische taal om sociale grenzen te overschrijden, werd door Rampton (1995) de term crossing geïntroduceerd. Wat betreft mijn eigen veldwerk is moeilijk te zeggen of het feit dat er geen autochtonen deel uitmaakten van mijn informantengroep opgevat moet worden als ondersteuning voor de gedachte dat autochtonen geen straattaal zouden spreken. Ik heb mij vooral gericht op het verzamelen van spontane gesproken data en heb geen specifieke vragen gesteld over de sociale functie van het taalgebruik. Uit het onderzoek van Merlien Hardenberg (zie Cornips, te verschijnen en Cornips en De Rooij 2004) blijkt echter dat straattaal in principe alleen door jongeren met een niet-Nederlandse etniciteit gebruikt wordt. Volgens haar informanten ‘horen’ Nederlanders het niet te spreken, behalve wanneer ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
intensief en persoonlijk omgaan met leden van andere etnische groepen. In andere gevallen wordt het imiteren van straattaal door autochtone Nederlanders beschouwd als hinderlijk en tamelijk ridicuul gedrag. Het onderzoek naar andere gemengde jongerentalen in Europa levert een vergelijkbaar beeld op (zie bijvoorbeeld Hewitt 1986, Kotsinas 1998). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Samenvatting en conclusieStraattaal is zowel een taalkundig als een sociaal verschijnsel. Op het taalkundige vlak is er sprake van zowel lexicale als grammaticale eigenaardigheden. Veel inhoudswoorden in straattaal komen uit het Sranan en uit andere minderheidstalen, evenals uit het Engels. Deze ontleningen worden gecombineerd met al dan niet bewust geconstrueerde woordvormen en woordbetekenissen. De grammaticale eigenschappen van straattaal vinden hun oorsprong in etnisch Nederlands. Als zodanig zijn het veranderingen die te maken hebben met vereenvoudiging van structuren. Dergelijke processen zijn meer in het algemeen kenmerkend voor situaties van (tweede) taalverwerving en creolisering. Jongeren die straattaal spreken, laten daarmee niet alleen zien dat ze anders zijn dan andere generaties, maar vooral dat ze anders zijn dan de eentalige, autochtone Nederlandse meerderheid.
Noot van de redactie: Allochtone meisjes spreken blijkbaar geen straattaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|