Neerlandica extra Muros. Jaargang 2005
(2005)– [tijdschrift] Neerlandica extra Muros / Internationale Neerlandistiek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Neerlandica extra Muros - februari 2005]Ralf Grüttemeier
| |
[pagina 2]
| |
In wat volgt zal ik deze stellingen bekijken aan de hand van een onderzoek naar de journalistieke literaire kritiek in Nederlandse en Duitse dag- en weekbladen, alsmede andere periodieken en media als de radio. Als casus dient de receptie van twee auteurs die twee verschillende types van migratie representeren. Abdelkader Benali (*1975) ging als vierjarige vanuit Marokko samen met zijn moeder bij zijn vader in Rotterdam wonen. Zijn debuutroman Bruiloft aan zee verscheen in 1996 en werd binnen anderhalf jaar twaalf keer herdrukt. Onder de titel Hochzeit am Meer verscheen de roman 1998 bij de Duitse uitgever Piper in een gebonden uitgave. In 2000 verscheen de roman in Duitsland ook als paperback. De roman gaat over het bezoek van een Rotterdamse Marokkaanse familie aan Marokko, waar dochter Rebekka met de broer van haar vader zou moeten trouwen. Voor dit plan dat vooral door de Nederlandse migratiewetten is ingegeven, voelt noch de bruid, noch de bruidegom veel. Omdat de bruidegom opeens is verdwenen, moet Lamarat, de broer van Rebekka en tevens de hoofdpersoon van de roman, hem gaan zoeken. Uiteindelijk wordt er dan toch nog getrouwd, maar de roman eindigt met een groteskbloederig fiasco. Kader Abdolah kwam in 1988 op zesendertigjarige leeftijd als Iraans politiek vluchteling naar Nederland, zonder kennis van het Nederlands. In 1993 verscheen zijn debuut in het Nederlands, de verhalenbundel De adelaars. In 2000 publiceerde Abdolah reeds zijn tweede roman, Spijkerschrift, die drie jaar later in het Duits onder de titel Die geheime Schrift bij Klett-Cotta werd uitgegeven. In die roman worden op verschillende verhaalniveaus de voorgeschiedenis en de omstandigheden van de vlucht van de ik-verteller Ismaiel uit Khomeini's Iran naar Nederland verteld. Centraal in de roman staat het ontcijferen van aantekeningen van de doofstomme vader van Ismaiel. Vandaar ook de ondertitel van de roman: Notities van Aga Akbar. De Nederlandse en Duitse recensies van Benali's debuut en van Abdolahs laatste roman zullen worden onderzocht vanuit de vraag of ze poëticale verschillen in de Duitse en Nederlandse receptie van migrantenliteratuur laten zien. Het corpus werd aan Nederlandse kant gevormd door de bestanden op LiteROM, die systematisch Nederlandstalige recensies ontsluit. In Duitsland - waar een dergelijke makkelijke manier om aan recensies te komen niet bestaat - werd de uitgevers gevraagd om de hun bekende recensies op te sturen. In beide gevallen is het corpus waarschijnlijk niet compleet, maar wel representatiefGa naar eind2.. | |
1. Abdelkader Benali: Bruiloft aan zee / Hochzeit am MeerAls de receptie van migrantenliteratuur in Duitsland in hoge mate door politiekmaatschappelijke normen is bepaald, dan zou je verwachten dat de recensies met betrekking tot Hochzeit am Meer vooral de reeds genoemde onderwerpen als het identiteitsproblemen, discriminatie en emancipatie aan de orde stellen. Dat blijkt echter niet het geval. Alleen bij wijze van uitzondering komen dergelijke interpretaties in de recensies voor. Zo eindigt bijvoorbeeld de recensie in | |
[pagina 3]
| |
de Berlijnse krant Tagesspiegel met de volgende bemoedigende woorden: ‘Met zijn succesvol debuut heeft Benali zijn generatie een hart onder de riem gestoken en de Nederlanders laten zien, dat ook de tweede generatie immigranten literair succes kan hebben.’Ga naar eind3. Hetzelfde emancipatorische perspectief treft men aan in de bespreking van de roman door de Deutsche Welle, op de radio: ‘Terwijl wij in Duitsland nog fel aan het debatteren zijn wie onder welke voorwaarden het Duits staatsburgerschap mag krijgen, zijn onze Nederlandse buren al een heel eind verder - hier werpen de integratiepogingen van de tweede generatie reeds literaire vruchten af in een aan talenten sowieso al rijke omgeving.’ Ook de topos van de verscheurdheid van de migrant is in deze recensie te vinden, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van de ‘gespleten identiteit van de ouders’ die ook op de zoon overgaat: ‘In de nieuwe Heimat een vreemdeling, in de oude een exoot.’Ga naar eind4. Dezelfde gedachte is ook op een eerder marginale plek in de receptie te vinden, in de bespreking door de Dokumentationsstelle für Islamische Kunst und Kultur. Volgens Helene Eriksen is het boek ‘een spiegel van de spetterende multiculturele botsing van werelden die in de hoofden van de “buitenlander-kinderen”’ plaatsvindt, die onze medemensen zijn. Ze hangen tussen de werelden in: veel is vertrouwd, maar nergens is men echt thuis.’Ga naar eind5. Interpretaties als deze vormen echter, zoals gezegd, een uitzondering onder de in totaal vijfendertig Duitse besprekingen van de roman. Weliswaar gaat bijna iedere bespreking expliciet in op de biografische achtergrond van Benali, maar dat is meestal alleen de opstap voor de constatering dat de roman juist niet over het lijden en moeilijke conflicten tussen twee culturen gaat. De omroep SWR constateert bijvoorbeeld naar aanleiding van het verschijnen van de paperback-uitgave: ‘Benali vertelt van de ontmoeting tussen Europa en de Maghreb, echter niet problematiserend en dramatisch, maar licht, vermakelijk en met verrassende wendingen. 223 bladzijden lang puur leesplezier!’Ga naar eind6. Exemplarisch is in dit opzicht ook het weekblad Der Spiegel, dat Benali's manier van vertellen snel en laconiek noemt, zijn anarchistisch plezier in taal roemt en concludeert: ‘Ook in deze herfst zullen de stands op de boekenbeurs weer overstelpt worden met ambitieuze psychogrammen van de Duitse jeugd tussen techniekcultus en techno-cultuur. Het fulminante verhaal van Benali is meer en minder tegelijk: een complex verhaal over de ontmoeting tussen Europa en Noord-Afrika.’Ga naar eind7. De meeste recensies prijzen de roman blijkbaar, omdat er geen politiek en geen loodzware problemen in voorkomen. Christoph Amend is bijvoorbeeld in de gerenommeerde Süddeutsche Zeitung (8 september 1998) van mening dat Benali een schitterend boek zou hebben geschreven en dweept met de schrijver: gewoon vertellen, dat kan hij, zo heeft hij zijn boek geschreven. Dit vertelplezier wordt steeds weer aan de orde gesteld en de term ‘fabuleren’ loopt als een Leitmotiv door veel recensies.Ga naar eind8. In verband met dat ‘fabuleren’ wordt ook herhaaldelijk expliciet het nabije oosten ter sprake gebracht. Zo kan men in Elle (oktober 1998) lezen: ‘Zo hebben ooit de oriëntaalse vertellers gefabuleerd’ en Der Spiegel heeft het over ‘1001 fabels, anekdotes, oriëntaalse sprookjes en occidentaalse alledaagse catastrofes’.Ga naar eind9. Dominant in de Duitse recensies lijkt dus juist niet de politiek, maar het | |
[pagina 4]
| |
spelen met oosterse verhaalpatronen: ‘De auteur wrijft zich steeds de ogen uit: wat een rare wereld. Hij moet glimlachen over het verlangen van de Marokkanen naar Europa [...]. Dit glimlachen gaat van de auteur over op de lezer. En het is nooit uit de hoogte.’Ga naar eind10. Dit beeld van een amusante verteller wordt in de recensie geschraagd door wat men als de evenwichtige middenpositie van Benali beschouwt in deze ‘ontmoeting’ van Europa en Afrika. Zo constateert Die Welt: ‘Als kind van een immigrantenfamilie die thuis alleen Berbers spreekt, kan hij alles absurd vinden wat hij in Nederland ziet. En ook in Marokko [...] heeft Lamarat de distantie waaruit het komische kan ontstaan.’Ga naar eind11. Nog preciezer in dat opzicht is de Berlijnse tageszeitung die de roman als het landschap van een transculturele ziel opvat dat ‘door de verhalen en wonderlijkheden van Marokko net zo bepaald wordt als door het kleinburgerlijke leven in Rotterdam.’Ga naar eind12. Hetzelfde ‘net zo’ treft men ook in de reeds aangehaalde bespreking door de Deutsche Welle aan: ‘De vreemde wereld van de ouderlijke cultuur wordt net zo trefzeker geschetst als de schijnbare normaliteit van de “maanzaadstad” Rotterdam, die vanuit het perspectief van de auteur plotseling eveneens een exotische indruk maakt.’Ga naar eind13. Als men vanuit deze constatering nu een blik op de - schaarse - Nederlandse recensies werpt, dan is dit ‘net zo’ het meest in het oog springende verschil. Alle recensies zijn het er namelijk over eens dat de roman niet probeert om een standpunt in het midden tussen Europa en Afrika in te nemen, maar vooral op de Marokkaanse cultuur in Nederland mikt. Zo schrijft Hans Goedkoop in NRC Handelsblad dat de ik-verteller weinig op heeft met de zogenaamde Marokkaanse tradities, ‘want van het Marokkaanse leven in ons land laat Bruiloft aan zee niet bar veel heel’ (NRC Handelsblad, 25 oktober 1996). Nog explicieter is in dat opzicht Marc Guillet in het Algemeen Dagblad van 1 november 1996: ‘Hij [Benali] trapt met sardonisch genoegen tegen de heilige huisjes van de Marokkaanse migrantengemeenschap, niet uit bitterheid of uit behoefte zich af te zetten tegen cultuur en geloof van zijn ouders, [...] maar omdat hij de hypocrisie en het “heimweegeleuter” van al die “kronkelletterbabbelaars” graag wil doorprikken.’ De kop van de recensie is overigens ‘Benali prikt “heimweegeleuter” door’. Het ‘sardonisch genoegen’ komt letterlijk een half jaar later in een stuk van Xandra Schutte in de Groene Amsterdammer van 14 mei 1997 weer terug. En Jeroen Vullings schrijft in het weekblad Vrij Nederland (5 april 1997) dat de roman een ‘opgewekte satire op een Marokkaanse achtergrond’ is. Deze achtergrond wordt in de roman gepresenteerd als ‘een failliete maatschappij die stoelt op feodale folklore en hypocrisie. De spot wordt gedreven met het verplichte ontmaagdingsritueel in de huwelijksnacht’, aldus Vullings. Vanuit deze consensus onder de Nederlandse critici bekeken, ziet het er naar uit alsof de Duitse receptie wellicht toch politieker zou kunnen zijn dan het eerst leek. De politieke dimensie van de Duitse receptie zou hem dan vooral in de politieke correctheid kunnen zitten, die het bespotten van een deel van de migrantencultuur niet ziet of wellicht niet wil of kan verwoorden.Ga naar eind14. Bij het ‘oosterse verhalen’ past immers hooguit de begrijpende glimlach, evenredig over de culturen verdeeld, en niet de satirische spot, die maar één kant op gaat, | |
[pagina 5]
| |
de Marokkaanse, zo zou men de de Duitse recensies kunnen karakteriseren. Het ‘fabuleren’ speelt in de Nederlandse recensies dan ook een ondergeschikte rol. De roman wordt - in overeenstemming met de Duitse receptie - gekarakteriseerd als het vermengen van zeer heterogene elementen. Dat wordt door Hans Goedkoop echter niet met de oriënt in verband gebracht, maar met het mixen van een barmixer - en vooral: bekritiseerd. Goedkoop constateert een ontbrekende samenhang in de roman en vraagt zich af of sommige episodes die men als voorbeeld van een Marokkaanse verteltraditie zou kunnen lezen niet gewoon mislukt zijn: ‘Wat hier nog mist, om kort te gaan, is dwingende vorm en concentratie’ (NRC Handelsblad, 25 oktober 1996). Een vergelijkbare kritiek formuleert Jeroen Vullings: ‘Benali's stilistische mengelmoes is te veel van het goede.... Vertellen kan Benali, maar hij zal moeten besluiten welke planten hij in zijn wildbegroeid exotisch tuintje na het wieden laat staan.’ (Vrij Nederland, 5 april 1997) Deze twee recensies combineren dus lof met duidelijke literaire kritiek. Het is opvallend dat in de Duitse recensie daarentegen bijna nergens een kritische opmerking over Benali te vinden is. En die paar schimmen van kritiek zijn bovendien in bladen te vinden die niet bepaald voor gezaghebbend doorgaan.Ga naar eind15. De tussenbalans van dit onderzoek is niet eenduidig. Bij de Duitse recensies valt onder andere op hoe welwillend de roman wordt beoordeeld - kritiek wordt bijna niet geuit. In Nederland daarentegen werd Benali door twee recensenten expliciet in literair opzicht bekritiseerd, maar het geringe aantal ter beschikking staande Nederlandse recensies laat geen generaliseringen toe. Ook bij de oppositie ‘politiek-maatschappelijke normen’ tegenover ‘culturele verrijking’ is voorlopig enige terughoudendheid op zijn plaats. Op het eerste gezicht lijken de Duitse recensies juist allesbehalve politiek van aard. Pas de omweg via de Nederlandse besprekingen leidde tot de gedachte, dat het ontbreken van de satirische dimensie tegenover delen van de Marokkaanse migrantenliteratuur in de Duitse recensies wellicht door politieke correctheid zou kunnen zijn ingegeven. De Nederlanders waren het er namelijk roerend over eens, dat Benali de Marokkanen een spiegel zou voorhouden, niet de Nederlanders. Het is denkbaar dat de Nederlandse recensies inderdaad uitgaan van de gedachte dat Benali's roman een culturele verrrijking van het Nederlandse literaire circuit vormt. Zo bekeken, verrijkt hij de Nederlandse literatuur met een satirische blik op de Marokkaanse migrantencultuur. Maar ook deze interpretatie is allesbehalve dwingend. Een analyse van de journalistieke receptie van Kader Abdolahs Spijkerschrift in Nederland en van de vertaling in Duitsland kan er toe dienen om de genoemde generalisaties te bevestigen of te ontkrachten. | |
2. Kader Abdolah: Spijkerschrift / Die geheime SchriftDe recensent van het weekblad Elsevier is duidelijk over de positie die Kader Abdolah volgens hem inneemt. Volgens Jan Paul Bresser is Abdolah het boegbeeld van een groep auteurs die niet uit Nederland komen en nu in het Nederlands schrijven: ‘Ze verrijken ons taalgebied met een nieuwe manier van | |
[pagina 6]
| |
kijken en schrijven’ (Elsevier, 15 april 2000). In een groot deel van de andere recensies is deze norm eveneens te herkennen, maar meestal blijft hij impliciet. Zo wordt de gelaagdheid en meerstemmigheid van de roman geprezen en over het algemeen ook positief beoordeeld. De meeste beschouwen het vader-zoonmotief als het middelpunt van de roman en wijzen in dat verband op de autobiografische dimensie dat net zoals Aga Akbar ook de vader van Kader Abdolah doofstom was. Janet Luis bijvoorbeeld prijst in NRC Handelsblad (28 april 2000) de vondst om de stomme vader na zijn dood via het ontcijferen van notities tot spreken te brengen. In de Volkskrant (28 april 2000) wordt de roman gepresenteerd als ‘eerbewijs van een zoon aan een vader’. Beide recensies in de belangrijkste Nederlandse dagbladen zijn ook in zoverre representatief dat zij alleen terloops en kort op de historisch-politieke dimensie van de roman ingaan, waarin onder andere de beide laatste sjahs en Khomeini ter sprake komen. Die politieke achtergrond wordt volgens Janet Luis in de roman slechts ‘beknopt uit de doeken’ gedaan, waarbij de recensent van de Volkskrant, Arjan Peters, in dat verband aan ‘een redelijke documentaire’ moet denken. Deze interpretatie wordt kernachtig verwoord in het Nederlands Dagblad (5 mei 2000), waar Rien van den Berg schrijft: ‘Het blijft gaan om Ismaiel en zijn vader, de grote thema's blijven waar ze horen: op de achtergrond.’ Ook in de Duitse recensies van Die geheime Schrift is de gelaagdheid van de roman de rode draad door bijna alle recensies. Maar de verdeling van de accenten is in Duitsland anders. Voor een deel van de besprekingen wordt de toon gezet door een uitvoerige recensie van Karl-Markus Gauss in het weekblad Die Zeit. Daarin wordt de roman een meesterlijk, sprankelend werk genoemd, waarin in totaal vier draden zijn verweven. Om te beginnen het verhaal van de doofstomme Aga Akbar, vervolgens het verhaal van Aga Akbar en zijn zoon Ismaiel. Verder: ‘Die geheime Schrift is ten derde een grote epitaaf voor de honderduizenden die zich hebben verzet tegen de dictatuur van de sjahs en de mullahs, en die daarom doodgemarteld, vermoord, in graven zonder naam bijgezet werden.’Ga naar eind16. Ten vierde is de roman het heldere relaas van de ervaringen van een migrant. Al deze lagen hebben uiteindelijk de functie om de lezer te doordringen van het fascinerende inzicht dat onze wereld in talloze werelden uiteen is gevallen, maar tevens toch die éne wereld blijft, waarin alles met alles samenhangt, aldus Gauss. Als men op de recensie in Die Zeit afgaat, slingert de roman dus heen en weer tussen de twee polen van het vader-zoonverhaal en de politiek. Een vergelijkbare interpretatie kan men aantreffen in de Berliner Zeitung (28 april 2003), de Mitteldeutsche Zeitung (21 mei 2003), de Westfälischer Anzeiger (22 juli 2003) en de Gießener Anzeiger (6 augustus 2003), waar men kan lezen: ‘Zo slingert de roman heen en weer tussen droomachtige poëzie en een knalharde werkelijkheid, waarin voor kritische geesten geen plaats meer is.’Ga naar eind17. Terwijl de Nederlandse recensies het politiek-historische van de roman dus voornamelijk op de achtergrond zagen, wordt de politieke en historische dimensie in de tot nu toe besproken recensies als het ware tot het tweede krachtcentrum van de roman gepromoveerd. De meerderheid van de Duitse recensies gaat zelfs nog een stap verder. Zo | |
[pagina 7]
| |
vertrekt Sabine Berking in de Frankfurter Allgemeine Zeitung eveens vanuit de gelaagdheid van de roman. Maar uiteindelijk domineert volgens haar de politieke dimensie: ‘Het personage van de doofstomme tapijtenknoper die zijn lot trotseert, wordt tot een metafoor voor het Perzische volk dat in zijn verzen opstandig wordt.’Ga naar eind18. Met literaire middelen mikt de roman vanuit dit perspectief op de recente geschiedenis - de ondertitel van de recensie is dan ook ‘Kader Abdolahs beklemmende kroniek van de Perzische dictatuur’. Een vergelijkbare interpretatie kan men aantreffen in de tageszeitung (20 maart 2003), de Augsburger Allgemeine (14 juni 2003), de Kieler Nachrichten (23 september 2003), het Neue Deutschland (30 januari 2004) en de Berliner Morgenpost (22 maart 2003). Al deze recensies stellen dat de kern van de roman uiteindelijk de politiek is - en al deze recensies beoordelen de roman positief. Bij een laatste groep besprekingen weegt het politieke nog zwaarder, waarbij men het er echter niet over eens is of Die geheime Schrift aan de politieke norm voldoet. Deze geluiden komen echter allemaal eerder uit de marge van het literaire debat. Uli Rothfuss bijvoorbeeld meent dat Abdolah gewoon een geschiedenis van Perzië heeft geschreven, waardoor het boek voor de Iraanse machthebbers tot intellectueel dynamiet zou worden (www.swo.de.ktbuchtipp35.html). Op de website Schwarz auf Weiss wordt de roman aan diegenen aanbevolen die op zoek zijn naar verklaringen voor de huidige ontwikkelingen in islamitische samenlevingen, omdat Abdolah vanuit het perspectief van de gewone boeren en de jonge intellectuelen zou vertellen. De bespreking eindigt als volgt: ‘Een ontroerend verhaal, voor het eerst verschenen in het jaar 2000, dus voor alle “gebeurtenissen”. Als iemand dit boek op de lijst van de verplichte lectuur van het Pentagon had gezet, dan had dit misschien tot meer redelijkheid daar geleid, of misschien zelfs tot dat wat de mensen in bergregio rond de grot van de profeet kenmerkt: menselijkheid.’Ga naar eind19. Zelfs wanneer recensies zoals deze eerder een curiositeit zijn, dan kan men toch constateren dat over het algemeen in de Duitse receptie van Die geheime schrift aan het politiek-maatschappelijke een grotere betekenis wordt toegekend dan in de Nederlandse receptie. In de Nederlandse literatuurkritiek domineert eerder het aspect ‘culturele verrijking’. Een dergelijke interpretatie kan worden gesteund door een analyse van de naamverwijzingen in de recensies. In bijna alle Duitse en Nederlandse besprekingen vallen de namen uit de actuele geschiedenis, van Reza Chan via Reza Pahlevi en Mossadeq tot aan Khomeini. Maar in de Nederlandse recensies treft men daarnaast ook veel verwijzingen naar en citaten van schrijvers en literaire titels aan, die bijna allemaal ook in de roman voorkomen. Zo worden bijvoorbeeld de Nederlandse dichters Van Eyck, Bloem en Kopland in tien van de veertien Nederlandse recensies genoemd. Multatuli, die in de roman een belangrijke rol speelt en uitvoerig aan het woord komt, wordt slechts in één Nederlandse recensie niet genoemd. Daarnaast staan in drie recensies verwijzingen naar internationaal bekende auteurs als Salman Rushdie, Joseph Brodsky en Isabel Allende, en in twee andere naar de Perzische dichters Hafez, Khayyam en Farahini, die ook allemaal een belangrijke rol spelen in de roman. | |
[pagina 8]
| |
Al deze verwijzingen lijken te onderstrepen, dat in de Nederlandse receptie de roman allereerst in een literair cultureel kader wordt gelezen en besproken. In de Duitstalige recensies vindt men nauwelijks verwijzingen naar schrijversnamen. De namen van Nederlandse auteurs worden in het geheel niet genoemd - alleen in de Berliner Zeitung (28 april 2003) kan de lezer door een summiere zin te weten komen dát deze in de roman voorkomen. Hetzelfde geldt voor de Westfälische Anzeiger (22 juli 2003) met betrekking tot de Perzische literatuur. Enkele Perzische schrijvers worden wél in de Berliner Zeitung genoemd, zo bijvoorbeeld de dichter Firdausi in verband met de verklaring waarom de Perzische taal in haar schrift van Arabische tekens gebruik maakt. In de Frankfurter Allgemeine Zeitung (10 februari 2004) wordt in verband met de surrealistisch-sprookjesachtige stijl van Abdolah verwezen naar ‘de grote man van de moderne Iraanse literatuur, Huschang Golschiri’. Eén keer worden auteurs genoemd die niet in hun moedertaal schrijven, zoals Joseph Conrad en Vladimir Nabokov (Mitteldeutsche Zeitung, 21 mei 2003). Maar men treft dus in elf van de veertien Duitse recensies geen enkele verwijzing naar schrijversnamen aan - tegenover één van de veertien in Nederland. Net zoals bij Benali komt men ook in de Duitse recensies van Abdolahs roman nauwelijks kritische opmerkingen tegen. Zo klaagt de recensent van Neues Deutschland (30 januari 2004), Benjamin Jakob, dat het lezen vanwege de vele lagen voor hem ‘soms’ een kwelling was. Maar een beredeneerde kritiek op grond van stilistische of structurele literaire normen mag dit nauwelijks heten. Dat is in Nederland wederom anders. Kritiek op de stijl van Abdolah, die voor sommigen te houterig en monotoon is, treft men onder andere in Vrij Nederland, Het Parool en HP/De Tijd aan, ook al domineren daar uiteindelijk de positieve argumenten. Dat kan bepaald niet worden gezegd van de kritiek van Arjan Peters in de Volkskrant (28 april 2000). Hij karakteriseert de stijl van Abdolah met woorden als ‘onbeholpenheid’, ‘gekwebbel’, ‘verkleutering’ en ‘kitscherig’. Zijn oordeel luidt dan ook: ‘Spijkerschrift is een Hollandse broddellap die je als een gevleugelde Pers wordt verkocht.’ Een vergelijkbare kritiek treft men bij Piet de Moor in het weekblad Hervormd Nederland aan. De korte zinnen van Abdolah zouden in een kort verhaal functioneel zijn, maar in een lange roman niet. Daarom is volgens Piet de Moor de roman niet echt geslaagd: ‘Een mislukking? Bijna. Misschien moeten we deze roman beschouwen als een experiment dat beter niet herhaald wordt. Een verhaal dat zich had geconcentreerd op de essentie, met weglating van alle bijkomstigheden, had wellicht een beter boek opgeleverd.’ (Hervormd Nederland, 3 juni 2000) Het gaat mij er niet om wie hier gelijk heeft. Wel lijkt het mij duidelijk dat de Nederlandse literatuurkritiek de migrantenliteratuur blijkbaar volgens normen beoordeelt die op stilistische en structurele criteria stoelen. Daarom lijkt het er op dat in Nederland de migrantenschrijvers in het centrum van het literaire veld in directe concurrentie staan met alle andere schrijvers die daar hun positie trachten te verbeteren of te verdedigen. Uit de Duitse kritieken valt niet op te maken dat dat in Duitsland ook zo is. | |
[pagina 9]
| |
3. ConclusieTer afsluiting zou ik enkele punten graag in een wat breder kader aan de orde stellen. Allereerst is gebleken dat er inderdaad poëticale verschillen in de Duitse en Nederlandse literatuurkritiek met betrekking tot migrantenliteratuur geconstateerd kunnen worden. Terwijl in de Nederlandse besprekingen de culturele verrijking door middel van de migrantenliteratuur op de voorgrond staat, wordt in de Duitse recensies aan de politiek-maatschappelijke dimensie van literatuur een grotere betekenis toegekend. Het gaat dan om historisch en/of politieke informatie, om de oppositionele houding tegenover de machthebbers en daarbij wordt de satirische blik op de migrantencultuur onzichtbaar. Ten tweede heeft de analyse laten zien dat in Duitsland de besprekingen van migrantenliteratuur over het algemeen geen kritiek behelzen: noch inhoudelijke noch formele of stilistische kritiek. In Nederland daarentegen zijn er geen aanwijzingen voor dat migrantenliteratuur met andere maatstaven wordt gemeten dan, laten we zeggen de laatste romans van Arnon Grunberg of Rascha Peper. Dit zou je kunnen beschouwen als een indicatie voor de grotere openheid van het Nederlandse literaire systeem, waar de migrantenliteratuur sneller naar het centrum van de poëticale debatten is doorgestoten. Elrud Ibsch heeft iets vergelijkbaars geconstateerd met betrekking tot de postmoderne holocaustliteratuur en de literatuur van joodse schrijvers van de tweede generatie (vgl. Neerlandica extra Muros, oktober 2004, 65-67). In Duitsland lijkt de migrantenliteratuur eerder nog een subsysteem van het literaire veld te zijn. Ten derde lijken de Duitse en Nederlandse recensies in een opzicht veel met elkaar gemeen te hebben: hun negeren van literatuurwetenschappelijke ideeën uit de hoek van onder andere de postkoloniale studies. In geen enkele van de onderzochte recensies ben ik begrippen als ‘hybriditeit’ of Homi K. Bhabha's ‘third space’ tegengekomen. Dat bijna alle recensies daarentegen de biografie van de migrantenauteur beklemtonen - de Duitse tageszeitung lijkt dat heel bewust niet te doen - is een indicatie voor de ongebroken betekenis van de concrete auteur uit vlees en bloed in de literatuurkritiek. Men zou dus kunnen zeggen dat de receptie van vertaalde migrantenliteratuur in Duitsland niet zo zeer een vuurwerk aan culturele diversiteit laat zien, waarin alle culturele aspecten van de uitgangstekst nog eens op een derde niveau vermenigvuldigd worden. Het lijkt er eerder op dat in de receptie van de vertaling de interculturele dimensie ingelijfd wordt in de debatten en normen die in de Duitse literaire wereld spelen. |
|